Beleidsdoorlichting nabestaandenpensioen van SZW

dec 23, 2019

Datum 20-12-2019 Betreft Beleidsdoorlichting artikel 9 Nabestaanden SZW begroting

Daaruit: Kabinetsreactie De beleidsdoorlichting laat zien dat het uitgangspunt van de publieke nabestaandenuitkering door de jaren heen niet is veranderd: steun geven aan nabestaanden waarvan niet gevergd kan worden dat zij door arbeid in het levensonderhoud voorzien. De maatschappelijke opvattingen over van wie dat niet verwacht mag worden, zijn sinds de jaren ’50 veranderd. Dit leidde ertoe dat het beleid als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals de emancipatie van de vrouw en de opbouw van de verzorgingsstaat een aantal keer is aangepast. In 1959, met de inwerkingtreding van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), konden weduwen met jonge kinderen, invalide weduwen en weduwen van 50 jaar en ouder op bescherming rekenen. Met de inwerkingtreding van de huidige Anw in 1996 is dit beperkt tot nabestaanden geboren voor 1950, arbeidsongeschikte nabestaanden en nabestaanden met een minderjarig kind. De regeling was daarmee weer toegesneden op de maatschappelijke ontwikkelingen en de samenleving van die jaren.

Op basis van de beleidsdoorlichting kan opnieuw worden geconcludeerd dat er redenen zijn om de Anw aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen en de hedendaagse samenleving. Daar waar de Anw op dit moment gericht is op langdurige inkomensbescherming, biedt de beleidsdoorlichting aanknopingspunten om de Anw doelmatiger te maken, meer activerend en meer te richten op die nabestaanden die geen andere inkomensbronnen hebben en ook geen mogelijkheden hebben om andere inkomensbronnen aan te boren.

Dit onderwerp verdient een bredere maatschappelijke discussie. Ook andere invalshoeken kunnen hierbij betrokken worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de veranderende arbeidsmarkt met toegenomen flexibiliteit en mobiliteit. Voor de meeste burgers is het nabestaandenpensioen de belangrijkste nabestaandenvoorziening ter dekking van de financiële risico’s van het overlijden van de partner (en/of ouders). Als gevolg van de diversiteit en complexiteit in de vormgeving van het nabestaandenpensioen bestaat echter veel onbekendheid en onduidelijkheid over het financiële risico dat mensen lopen bij het overlijden van hun partner (en/of ouders). Ik heb daarom, mede op verzoek van uw Kamer en gelet op de verantwoordelijkheid van sociale partners om afspraken te maken over de inhoud en de vormgeving van het partnerpensioen, de Stichting van de Arbeid (STAR) om advies gevraagd over de wenselijke dekking van het nabestaandenpensioen. Het advies richt zich ook op de verdeling tussen publieke en private nabestaandenregelingen. Het advies wordt in het voorjaar van 2020 verwacht. Na ontvangst van dit advies, zal het kabinet dit advies voorzien van een kabinetsreactie. Zoals ik eerder heb aangegeven2 kan een nadere uitwerking van het advies over het nabestaandenpensioen samen met de STAR in een later stadium aan de orde zijn. Bij de nadere uitwerking worden de uitkomsten van de beleidsdoorlichting betrokken.

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/12/20/kamerbrief-over-uitkomsten-beleidsdoorlichting-artikel-9-szw-begroting-nabestaanden

