Uitwerking pensioenakkoord

okt 14, 2019

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 7 oktober 2019 Betreft Planning uitwerking pensioenakkoord (“roadmap”)

 

“ Bij het debat over het pensioenakkoord op 19 juni jl. heb ik toegezegd dat ik u zal informeren over de planning van de uitwerking van dit akkoord. De uitwerking van alle onderdelen uit het pensioenakkoord vindt plaats onder regie van de eerder aangekondigde stuurgroep. De stuurgroep bestaat uit het kabinet, werkgevers- en werknemersorganisaties, en adviserende leden (DNB, de AFM, het CPB, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars).

Het pensioenakkoord betreft een totaalpakket aan afspraken, de diverse maatregelen binnen dit pakket hebben echter verschillende tijdpaden. Ik geef in deze brief een overzicht van de planning van de volgende onderwerpen:   de AOW-leeftijd, duurzame inzetbaarheid en ‘zware beroepen’;   de uitwerking van de afspraken inzake het tweede pijlerpensioen en de overige pensioenonderwerpen;   de onderzoeken in het kader van de uitwerking van het pensioenakkoord.

Bijgevoegd is een tabel met een schematische weergave van de planning van de uitwerking en de informatievoorziening aan uw Kamer. “

De volgende onderwerpen worden behandeld in de brief:

AOW-leeftijd

Onderzoek uittreden na een aantal dienstjaren

Duurzame inzetbaarheid en zware beroepen

Uitwerking afspraken inzake het tweede pijlerpensioen en de overige onderwerpen :

  • Vernieuwing tweede pijlerpensioen
  • Europeesrechtelijke houdbaarheid De Europeesrechtelijke houdbaarheid van het nieuwe stelsel als geheel en de nieuwe contracten in het bijzonder, is essentieel. Bij de Europeesrechtelijke houdbaarheid draait het in hoofdzaak om drie thema’s: (1) mededinging, waarop de Nederlandse verplichtstelling een uitzondering is; (2) gelijke behandeling; en (3) bescherming van eigendom. De twee laatstgenoemde thema’s spelen met name een rol bij de overstap op degressieve pensioenopbouw in combinatie met leeftijdsonafhankelijke premies en het ‘invaren’ van bestaande pensioenaanspraken en -rechten in een nieuw contract.
  • Ik zal me er maximaal voor inspannen om vooraf zo veel mogelijk zekerheid te krijgen over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van de verplichtstelling binnen het nieuwe stelsel. Hiertoe onderneem ik de komende maanden de volgende acties:   Ik zal op de drie genoemde thema’s een juridische analyse laten maken. Indien dat nodig blijkt wordt hiervoor onafhankelijke juridische expertise ingewonnen. Deze analyses worden naar verwachting voor eind 2019 afgerond. In dat geval kan ik u begin 2020 hierover informeren.   In het najaar van 2019 zullen voorts (vervolg)gesprekken plaatsvinden met vertegenwoordigers van de Europese Commissie.   De bovenstaande acties zullen uitmonden in een integrale toets op de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het beoogde nieuwe stelsel en de nieuwe contracten in het bijzonder. Ik zal uw Kamer in de hoofdlijnennotitie informeren over de uitkomst van de integrale toets.

Ik ben voornemens om het wetsontwerp dat aan de hand van de resultaten van de uitwerking van het pensioenakkoord zal worden opgesteld, specifiek voor het thema gelijke behandeling te laten toetsen door het College voor de Rechten van de Mens. De Europeesrechtelijke houdbaarheid van het wetsvoorstel wordt vanzelfsprekend ook door de Raad van State getoetst

 

  • Nabestaandenpensioen
  • Aanpak witte vlek
  • Pensioenopbouw zelfstandigen
  • Bedrag ineens Elke deelnemer krijgt de keuze om op pensioeningangsdatum maximaal 10 procent van de waarde van het opgebouwde pensioen op te nemen als een bedrag ineens
  • Verkenning verdergaande keuzemogelijkheden. Aanvullend op afspraken met sociale partners om opname van een bedrag ineens op pensioendatum mogelijk te maken, ben ik voornemens om andere keuzemogelijkheden te verkennen die op termijn kunnen worden toegevoegd aan het tweede pijler pensioenstelsel
  • Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

