In de schenkbelasting geldt een bijzondere vrijstelling voor de schenking ten behoeve van de eigen woning. Aan deze vrijstelling geldt in beginsel de voorwaarde dat het om een onvoorwaardelijke schenking moet gaan. De schenker mag wel een ontbindende voorwaarde stellen om te garanderen dat de schenking aan de eigen woning wordt besteed.
Lees verder op:
http://www.taxence.nl/fiscaal-nieuws/nieuws/uitgelicht-homepage/pas-op-met-ontbindende-voorwaarde-schenking-voor.163776.lynkx
Jan de Voogd zegt
zie hier informatie van de Belastingdienst over schenken van hogere bedragen aan kinderen:
https://belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/schenken/content/hoeveel-mag-ik-mijn-kind-belastingvrij-schenken
Frans Nuijten zegt
En zie hier info van de Belastingdienst over vrijstelling bij erfenis en schenking uit het buitenland:
Zodra een Nederlander meer dan tien jaar in een buitenland woont, zijn diens erfenis en schenkingen aan een inwoner van Nederland vrijgesteld van erf- en schenkbelasting. Deze bepaling in de successiewet 1956 is nog altijd geldig.
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/erfbelasting/content/ik-heb-een-erfenis-uit-het-buitenland-waar-betaal-ik-erfbelasting
Frans Nuijten zegt
Aanvulling: hier de info over schenking uit buitenland:
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/schenken/content/ik-krijg-een-schenking-uit-het-buitenland-moet-ik-aangifte-schenkbelasting-doen
Jan de Voogd zegt
zie ook deze voorlichting van ABNAMRO:
https://financialfocus.abnamro.nl/familie-wonen/een-grensoverschrijdende-schenking-of-erfenis-deel-2/
Frans Nuijten zegt
Het is afhankelijk van de lokale wetgeving of het woonland van de schenker of de erflater belasting heft.
Maar bijvoorbeeld in Duitsland zijn de vrijgestelde bedragen veel hoger dan in Nederland.
Dus zodra een Nederlander meer dan tien jaar in Duitsland woont, kan deze aan bijvoorbeeld kinderen in Nederland grote sommen schenken zonder voorwaarden en zonder heffing. (De precieze bedragen heb ik niet paraat.)
Het is overigens merkwaardig dat deze termijn van tien jaar, de zgn woonlandfictie, binnen de EU nog bestaat; die geldt namelijk alleen voor iemand met de Nederlandse nationaliteit en discrimineert dus feitelijk naar nationaliteit.
Jan de Voogd zegt
Wat die discrimninatie naar nationaliteit betreft, dat is beoordeeld in het volgende EHvJ arrest:
In zaak C 513/03,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij beslissing van 5 november 2003, ingekomen bij het Hof op 8 december 2003, in de procedure
Erven van M. E. A. van Hilten-van der Heijden
tegen
Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Buitenland te Heerlen,
47 Voorzover ingezetenen die onderdaan zijn van de betrokken lidstaat, ten gevolge van een nationale wetgeving als de litigieuze anders worden behandeld dan ingezetenen die onderdaan zijn van andere lidstaten, zij opgemerkt dat dergelijke – met de verdeling van de fiscale bevoegdheid samenhangende – differentiaties niet kunnen worden geacht discriminaties op te leveren die uit hoofde van artikel 73 B van het Verdrag verboden zijn. Bij gebreke van unificatie of harmonisatie op gemeenschapsniveau vloeien zij immers voort uit de bij de lidstaten rustende bevoegdheid, eenzijdig of in verdragen de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid vast te stellen [zie in die zin, met betrekking tot artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG), arrest van 12 mei 1998, Gilly, C 336/96, Jurispr. blz. I 2793, punt 30, en, met betrekking tot de artikelen 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) en 58 EG-Verdrag (thans artikel 48 EG), arrest van 21 september 1999, Saint-Gobain ZN, C 307/97, Jurispr. blz. I 6161, punt 57].