5 Reacties

  1. In het bijbehorende rapport Klantervaringen Anw-uitkering zijn de 3200 buiten Nederland wonende klanten buiten beschouwing gebleven (jdv) .
    Uit het rapport van SZW Beleidsdoorlichting Nabestaandenpensioen haal ik aspecten betreffende het buitenland. Zie:
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/12/20/beleidsdoorlichting-nabestaanden
    3.2.3. De Anw-uitkering en het buitenland De uitkering wordt geëxporteerd naar landen binnen de EU, EER of Zwitserland en naar landen buiten de EU waarmee Nederland een bilateraal sociale zekerheidsverdrag heeft gesloten waarin een exportbepaling is opgenomen. De export van uitkeringen buiten Nederland kent verschillende juridische grondslagen.
    Wat heeft de Europese Unie geregeld? Voor de coördinatie van de sociale zekerheid binnen de EU/EER en Zwitserland gelden de Verordeningen 883/2004 en 987/2009 die hun rechtsgrondslag vinden in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Zij hebben als doel belemmeringen op het terrein van de sociale zekerheid weg te nemen wanneer mensen gebruik maken van hun recht op vrij verkeer. Op grond van de verordeningen moeten aanspraken op de Nederlandse wettelijke nabestaandenuitkeringen geëxporteerd worden naar een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland en is het daarnaast mogelijk om een uitkering toe te kennen naar rato van het Nederlandse verzekeringsverleden in vergelijking tot de totale duur van de verzekering.
    Wat geldt er voor de landen buiten Europa? Voor nabestaanden buiten de EU/EER/Zwitserland geldt dat men enkel recht heeft op een uitkering als zij aan de voorwaarden voldoen en in een land wonen waarmee Nederland een sociale zekerheidsverdrag heeft afgesloten dat de export van uitkeringen regelt. Vanaf 1 januari 2013 is de Wet woonlandbeginsel sociale zekerheid van toepassing. Deze wet heeft als doel de hoogte van de uitkering af te stemmen op het kostenniveau van het woonland van de uitkeringsgerechtigde tot een maximum van 100% van het in Nederland verstrekte uitkeringsbedrag. Dit is per land vastgelegd11. In een aantal recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep is echter geoordeeld dat voor de bilaterale verdragen een verdragsaanpassing nodig is om de toepassing van het woonlandbeginsel mogelijk te maken. De Wet woonlandbeginsel geldt dus alleen voor landen waarmee de sociale zekerheidsverdragen overeenkomstig zijn aangepast.
    Wanneer uitbetaling van een nabestaandenuitkering ten behoeve van een nabestaande in het buitenland plaatsvindt, wordt gekeken of een in het woonland van toepassing zijnde nabestaandenregeling moet worden verrekend naast de andere van toepassing zijnde voorwaarden voor de Anw. Overigens geldt ook verrekening van een uit het buitenland komende overheidsregeling voor een in Nederland wonende nabestaande.

    Antwoord
  2. 3.3. Caribisch Nederland en de regeling voor nabestaanden
    In Caribisch Nederland wordt aan rechthebbende nabestaanden een uitkering verstrekt op basis van de AWW BES. Deze wet die in 2010 bij de staatkundige transitie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als specifieke Nederlandse wetgeving voor Caribisch Nederland tot stand is gekomen, is geënt op de voorheen bestaande Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering van het Land de Nederlandse Antillen.
    3.3.1. Wie heeft recht? De AWW BES is een verzekering voor weduwen, weduwnaars en (half)wezen voor alle inwoners van Caribisch Nederland. Voor weduwen en weduwnaars is er recht op AWW tot het moment dat zij recht krijgen op ouderdomspensioen (AOV) of hertrouwen. Wezen hebben, indien zij een opleiding volgen, recht op wezenpensioen tot aan hun 25e levensjaar.
    3.3.2. Hoe hoog is de uitkering? De hoogte van de uitkering is leeftijdsafhankelijk (tabel 2).(…)
    Het hoogste uitkeringsbedrag voor weduwen/weduwnaars is gelijk aan de hoogte van de AOV-uitkering. De weduwe of weduwnaar moet dan de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt, dan wel invalide zijn of één of meer te diens laste komende kinderen hebben die recht hebben op wezenpensioen. De uitkering wordt toegekend zonder inkomens- of vermogenstoets. De hoogte van de uitkering voor jongere nabestaande partners die niet invalide zijn of kinderen hebben, gaat uit van de veronderstelling dat er inkomen mogelijk is uit arbeid of in verband met arbeid.
    De uitkeringsbedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer in Caribisch Nederland. Tevens hebben de afgelopen jaren enkele malen beleidsmatige verhogingen plaatsgevonden, gekoppeld aan een beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon.
    3.3.3. Wie voert de AWW BES uit? De SZW-unit binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland voert De AWW BES uit. Deze unit is onderdeel van het ministerie van SZW. Belanghebbenden kunnen AWW aanvragen aan de hand van het daartoe bestemde aanvraagformulier (beschikbaar via de website of fysiek aan het loket van de RCN-unit SZW). De uitkering gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin het overlijden heeft plaatsgevonden. Verificatie is een belangrijk onderdeel van de uitvoering van de wet. Dit speelt niet alleen bij de beoordeling van de uitkeringsaanvraag – waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van de gegevens uit de bevolkingsadministraties – maar ook tijdens de looptijd van de uitkering. Hierbij gaat de aandacht uit naar controle op hertrouwen – waardoor het recht op uitkering wordt beëindigd – en controle op het onderwijs volgen van wezen en halfwezen van 15 jaar en ouder, van wie uit hoofde van het volgen van onderwijs de uitkering tot het bereiken van de leeftijd van 25 jaar door kan lopen. Het volgen van onderwijs wordt getoetst door het jaarlijks opvragen van een zogeheten ‘schoolverklaring’. Ook het periodiek toetsen van nog in leven zijn van weduwen en weduwnaars die buiten Caribisch Nederland wonen, is een punt van aandacht voor de uitvoering.
    4.4. De ontwikkeling van het aantal AWW-uitkeringen BES en de uitgaven
    Het aantal gerechtigden dat een uitkering op basis van de AWW BES ontvangt, is gedurende de onderzoeksperiode min of meer gelijk gebleven (figuur 8). (ongeveer 250, jdv)
    De uitkeringslasten zijn door een toename van het aantal uitkeringsgerechtigden toegenomen tot ruim 1 miljoen euro in 2017 (tabel 4). Dit wordt ook veroorzaakt door indexatie van het uitkeringsbedrag en door de koersontwikkeling van de euro ten opzichte van de dollar. In Caribisch Nederland wordt de uitkering in dollars uitgekeerd.