 

Toegezegde onderzoeken

  • Onderzoek CPB naar de effecten van het nieuwe stelsel
  • Uitvoeringskosten De motie Omtzigt c.s.7 verzoekt om onafhankelijk extern onderzoek te laten doen naar de uitvoeringskosten in het oude en nieuwe stelsel en naar waarborgen voor lage kosten in het nieuwe stelsel
  • De consequenties van een structureel lage rente Tijdens het debat over het pensioenakkoord heeft het lid Omtzigt ook gevraagd te bezien wat de consequenties zijn van een langdurig lage rente voor een kapitaalgedekt pensioenstelsel.
  • Financiële positie pensioenfondsen Tot slot wil ik u met deze brief informeren over het voorgenomen overleg met de pensioensector over de zorgelijke financiële situatie van pensioenfondsen. In het debat over de dreigende kortingen op pensioenen op 5 september jl. hebben wij uitvoerig over deze problematiek gesproken. Mijn voornemen is om de gevolgen van de zorgelijke financiële situatie voor de pensioenuitkeringen, de nieuwe pensioenopbouw en de pensioenpremies met de pensioensector te bespreken in een apart traject, los van de stuurgroep voor de uitwerking van het pensioenakkoord. Naar aanleiding van de motie van het lid Gijs van Dijk c.s. worden hierbij ook de handelingsperspectieven voor pensioenfondsen in het kader van hun zorgelijke financiële situatie besproken9.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Lees verder op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/10/07/tk-av-144200-planning-uitwerking-pensioenakkoord-roadmap

En voor de planning: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/10/07/bijlage-bij-planningsbrief

