Selecteer een pagina

Kbb-regeling behoeft aanpassing naar aanleiding van het EUHvJ arrest X (C-283/15)

feb 11, 2017

Op 9 februari 2017 deed het Europese Hof van Justitie uitspraak in de zaak X die Nederland betreft. Het gaat om antwoord op prejudiciële vragen van de Hoge Raad in een belastingzaak waarbij een inwoner van Spanje aan Nederland inkomstenbelasting verschuldigd is. Het antwoord komt neer op precisering van de wijze waarop bronlanden, lidstaten van…

Deze pagina is afgesloten en alleen toegankelijk voor leden van de VBNGB

Een deel van deze website is afgesloten en alleen toegankelijk voor leden. Het bij elkaar brengen van relevante informatie kost inspanningen en geld. Zo ook deze website en het onderhouden er van. Een deel van de website houden wij vrij toegankelijk. Hier leest u wat vrij is en wat niet, en waarom.
Als u al lid bent kunt u hieronder inloggen. Bent u nog geen lid? Dan nodigen wij u uit om lid te worden, door het aanmeldformulier in te vullen.

32 Reacties

  1. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/besluiten/2018/03/07/intrekking-beroepschrift-in-cassatie-aftrek-negatieve-inkomsten-uit-de-eigen-woning-in-spanje

    Daaruit:

    IB: Aftrek negatieve inkomsten uit een eigen woning in Spanje
    Toelichting van 7 maart 2018, nr. 2018-0000029258, op het intrekken van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof Den Haag, 5 december 2017, nr. 17/00505, ECLI:NL:GHDHA:2017:3582
    Inhoudsindicatie uitspraak Hof op rechtspraak.nl:
    Na verwijzing verschillen partijen van mening over de omvang van het bedrag dat belanghebbende als negatieve inkomsten uit eigen woning in aanmerking mag nemen.
    De staatssecretaris trekt zijn beroep in cassatie in. Ter toelichting merkt hij het volgende op:

    Het Hof heeft bij de berekening van de door belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting geen progressievoorbehoud toegepast vanwege het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor. Het Hof meent kennelijk dat in de aan de orde zijnde situatie wordt verlangd dat Nederland zijn nationale recht toepast op het op zijn nationale grondgebied verworven aandeel van het totale inkomen. Mijn inziens staat het EU-recht er niet aan in de weg dat wanneer op basis van het EU-recht een buitenlands belastingplichtige recht heeft op het voordeel van een aftrekpost die volgens de nationale wet alleen voor binnenlands belastingplichtigen geldt, zijn Nederlandse inkomen, evenals het inkomen van binnenlandse belastingplichtigen, belast wordt naar het tarief passend bij het wereldinkomen. De toepassing van het EU-recht hoeft een belanghebbende immers niet in een betere positie te brengen dan een vergelijkbare binnenlands belastingplichtige. Ik zie er desondanks vanaf om wat betreft de toepassing van een progressievoorbehoud beroep in cassatie in te stellen tegen de voorliggende hofuitspraak. In de onderhavige procedure is primair het standpunt ingenomen dat het arrest Schumacker (HvJ 14 februari 1995, C-279/93, ECLI:EU:C:1995:31) zo zou kunnen worden begrepen dat alleen in de situatie waarin belanghebbende in Nederland nagenoeg zijn gehele inkomen had verworven, Nederland gehouden is de aftrekpost in aanmerking te nemen. Voor het geval Nederland toch verplicht zou worden de aftrekpost deels toe te laten, is eerder bij de Hoge Raad en het HvJ niet uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat daarbij ingevolge het EU-recht een progressievoorbehoud zou mogen worden toegepast. Ik acht het daarom niet opportuun om de toepassing van een progressievoorbehoud in deze zaak alsnog in cassatie op te brengen. Gelet op voornoemde omstandigheden heb ik besloten het door mij ingediende pro forma cassatieberoep in te trekken.
    Ten slotte merk ik op dat de Wet inkomstenbelasting 2001 gewijzigd zal worden om deze op dit punt in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Vooruitlopend op de wijziging van de wetgeving zal op korte termijn een beleidsbesluit verschijnen.

    Antwoord
  2. Intrekking beroepschrift in cassatie aftrek negatieve inkomsten uit de eigen woning in Spanje
    Toelichting nr. 2018-0000029258 op het intrekken van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof Den Haag, 5 december 2017, nr. 17/00505, ECLI:NL:GHDHA:2017:3582.

    Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/besluiten/2018/03/07/intrekking-beroepschrift-in-cassatie-aftrek-negatieve-inkomsten-uit-de-eigen-woning-in-spanje
    Er komt inderdaad in Nederland een wetswijziging op basis van het feit dat de staatssecretaris van Financiën zijn cassatieberoep in deze zaak intrekt.