    Antwoord
  3. Over uitvoering en controle:
    7.2.2. Uitvoering internationaal Net als voor uitkeringen binnen Nederland, geldt dat voor de uitkeringen met een buitenlandcomponent op een aanvraag binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk binnen acht weken door de SVB een beschikking is afgegeven. De streefwaarde is om dit in 96 procent van de gevallen te realiseren.
    In 2013 is de streefwaarde voor de internationale gevalsbehandeling net niet gehaald door de invoering van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. Deze wet leidde voor een aantal buiten Europa wonende gerechtigden tot verlaging van de nabestaandenuitkering. Veel van deze gerechtigden hebben een bezwaarschrift ingediend. De meeste bewaarschriften hield de SVB met toestemming van de bezwaarmakers aan, tot de rechter in hoogste aanleg uitspraak heeft gedaan over de wet. Dit aanhouden beïnvloedde de realisatiewaarde voor tijdige afhandeling in negatieve zin. Het tijdigheidscijfer van 2017 werd net als bij de nationale gevallen beïnvloed door een foutieve registratie. Het verwerken van aanvragen van uitkeringen met een buitendlandcomponent is complex en deze uitkeringen kennen daardoor vaak langere doorlooptijden dan de wettelijke termijnen. In het geval van aanvragen vanwege arbeidsongeschiktheid voor de in het buitenland wonende klanten werkt het UWV met zusterorganen. Ondanks de inspanningen vanuit het UWV zijn de doorlooptijden van onderzoeken in het buitenland over het algemeen lang. De SVB maakt hierdoor vaker dan bij de uitkeringen binnen Nederland gebruik van de wettelijke opschortings- en verlengingsmogelijkheden.
    (..)
    Internationaal Begrippen die in Nederland worden gehanteerd met betrekking tot gezamenlijk huishouden, kostendelersnorm, inkomen, vermogen en winst zijn moeilijk uit te leggen en hebben in het buitenland vaak een andere invulling. De SVB geeft aan dat dit zowel voor de klant in het buitenland als voor de SVB beoordeling en handhaving ingewikkeld is. Waar de SVB in Nederland veel informatie over de gerechtigde kan verkrijgen door bestandskoppelingen, is de SVB in het buitenland afhankelijk van de informatievoorziening van de klant. Als de klant de begrippen niet begrijpt of anders interpreteert, kan dit gevolgen hebben voor de toekenning van de uitkering. Bij een controle achteraf kunnen er tevens onjuistheden worden vastgesteld die veroorzaakt zijn door onbegrip van de definities met betrekking tot inkomen of leefvormen.
    Internationaal De Anw wordt geëxporteerd naar de EU- en naar landen waarmee een bilateraal verdrag is afgesloten. De mogelijkheden voor verificatie en controle zijn in het buitenland in het algemeen beperkter dan in Nederland. De SVB controleert zoveel mogelijk door gegevensuitwisseling met andere instanties, zodat de klanten geen onnodige vragen krijgen. Er wordt gebruik gemaakt van Bureaus van Sociale Zaken in Turkije, Marokko, Suriname en Spanje, en het Controleteam Buitenland van de SVB. Handhaving wordt uitgevoerd op basis van risicogerichte steekproeven, signalen, projecten en onderzoeken. In 2017 verrichtte het Controleteam Buitenland 1096 AOW/Anw-onderzoeken, waarbij er bij 210 klanten bleek dat er onjuistheden in de gegevens zaten, waardoor er teveel was uitgekeerd13.