8 Reacties

  1. Memorie van toelichting wetsvoorstel verandering koppeling AOW-leeftijd
    Daaruit:
    2. AOW- en pensioenrichtleeftijd minder snel omhoog In het pensioenakkoord is afgesproken dat het tempo, waarmee de AOW- en pensioenrichtleeftijd stijgen, gematigd wordt. Een eerste stap hiertoe is gezet met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd die een minder snelle stijging van de AOWleeftijd tot 67 jaar in 2024 regelt. Achterliggende reden voor deze minder snelle stijging op korte termijn is dat veel oudere werknemers aangeven dat zij zich overvallen voelen door de verhoging van de AOW-leeftijd en dat zij zich ernstig zorgen maken of ze het werk vol kunnen houden, mede omdat zij zich niet altijd goed hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd. Door de minder snelle verhoging van de AOW-leeftijd kunnen oudere werknemers die nu vlak voor hun pensioen staan en geboren zijn tussen 31 augustus 1953 en 1 januari 1958, eerder met pensioen. Het kabinet en sociale partners hebben ook oog voor de zorgen van veel burgers over de ontwikkeling van de AOW-leeftijd op lange termijn. Het kabinet erkent dat als de levensverwachting verder doorstijgt, dit vragen oproept over de houdbaarheid van de 1- op-1-koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting. Ook door de Tweede Kamer is deze vraag onder woorden gebracht in de motie Van Haersma Buma c.s.7 De motie verzoekt de regering te bezien hoe de levensverwachting zich zal ontwikkelen en wat op lange termijn vanuit gezondheid en betaalbaarheid een redelijke verhouding is tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen en hoe een alternatief ingepast kan worden in houdbare overheidsfinanciën. In het verlengde van deze motie heeft het kabinet bij de matiging van de koppeling verschillende afwegingen betrokken, zoals het draagvlak bij burgers en de opinie over een redelijke verhouding tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen, nu en in de toekomst. Ook de toekomstige ontwikkelingen van gezondheid en duurzame inzetbaarheid, van arbeidsmarktpotentieel en grijze druk, en van houdbaarheid en betaalbaarheid van overheidsfinanciën zijn bij deze afweging betrokken. Op deze verschillende afwegingen wordt hieronder ingegaan.
    (..)
    4. Opbouwsystematiek en overgangsrecht Het aanpassen van de AOW-leeftijd heeft onder andere ook gevolgen voor de opbouwperiode. De AOW kent een opbouwsystematiek waarbij men 2% AOW-pensioen per jaar opbouwt. Dit geldt voor ingezetenen en personen die in Nederland werken. De mogelijkheid van een onvolledig AOW-pensioen is inherent aan deze opbouwsystematiek. Als gevolg van de minder snelle verhoging van de AOW-leeftijd verschuift de AOW-opbouwperiode met een overeenkomstige periode. Deze verschuiving van de AOW-opbouwperiode heeft voor mensen die gedurende hun hele leven in Nederland wonen geen effect. Opbouwmaanden die vervallen aan het eind van de opbouwperiode doordat de opbouwperiode mee schuift met de AOW-leeftijd worden volledig gecompenseerd door de extra opbouwmaanden die ontstaan door diezelfde verschuiving aan het begin van de opbouwperiode. Personen die zich later in Nederland hebben gevestigd zullen, wanneer zij tot aan de nieuwe AOW-leeftijd in Nederland wonen of werken, een kortere opbouwperiode hebben ten opzichte van de huidige koppeling en prognoses van het CBS omdat hun AOW eerder zal ingaan. De 2/3- koppeling leidt tot een lagere AOW-leeftijd en dus een kortere opbouwtijd voor mensen die na hun 17e jaar in Nederland zijn komen wonen. Met betrekking tot de opbouwperiode bestaat tot de vaststelling van de AOW- en aanvangsleeftijd vijf jaar van tevoren steeds een element van onzekerheid omdat de deze leeftijden afhankelijk zijn van bedoelde prognoses van het CBS. Er vindt met de nieuwe koppeling echter wel een verandering van de condities plaats waaronder een wettelijke aanspraak kan ontstaan. Dit kan een negatief gevolg hebben voor de omvang van de aanspraak vanwege een kortere opbouwperiode in de hierboven omschreven gevallen. Dit negatieve effect van de minder snelle verhoging van de AOW-leeftijd kan raken aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vervatte bescherming van eigendom.19 Gezien het bij de maatregel gediende algemene belang, zoals hierboven uiteengezet, en de betrekkelijk lange termijn van ten minste 4 jaar voor 2025 en ten minste 5 jaar voor de daaropvolgende jaren tussen aankondiging en het tijdstip waarop de voorgestelde wijzing effecten zal sorteren, acht de regering deze potentiële inmenging in door artikel 1 EP bij het EVRM beschermde rechten zondermeer proportioneel. Bij de beoordeling van de proportionaliteit is ook van belang of voorzien wordt in overgangsrecht om het negatieve effect voor specifieke groepen te beperken. Hierbij is van belang dat de regering waarde hecht aan de AOW als generieke ouderdomsvoorziening waarbij de AOW-leeftijd voor iedereen gelijk is. De keuze om de AOW-leeftijd op termijn minder snel te verhogen is daarmee onderdeel van het nagestreefde doel. Gezien deze aard van de maatregel ligt een op specifieke groepen gerichte overgangsregeling of eerbiedigende werking minder voor de hand, tenzij de maatregel een onevenredig zware individuele last op zou leveren voor bepaalde (groepen) personen. De regering acht dit niet het geval, nu deze maatregel pas vanaf 2025 effect heeft. Daarmee is voorzien in een ruime overgangstermijn. Mede in het licht van het bovenstaande wordt overgangsrecht niet nodig geacht. De beoogde wijzigingen treden in werking met ingang van de dag na de uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst. De SVB informeert toekomstige AOW-gerechtigden over hun AOW-leeftijd via de website. Op de website van de SVB is onder meer een wizard geplaatst, waarmee burgers hun AOW-leeftijd en eerste AOW-datum kunnen berekenen. Ook op de website van mijnpensioenoverzicht.nl kunnen burgers hun AOW-leeftijd berekenen en de gevolgen zien van het mogelijk eerder of later opnemen van hun aanvullende pensioen. Met het voorliggende voorstel worden geen veranderingen aangebracht in de aanvraagprocedure voor de AOW. De SVB bevordert AOW-toekenningen door toekomstige AOW-gerechtigden circa vijf maanden voor het bereiken van de AOWleeftijd te informeren over de mogelijkheid AOW aan te vragen. Als iemand één maand voor het bereiken van de AOW-leeftijd nog geen aanvraag heeft gedaan, verstuurt de SVB een rappel-brief. Deze gaat altijd per post, ook als iemand de berichtenbox heeft aangezet. Wanneer iemand desondanks twee maanden na het bereiken van de AOWleeftijd nog geen aanvraag heeft ingediend, gaat de SVB actief contact zoeken met deze klant, (bellen, kaartje). Op deze wijze wordt het niet-gebruik van de AOW bijna in zijn geheel teruggedrongen.
    Lees verder op:
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/07/08/memorie-van-toelichting-wetsvoorstel-verandering-koppeling-aow-leeftijd