Rudi Holzhauer zegt
… dat dergelijke – met de verdeling van de fiscale bevoegdheid samenhangende – differentiaties niet kunnen worden geacht discriminaties op te leveren die uit hoofde van artikel 73 B van het Verdrag verboden zijn. Bij gebreke van unificatie of harmonisatie op gemeenschapsniveau vloeien zij immers voort uit de bij de lidstaten rustende bevoegdheid, eenzijdig of in verdragen de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid vast te stellen.
Jan. Dit is een mooie, zij het voor betrokkene negatieve, verwijzing naar “geldend recht”. Je hebt dus “discriminatie” (mag niet), maar ook “differentiaties” en “dispariteiten”. Dan mag ongelijke behandeling wel. Teruggevoerd om de omstandigheid dat er “slechts” sprake is van “cooördinatie”, en niet van unificatie of harmonisatie. Dat is voer voor liefhebbers.
Voor VBNGB-leden belangrijke domeinen als belastingen en zorg zijn van die “coördinatie” domeinen. “Discriminatie” heeft dan dus maar een beperkte zeggingskracht. Maar of die nou altijd mag ..?? Want … hoe verhoudt dit zich tot bijv. het beginsel van vrij verkeer? Wanneer een bepaalde persoonsgebonden aftrek niet bestaat voor een Nederlander die buiten Nederland woont, en wel voor een Nederlander die in Nederland woont, wat is dan de situatie? Wanneer gaat het beginsel van “vrij verkeer” het belangrijkste worden? En … als tweede “tegen”-beginsel: de onteigening uit het EVRM: wanneer kun je een situatie van nadeliger financiële behandeling benoemen als “onteigening”?
Afijn. Genoeg redenen om allerlei bestaande jurisprudentie toch nog eens tegen het licht te houden. It ain’t necessarily so!
Jan de Voogd zegt
Inderdaad: het maken van onderscheid naar nationaliteit (direct of indirect) mag in beginsel niet krachtens het EU verdrag of lagere EU wetgeving (de laatste gaat dan voor op het eerste). Tenzij er rechtvaardigingsgronden zijn. En bij directe belastingen zijn die er al snel: bijv. als opgesomd in Gilly arrest en de daarop gebaseerde. Het EHvJ is in de loop der jaren wat opgeschoven in de richting van toetsen op schending van vrij verkeer van werknemers/personen beginsel (Het onderscheid naar nationaliteit is daarmee (althans: ook daarmee) verbonden, maar ook daarbij wordt soms tot de conclusie gekomen dat er geen schending is, maar slechts sprake van ongunstige effecten voortkomend uit dispariteiten van nationale stelsels. Een van de redenen is dat in geval het gaat om toetsen van regelgeving die voor residente als niet-residente onderdanen van een staat verschillend is, een toets op discriminatie naar nationaliteit niet werkt.
Wat betreft niet-aftrekbaarheid van persoonsgebonden aftrek voor niet-residenten onder bronlandregiem, dat is uitgebreid vastgelegd in de Schumackerdoctrine van het EHvJ : dat is slechts verboden als aannemelijk is dat de niet-resident qua inkomenspositie objectief vergelijkbaar is met de resident (vrijwel gehele inkomen niet afkomstig uit de woonstaat) of als hij zijn fiscale persoonlijke voordelen niet of onvoldoende door het woonland gerealiseerd ziet. Ik zie het eerste overigens als een verbijzondering van het tweede.
Bij de uitleg van het EVRM en verbod op discriminatie naar nationaliteit geldt soortgelijks: het mag niet tenzij er geldige uitzonderingsgronden zijn (legitiem -algemeen- belang, wettelijk geregeld, proportionaliteit, zorgvuldig voorbereid, belangenafweging tussen algemeen belang en persoonlijk nadelige affecten).
Conclusie: wie een beroep op verbod op discriminatie naar nationaliteit in het internationale recht doet, dient zich grondig te verdiepen in mogelijke uitzonderingsgronden. Hetzelfde geldt voor het nationale recht.
Jan de Voogd zegt
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/03/11/beantwoording-kamervragen-advertentie-toepassing-schenkvrijstelling-eigen-woning
Datum 11 maart 2019 Betreft Beantwoording Kamervragen n.a.v. advertentie over toepassing schenkvrijstelling eigen woning
de staatssecretaris van Financiën, Menno Snel
daaruit:
Vraag 4. Kunt u een toelichting geven op de wenselijkheid van deze fiscale constructie, aangezien personen gezien de advertentie nog een tweede keer een groot bedrag belastingvrij kunnen schenken aan een kind of een ander familielid? Is dit conform de letter of de geest van de wet?