    Antwoord
  4. 10.2. Internationaal beeld
    Nederland heeft zich middels verdragen verbonden aan internationale normen. In de verdragen van de International Labour Organisation (ILO) en de Raad van Europa zijn de verdragsrechtelijke eisen vastgelegd. Het gaat in het bijzonder om de ILO-verdragen 121 (Arbeidsongevallen en beroepsziekten), 128 (Verlies van middelen van bestaan als gevolg van overlijden van de kostwinner) en de Europese Code Sociale Zekerheid. Deze verdragen verplichten de staten een inkomensregeling voor nabestaanden in te richten. De doelstelling van de internationale verdragen voor nabestaanden (ILO en Europese Code) is het bieden van een inkomensregeling voor weduwen tenzij daarvoor geen sociale noodzaak of rechtvaardiging bestaat. De doelstelling biedt ruimte om op nationaal niveau keuzes te maken voor wat betreft de wijze waarop de sociale bescherming van nabestaanden wordt ingericht.
    In bijlage 13.3. is een overzicht4 opgenomen met de nabestaandenregelingen van 16 Europese landen5 op het gebied van inkomen. Regelingen voor wezen dan wel halfwezen zijn niet geïnventariseerd. Dit geldt ook voor de regels voor gescheiden partners van de overledene en afhankelijke ouders, grootouders en dergelijke. Niet alle in de bijlage genoemde landen hebben de genoemde (delen van) verdragen geratificeerd; daaronder vallen Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. Oostenrijk heeft alleen hoofdstuk 3 van het ouderdomspensioen geratificeerd.
    Een beschrijving van de systemen van de landen kent onvermijdelijk een aantal beperkingen. Zeker als deze enkel op basis van deskresearch plaatsvindt. Zo is niet altijd duidelijk of sprake is van een publieke nabestaandenregeling of van een private regeling, of van een nabestaandenpensioen waar wettelijke voorschriften op van toepassing zijn. Ook is niet altijd te achterhalen of de regelingen ook gelden voor nabestaanden van zelfstandigen. Daarnaast verschillen de stelsels van landen sterk in opzet en uitvoering waardoor een beschrijving soms moeilijk te geven is en/of van beperkte toegevoegde waarde omdat een nabestaandenregeling onderdeel is van een complex aan uitkeringen, sociale verzekeringen en voorzieningen die niet los van elkaar kunnen worden gezien.
    Op basis van de inventarisatie is wel een aantal conclusies te trekken:
    I. Veel landen kennen dezelfde doelgroepen. Dit houdt in dat het recht op een (langdurende) uitkering vaak wordt beperkt tot één of meer van de volgende groepen: – nabestaanden in een bepaalde leeftijdscategorie; – nabestaanden die voor kinderen zorgen; – arbeidsongeschikte nabestaanden; waar percentages genoemd worden gaat het om een arbeidsongeschiktheid van meer dan 66%.
    Relatief veel landen kennen een aparte regeling voor nabestaanden wiens partner is overleden als gevolg van een bedrijfsongeval of een beroepsziekte. Vrijwel altijd is de hoogte van de uitkering een percentage van het inkomen in het jaar voor overlijden van de overledene (meestal 30 of 40%). Soms is dit een uitkering tot de pensioenleeftijd van de nabestaande, in andere landen eindigt deze uitkering na verloop van een bepaalde periode of als de nabestaande hertrouwt.
    II. In tegenstelling tot Nederland, voorzien veel landen in een kortdurende of een afwijkende regeling of een eenmalige uitkering voor nabestaanden die niet behoren tot één van de doelgroepen. Met zo’n overgangsuitkering kan een nabestaande zich aanpassen aan de nieuwe situatie door (meer) te gaan werken of bepaalde uitgaven te verlagen. Ook komt het wel voor dat een bedrag ineens wordt verstrekt als de nabestaande met een inkomen uit een nabestaandenregeling opnieuw gaat trouwen of samenwonen terwijl het maandelijkse inkomen uit de regeling stopt.
    III. Inkomenstoetsen komen veel voor. Daarbij geldt meestal, net als in Nederland, een vrijlatingsregeling voor inkomen uit arbeid.
    IV. Arbeidsmarktverplichtingen zijn zeldzaam. De meeste landen kennen, net als Nederland, geen arbeidsmarktverplichtingen. Impliciet leiden de leeftijdseisen in sommige landen er wel toe dat de nabestaande jonger dan de in dat land gehanteerde leeftijd geacht wordt zelf inkomen uit arbeid te genereren.
    V. Een aantal landen stelt kwalificerende voorwaarden aan de overledene en/of aan de nabestaande om in aanmerking te komen voor een regeling. Zo worden vaak eisen gesteld aan de duur van het huwelijk of de samenwoning of aan de periode dat de overledene premie heeft betaald of ingezetene was.
    VI. Relatief veel landen kennen een tegemoetkoming voor de kosten van de begrafenis en/of hebben een tegemoetkoming ineens direct na het overlijden van de partner.