    Antwoord
  2. Uit een recente brief van minister Koolmees aan de Tweede Kamer:

    5. De noodzaak van een aangepast toezichtkader
    Op 22 juni jl. stuurde ik u de hoofdlijnennotitie met de uitwerking van het Pensioenakkoord. De hoofdlijnennotitie markeert een nieuwe mijlpaal in het proces om te komen tot een nieuw pensioenstelsel. Dat proces is echter nog niet afgerond. Een nieuwe set mijlpalen begint met de inwerkingtreding van de wetgeving per 1 januari 2022 en eindigt in 2026 wanneer de transitieperiode naar dat nieuwe stelsel is afgerond. De transitieperiode is een intensieve fase waarin sociale partners, pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en vertegenwoordigers van deelnemers en gepensioneerden afspraken moeten maken met elkaar en besluiten moeten nemen, waarna zij op een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige wijze kunnen overstappen naar het nieuwe stelsel. Die transitieperiode is gebaat bij rust en stabiliteit.

    Pensioenfondsen staan dus voor de overgang naar een nieuw stelsel. In dat stelsel gelden andere regels voor bijvoorbeeld het verdelen van financiële mee- en tegenvallers, gelden andere buffereisen, heeft de premie een andere rol en worden rendementen bepalender. In de tussentijd zijn fondsen gehouden aan het huidige toetsingskader dat in de transitiefase naar dat nieuwe stelsel mogelijk onevenwichtige handelingen of consequenties heeft bezien vanuit het perspectief van het nieuwe stelsel. Met de partijen die het Pensioenakkoord hebben gesloten, heb ik geconcludeerd dat wij dat onwenselijk vinden. Daarom hebben we afgesproken een ingroeipad naar het nieuwe stelsel vast te leggen en ben ik bereid om te kijken naar een aanpassing van het huidige financiële toetsingskader voor de fondsen. Daarbij wordt onderzocht of deze aanpassing kan gelden voor alleen de fondsen die voornemens zijn ook met de huidige pensioenaanspraken en –rechten te zullen overstappen naar het nieuwe stelsel. Niet alle fondsen zullen dat immers doen; sommige fondsen zullen ervoor kiezen af te wijken van de standaardroute voor het invaren van huidige pensioenaanspraken en –rechten en alleen de nieuwe pensioenopbouw in het nieuwe stelsel onderbrengen.

    Dit aangepaste toetsingskader begint bij het verlengen van de eerder genoemde vrijstellingsregeling met een jaar, zodat in 2021 rekening kan worden gehouden met de uitzonderlijke economische situatie. Daarna zal een aangepast, wettelijk vastgelegd toetsingskader gelden voor de transitieperiode van 2022 tot 2026. Dit transitie-ftk ben ik momenteel aan het uitwerken in gesprek met de partijen die het Pensioenakkoord hebben gesloten, toezichthouders en de Pensioenfederatie. De precieze uitwerking volgt bij indiening van het wetsvoorstel dat de uitwerking van het Pensioenakkoord bevat. Dit verwacht ik medio 2021 bij uw kamer in te dienen. In deze brief noem ik de doelen en uitgangspunten die ik bij de vormgeving van het transitie-ftk hanteer.