Antwoord vragen 3 en 4
De reden voor het doen van kruislingse schenkingen – jij schenkt aan mijn kind onder de voorwaarde dat ik aan jouw kind schenk – is gelegen in het feit dat een ouder een schenking wil doen aan zijn eigen kind voor diens eigen woning, maar dat kind voor die schenking geen beroep meer kan doen op de verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning, omdat het kind al eerder een beroep op een verhoogde vrijstelling schenkbelasting heeft gedaan wegens een schenking van dezelfde ouder(s). Via de omweg van kruislings schenken wil men bereiken dat het kind toch een beroep kan doen op die vrijstelling, stellende dat de schenking afkomstig is van een ander. In een dergelijk geval zal het beroep op de vrijstelling niet gehonoreerd worden. Dit standpunt heeft mijn ambtsvoorganger eerder aan de Tweede Kamer aangegeven tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 en het Belastingplan 20162. Ik acht het gebruik van kruislingse schenkingen ten einde de verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning voor een tweede maal te verkrijgen ongewenst en de toepassing van de vrijstelling in een dergelijk geval in strijd met de letter en geest van de Successiewet 1956. Sinds 2017 mag iedereen tussen 18 en 40 jaar van een familielid of van een derde eenmalig een schenking van maximaal € 102.010 (bedrag 2019) vrij van schenkbelasting ontvangen, mits deze tijdig wordt aangewend voor de eigen woning. Op deze verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning kan een beroep worden gedaan als het geschonken bedrag uiterlijk voor het einde van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar van de schenking wordt benut voor verwerving van een eigen woning, aflossing van de eigenwoningschuld, verbetering of onderhoud van de eigen woning, eigen woning in aanbouw of aflossing van de restschuld. Zoals in de memorie van toelichting van het Belastingplan 2016 is vermeld, is voor het jaar 2020 een evaluatie voorzien waarin ook zal worden gekeken naar wie gebruik maakt van de regeling (ouder-kindrelaties; overige familieleden en derden) en tot welke bedragen; dit ook om vast te kunnen stellen of gebruikgemaakt wordt van ongewenste constructies.
Bij de invoering van de tijdelijke verruiming van de vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 bestond reeds aandacht voor het mogelijk ontstaan van fiscale constructies om daarmee de vrijstelling meer dan één keer toe te passen. Zoals in de parlementaire stukken is aangegeven, zal de Belastingdienst bij constatering van kruislingse schenkingen de schenkingen beschouwen als schenkingen van de ouder(s) aan het eigen kind met als consequentie dat er schenkbelasting bij het kind wordt geheven, indien het kind reeds eerder een beroep heeft gedaan op een verhoogde vrijstelling schenkbelasting wegens een schenking van dezelfde ouder(s).
Juridisch is er bij deze constructie sprake van een samenstel van rechtshandelingen. De ouder van het ene kind heeft een overeenkomst gesloten met de ouder van het andere kind. Door de overeenkomst verarmt de ouder en verrijkt het (eigen) kind. Het blijft dus een schenking van de ouder aan het eigen kind. In die verhouding kan niet meer dan eenmaal de vrijstelling worden toegepast. Ook als er wordt verkregen door middel van een derdenbeding is de verkrijging belast. De ene ouder heeft immers de verkrijging van de andere ouder bedongen ten behoeve van het eigen kind. Tot slot: in de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting zijn nadere voorwaarden gesteld voor de toepassing van de verhoogde vrijstelling voor een schenking ten behoeve van de eigen woning. Een van deze voorwaarden is dat de schenking onvoorwaardelijk wordt gedaan. Op het moment dat de ene ouder met de andere ouder overeenkomt dat hij diens kind een schenking doet onder voorwaarde dat deze ouder ook zijn kind een schenking doet, is deze niet onvoorwaardelijk en is de schenkvrijstelling ook om die reden niet van toepassing.