    Antwoord
  5. 12.1.2. Internationaal juridische context Voor alle varianten zijn de verdragsrechtelijke eisen uit de ILO-Verdragen 121 (Arbeidsongevallen en beroepsziekten) en 128 (verlies van middelen van bestaan als gevolg van overlijden van de kostwinner) en de Europese Code Sociale Zekerheid van de Raad van Europa (ECSZ) relevant. De ILO-verdragen en de Europese Code kennen verschillende doelgroepen en verschillende normen. De verdragen verplichten de staten een inkomensregeling voor nabestaanden in te richten. De doelstelling van de internationale verdragen voor nabestaanden (ILO en Europese Code) is een inkomensregeling voor weduwen tenzij daarvoor geen sociale noodzaak of rechtvaardiging bestaat. Deze doelstelling lijkt enerzijds ruimte te bieden om op nationaal niveau keuzes te maken voor wat betreft de wijze waarop de sociale bescherming van nabestaanden wordt ingericht. Tegelijk lijkt deze ruimte op een aantal punten echter beperkt te worden. Anderzijds lijken de verdragen een beperkte ruimte te bieden voor stringentere voorwaarden die ziet op een doelgroep beperking, arbeidsplicht, en een duurbeperking. Daarmee is het niet duidelijk of en in welke mate de internationale verdragen ruimte bieden om de regelingen aan te passen.
    Los daarvan kan de vraag gesteld worden in hoeverre deze verdragen nog passen bij de huidige maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen. Deze verdragen zijn al enkele decennia oud en gaan nog uit van een klassieke rolverdeling waarin één persoon in het huishouden kostverdiener is en de nabestaandenuitkering een voorziening is voor een niet-werkende partner. Daarbij wordt uitkering nog boven werk gesteld. De verdragen zijn daarmee gedateerd. Dit zou er voor kunnen pleiten deze verdragen aan te passen. Een andere vergaande mogelijkheid is tot opzegging over te gaan. Het ILO-verdrag 121 kan worden opgezegd binnen een jaar na 28 juli 2027, het ILO-verdrag 128 een jaar na 1 november 2019. Daarbij dient te worden opgemerkt dat Nederland zelden verdragen opzegt en dat dit parlementaire instemming vereist.


    4.2. Ontwikkeling in aantal Anwuitkeringen – internationaal
    Het aantal uitkeringen met een buitenlandcomponent3 is gedaald van 4.559 in 2013 tot 3.250 uitkeringen in 2017 (tabel 3). Het percentage uitkeringen met een buitenlandcomponent als percentage van alle uitkeringen is gedurende de onderzoeksperiode toegenomen, van 8,8 procent in 2013 tot 10,3 procent in 2017.
    (..)
    Circa 49 procent van de uitkeringen met een buitenlandcomponent wordt uitbetaald in verdragslanden, 1 procent in niet-verdragslanden4 en 50 procent binnen de EU/EER/ Zwitserland. Binnen Europa/EER/Zwitserland zijn in 2017 1621 uitkeringen uitbetaald, te weten in België (434), Duitsland (425), Polen (217), Spanje (185), Groot-Brittannië (100) en overige landen (265). 1552 uitkeringen werden in 2017 uitbetaald in verdragslanden buiten Europa, vooral aan nabestaanden in Marokko (817), Turkije (447), Suriname (56) en Indonesië (24). In bijlage 13.1. is een totaaloverzicht opgenomen

    Antwoord

Laat een reactie achter voor Jan de Voogd Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.