    6. Contouren van het transitie-ftk
    Het doel is transparant en ordentelijk over te stappen naar het nieuwe stelsel door rust en voorspelbaarheid in de transitieperiode te brengen. Het transitie-ftk beoogt tijdens de transitie perspectief te bieden op het nieuwe stelsel, de overstap naar dat nieuwe stelsel aan te moedigen en geleidelijk herstel naar een gezonde financiële positie te bewerkstelligen. Het transitie-ftk is generatie-evenwichtig, uitvoerbaar en uitlegbaar.

    Het belangrijkste ijkpunt daarbij is de werking van het nieuwe pensioenstelsel. Indien met de blik van het nieuwe stelsel naar het huidige stelsel wordt gekeken, dan kan dat leiden tot een ander perspectief op pensioenverlagingen en premieverhogingen. Voorkomen moet worden dat in de transitiefase onnodige interventies moeten worden gepleegd of nodige interventies juist nagelaten. Als nodige interventies worden nagelaten, wordt het nieuwe stelsel belast met een erfenis uit het huidige stelsel en kan het lastiger worden het gewenste indexatieperspectief te realiseren.

    Ik plaats dit vraagstuk daarom in het kader van het realiseren van een generatie-evenwichtige, uitlegbare en verantwoorde overstap naar het nieuwe stelsel. Pensioenverlagingen zijn nodig zover zij bijdragen aan een evenwichtige, uitlegbare en verantwoorde overstap, met inachtneming van een zekere veiligheidsmarge om de transitie niet te bemoeilijken. Als pensioenverlagingen met het oog op het nieuwe stelsel niet nodig zijn, hoeven ze nu niet te worden doorgevoerd. De aanpak die ik voornemens ben uit te werken, kan daarom betekenen dat sommige pensioenverlagingen onder de huidige kortingsgrenzen niet nodig zijn. Dat betekent uiteraard niet dat alle pensioenverlagingen onnodig zijn. Daarbij is de juridische houdbaarheid leidend, ook gegeven de eisen die Europese regelgeving stelt aan het hebben van een (minimaal) vereist eigen vermogen. Omwille van de rust en stabiliteit is het ook wenselijk om zoveel als mogelijk te voorkomen dat jaar op jaar kortingen plaatsvinden. Het kan daarom wenselijk zijn benodigde kortingen in één keer te verwerken.

    Ook de premie en opbouw zouden in het kader van het nieuwe stelsel moeten worden bezien. In het nieuwe stelsel krijgt de premie een andere rol. Voor de relatie tussen de afgesproken premie en het te verwachten pensioen en doelstellingen daaromtrent, voor de communicatie over het te verwachten pensioen en voor de fiscale begrenzing wordt gewerkt met een projectiemethode. Bij die projectiemethode speelt het verwacht rendement een rol. Bij de vaststelling van premie en opbouw kunnen sociale partners hier nu al rekening mee houden. De balans tussen premie en opbouw kan binnen de wettelijke mogelijkheden worden gebaseerd op een verwacht rendement. Dit neemt niet weg dat in de komende periode aan sommige cao-tafels de moeilijke keuze moet worden gemaakt voor een hogere pensioenpremie en/of lagere pensioenopbouw als gevolg van de lagere verwachte rendementen naar de toekomst toe. Ook in het nieuwe stelsel zou een hogere premie noodzakelijk kunnen zijn. Door de toegezegde uitkering speelt de premiedekkingsgraad vervolgens in het huidige stelsel een belangrijke, signalerende rol. Omdat in het nieuwe stelsel niet met aanspraken op een toegezegde uitkering speelt de premiedekkingsgraad hierin echter geen rol.

    7. Afsluiting
    Met deze doelen en uitgangspunten wordt in nauw overleg met de partijen die het Pensioenakkoord hebben gesloten, toezichthouders en de Pensioenfederatie gewerkt aan een transitie-ftk. Wij zien een gezamenlijk belang om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige transitie, waarin indachtig het nieuwe stelsel naar de tussenliggende jaren wordt gekeken. Beslissingen over pensioenverlagingen, premieverhogingen of opbouwverlagingen worden genomen tegen een achtergrond waarin de financiële positie van een groot aantal fondsen niet houdbaar is. Die financiële positie leidt, rekening houdend met de economisch onzekere situatie en ondanks het voornemen een transitie-ftk te ontwikkelen, tot moeilijke besluiten die ook in de komende jaren niet kunnen worden uitgesteld. Desondanks heb ik het vertrouwen dat met een aangepast transitie-ftk een balans wordt gevonden bij het voorkomen van onnodige zware schokken voor deelnemers en gepensioneerden in uitkeringen, premies of opbouw en een generatie-evenwichtige start van het nieuwe pensioenstelsel wordt bewerkstelligd.

    de minister van Sociale Zaken
    en Werkgelegenheid,
    W. Koolmees

    Antwoord
  3. 32 043 Toekomst pensioenstelsel

    Nr. 548 Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

    Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

    Den Haag, 22 september 2020

    In deze brief informeer ik uw Kamer over 1) de stand van zaken inzake de toezeggingen bij de evaluatie van de Wet verbeterde premieregeling; 2) begrijpelijke communicatie over het nieuwe pensioenstelsel, verzocht door het lid Omtzigt; 3) de planning voor uniformering van het partnerbegrip, verzocht door het lid Van Weyenberg; 4) het gesprek met ouderen- en jongerenorganisaties over het Pensioenakkoord, verzocht door het lid Van der Linde; 5) indexatieperspectief in het nieuwe stelsel, verzocht door het lid Van Brenk n.a.v. een artikel in PensioenPro; 6) de toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken om mij te verzoeken u te informeren over de pensioenleeftijden in de publieke sector van de EU-lidstaten. Tot slot geef ik in deze brief mijn reactie op het onderzoek van het CPB & Netspar getiteld Lage rente en de toekomst van pensioenen .
    (…)

    Indexatieperspectief in het nieuwe stelsel

    Tijdens het ordedebat van 1 september 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 95, Regeling van Werkzaamheden) stelde het lid Van Brenk (50PLUS) dat er sprake lijkt te zijn van een discrepantie tussen de teksten die zijn uitgesproken tijdens de presentatie van de uitwerking van het Pensioenakkoord en een artikel in PensioenPro van 24 augustus jl. waarin een actuaris stelt dat indexatie voor de huidige ouderen definitief uit het zicht verdwijnt. Zij heeft verzocht hier schriftelijk op te reageren.

    Bij de hoofdlijnennotitie is een rapport van de Pensioenfederatie als bijlage meegestuurd. In dat rapport zijn de uitkomsten van de doorrekeningen door 13 pensioenfondsen opgenomen. Deze fondsen hebben de uitkomsten van het nieuwe pensioencontract in verschillende economische scenario’s afgezet tegen de uitkomsten van het huidige ftk-contract. Ook zijn doorrekeningen van het CPB gedeeld met de Kamer. De hoofdlijnennotitie zegt hierover: “Uit berekeningen van het CPB en individuele fondsen blijkt dat pensioenen met het nieuwe pensioencontract naar verwachting sneller en meer kunnen worden verhoogd dan onder het huidige ftk-contract. Dat geldt ook voor neerwaartse aanpassingen waardoor het pensioen directer meebeweegt met de ontwikkeling van de economie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de figuren in het CPB-rapport die inzicht geven in de vervangingsratio’s. Hierin is zichtbaar dat de mediane vervangingsratio’s in het nieuwe pensioencontract voor de huidige deelnemers boven het niveau van het huidige FTK liggen. Eerder uitdelen zorgt er wel voor dat in veel gevallen, vervangingsratio’s voor toekomstige generaties (op mediaanniveau) lager uitkomen dan in het huidige FTK, maar nog wel op een hoger niveau dan voor huidige deelnemers.”

    De 13 pensioenfondsen hebben de uitkomsten van de contracten doorgerekend in een verwacht-weer- en een slecht-weer-scenario. In de meeste gevallen is in de doorrekeningen uitgegaan van een startdekkingsgraad van 100%. Wanneer met een lagere startdekkingsgraad wordt gerekend – zoals nu voor veel fondsen het geval is – is indexatie verder weg. Dit geldt voor alle pensioencontracten, de conclusie verandert daarmee niet. Ook bij een lagere startdekkingsgraad of in een slecht-weer-scenario is de kans op indexatie groter onder het nieuwe contract dan onder het huidige ftk-contract.

    In het artikel in PensioenPro wordt gesproken over “risicoarm beleggen”. Dit kan de indruk wekken dat in het nieuwe pensioenstelsel minder risico kan worden genomen. Dat is niet het geval. Het beleggingsbeleid wordt op ondernemings- of sectorniveau bepaald en is afhankelijk van de risicohouding van de deelnemersgroepen. Wel wordt in het nieuwe contract bij het toedelen van economische schokken rekening gehouden met het risicodraagvlak van deelnemers. Het renterisico wordt gericht toebedeeld: ouderen worden relatief meer beschermd tegen renteschokken en jongeren in mindere mate. Pensioenuitkeringen worden hierdoor stabieler en minder rentegevoelig. Omdat jongere deelnemers nog een groot deel toekomstige pensioenopbouw voor zich hebben, kunnen zij meer risico dragen dan oudere deelnemers en gepensioneerden. Meer risico betekent in slechte tijden een grotere verlaging van het voor de uitkering gereserveerd vermogen, en in goede tijden een grotere stijging, met gemiddeld een beter resultaat. Met deze aangepaste manier van toedeling is rekening gehouden bij de doorrekeningen. Het betekent niet op voorhand dat ouderen volledig risicoarm gaan beleggen. Dat zijn keuzes die op sectoraal niveau gemaakt moeten worden en afhankelijk zijn van de risicohouding en bereidheid van de deelnemersgroepen.

    Niemand weet hoe de toekomst er precies uitziet. Daarom zijn de uitkomsten van de verschillende contracten doorgerekend in verschillende scenario’s. Op hoofdlijnen blijft staan dat het nieuwe contract – door het vervallen van de buffereisen – sneller meebeweegt met de ontwikkeling van de economie en daarmee indexatie dichterbij brengt ten opzichte van het huidige ftk-contract.
    (…)

    Antwoord
  4. Verzamelbrief pensioenonderwerpen

    In deze brief informeer ik uw Kamer over 1) mijn reactie op het aanvalsplan witte vlek van de Stichting van de Arbeid; 2) de Casus Europese Hof over eigendomsrecht, verzocht door het lid Van Brenk; 3) mijn analyse bij het pensioenlabel, verzocht door de leden Smeulders en Van der Linde en 4) mijn reactie op een bericht over korten van pensioenen verzocht door het lid De Jong en 5) de reactie op de motie van het lid Van Brenk over een CPB-Kansrijk-publicatie over pensioenen.
    , daaruit:
    Tijdens het ordedebat van 29 september 2020 vroeg het lid Van Brenk (50PLUS) mij om, in relatie tot de overgang naar een ander pensioensysteem, te reageren op een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (EU-Hof) van 24 september 2020. Hieronder ga ik kort op deze zaak in.

    De casus
    Een Oostenrijkse gepensioneerde is naar de rechter gestapt vanwege een wetswijziging waardoor er bedragen op zijn bedrijfspensioen werden ingehouden en zijn onvoorwaardelijke indexatie werd geschrapt. De wetswijziging was ingegeven door de wens van de overheid om het pensioen betaalbaar te houden en de verschillen tussen de hoogte van pensioenuitkeringen te verkleinen. Opgemerkt moet worden dat het hier gaat om een pensioen dat rechtstreeks door de werkgever wordt uitbetaald aan de gepensioneerde. Een dergelijke vorm van pensioen kennen wij niet in Nederland. De gepensioneerde is naar de Oostenrijkse rechter gestapt. De Oostenrijkse rechter stelt in die procedure vervolgens vragen aan het EU-Hof. Onder andere werd de vraag gesteld of het eigendomsrecht als erkend in artikel 17 van het EU-handvest zich verzet tegen een beperking of vermindering van het pensioen. De vragen zijn door het EU-Hof beantwoord in de uitspraak van 24 september 2020.

    Eigendomsrecht
    Het Hof concludeert dat het pensioen en de contractueel overeengekomen indexatie een eigendomsrecht is en daarmee de bescherming van artikel 17 van het EU-Handvest heeft. Het Hof oordeelt ook dat het eigendomsrecht niet betekent dat het absolute gelding heeft in die zin dat een recht bestaat op een bepaald bedrag.

    Het Hof bevestigt ook dat beperkingen op het eigendomsrecht zijn toegestaan als:
    • De beperking voortvloeit uit een wet;
    • De wezenlijke inhoud van het pensioenrecht wordt geëerbiedigd;
    • De beperking noodzakelijk is, en;
    • beantwoordt aan doelstellingen van algemeen belang.

    Omdat slechts een gedeelte van het pensioen werd ingehouden, vond het Hof in deze zaak de beperking niet zodanig dat de wezenlijke inhoud van het pensioenrecht daarmee werd aangetast. Het Hof oordeelde dat de beperking daarmee noodzakelijk lijkt te zijn geweest en aanvaardbaar in het licht van het betaalbaar houden van deze pensioenen en het verkleinen van inkomensverschillen.

    Voor de goede orde, de Oostenrijkse rechter dient nu nog met inachtneming van de uitspraak van het EU-hof een eindoordeel te geven in deze zaak.

    Belang van deze zaak voor de herziening van het pensioenstelsel
    Het Hof komt tot de conclusie dat het pensioenrecht een eigendomsrecht behelst. Eerder concludeerde het EHRM dat ook. Deze conclusie is relevant in het licht van de stelseldiscussie en het omzetten van opgebouwde pensioenen naar nieuwe pensioenvermogen in het nieuwe stelsel.
    Mijn inschatting is dat deze uitspraak niet in de weg staat aan de voorgenomen wijzigingen van het pensioenstelsel. Bij de onderhandelingen met sociale partners over het Pensioenakkoord is reeds geconcludeerd dat pensioen een eigendomsrecht betreft, waarvan de regulering kan worden gerechtvaardigd. Het EU-Hof heeft deze aanname bevestigd. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin de afspraken uit het Pensioenakkoord zijn opgenomen, zal het eigendomsrecht uitgebreid worden behandeld.
    Hof van Justitie van de EU (EU-Hof) van 24 september 2020 in de zaak YS tegen NK AG (C-223/19)
    Zoals eerder door het EU-Hof geoordeeld in arrest van 13 juni 2017, Florescu e.a., C 258/14, EU:C:2017:448

    de Minister van Sociale Zaken
    en Werkgelegenheid, W. Koolmees
    https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2020Z21437&did=2020D45720

    Antwoord
  5. De grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht: overschrijding van de Europeesrechtelijke grens?

    Hans van Meerten, hoogleraar Europees pensioenrecht aan de Universiteit Utrecht, advocaat Roland de Greef van Houthoff en Jorik van Zanden, promovendus aan de Universiteit Utrecht bloggen over het nieuwe pensioenakkoord.
    Lees verder op:
    De grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht: overschrijding van de Europeesrechtelijke grens? – Opinie – Universiteit Utrecht (uu.nl)

    Antwoord

Laat een reactie achter voor Jan de Voogd Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.