    Antwoord
  3. VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE
    COMMISSIE VOOR FINANCIEN Eerste Kamer

    Vastgesteld: 29 november 2018De leden van de CDA-fractie zouden, mede namens de leden van de VVD-fractie, graag aandacht vragen
    voor artikel 7.8 in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), de regeling van de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Zoals bekend heeft het Hof van Justitie in Luxemburg op 9 februari 2017 het zogenaamde Spaanse voetbalmakelaarsarrest gewezen.21 Kan de regering aangeven waarom de 90%-norm niet is aangepast naar een pro-rata-parte-norm, in artikel 7.8 Wet IB 2001, zoals uit de
    jurisprudentie volgt? Een dergelijke wetswijziging hadden de leden van de CDA-fractie in het voorstel Wet Overige Fiscale Maatregelen verwacht of in het Belastingplan 2019 vanwege het feit dat het hier om de toepassing van heffingskortingen gaat voor EU/EER-burgers. Of zal de regering op korte termijn met een beleidsbesluit komen, zoals door de ambtsvoorganger van de staatssecretaris van Financiën is
    toegezegd?22

    zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-864567

    Antwoord
    • Uit de Memorie van antwoord aan Eerste Kamer over Belastingplan 2019

      1.7. Toepassing heffingskortingen in de inkomstenbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen

      De leden van de fracties van het CDA en de VVD vragen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) van 9 februari 2017 (het Spaanse voetbalmakelaarsarrest).11 In de nota naar aanleiding van het verslag bij Overige fiscale maatregelen 2018 is aangegeven dat er op dat moment nog geen eindbeslissing was en dat de uitkomst daarvan wellicht invloed heeft op de precieze invulling van de door Nederland voor de inkomstenbelasting te nemen maatregel.12 Inmiddels is in deze procedure een eindbeslissing beschikbaar. De precieze reikwijdte van het arrest voor de wettelijke regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen is echter nog niet voldoende duidelijk. Daarom zal vooralsnog vooruitlopend op een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in een beleidsbesluit worden aangegeven hoe de Belastingdienst met dit arrest in de praktijk zal omgaan. Dit besluit zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2019 verschijnen.

      Antwoord
  4. “In het eerste kwartaal van 2019.” Is dit besluit er inmiddels al. Ik kan het nergens vinden.

    De kamervraag “Zoals bekend heeft het Hof van Justitie in Luxemburg op 9 februari 2017 het zogenaamde Spaanse voetbalmakelaarsarrest gewezen.21 Kan de regering aangeven waarom de 90%-norm niet is aangepast naar een pro-rata-parte-norm, in artikel 7.8 Wet IB 2001, zoals uit de jurisprudentie volgt?” vraagt om een algehele pro rata regel i.p.v. de 90%. Is het op dit moment nu zo dat het antwoord op die verregaande vraag door de statssecretaris vooralsnog niet wordt beantwoord? En waar wacht de staatssecretaris dan nog op? Andere zaken?

    Antwoord
    • Er is nog geen beleidsbesluit of wetswijziging. Waarom dat zo is, is niet bekend. Een betrokkene kan natuurlijk wel een direct beroep doen op dit arrest van het EHvJ.

      Antwoord
  5. Jan,

    je weet persoonlijk dat ik een KBB zaak heb lopen bij de NL belastingdienst. Over 2015, mijn emigratiejaar. Het was niet een soort zaak waar de VBNGB zich niet achter wilde stellen, en dan is prima natuurlijk.

    Humor is dat ik – volgens een vaststelling van de NL Belastingdienst – voor 89,8% in NL belastingplichtig ben en belasting betaal. Best een behoorlijk bedrag. Maar … minder dan 90% en dus geen kwalificerend buitenlands belastingplichtige, en dus … zoek het maar uit in je woonland voor het volle bedrag (voor mij Spanje), waar ik veel te weinig belasting betaal om de – in mijn geval – persoonsgebonden aftrek geldend te kunnen maken.

    Vandaar dat ik mij oriënteer op de oplossing in het arrest X (een andere situatie, maar elke situatie is een andere situatie, dus dat is – voor een jurist – eigenlijk nooit een doorslaggevend argument). Een pro-rata regeling zou mij goed passen. Ik heb dan een aftrek voor 89,8% in NL, en voor 10,2% in ES. Ik vind dat eerlijk en rechtvaardig.

    De inspecteur verwijst mij – 2018 – ook naar het voorgenomen beleidsbesluit. Maar ja … als dat er niet is … slordige en onbetrouwbare NL overheid, ben ik geneigd te zeggen. Als dat voorzichtig genoeg is ….

    Antwoord
    • Te weinig belasting betalen aan Spanje om de persoonsgebonden aftrek daar geldend te kunnen maken? Aannemende dat je de persoonsgebonden aftrek naar Spaanse wetgeving bedoelt zou dit een basis kunnen zijn om het vangnetartikellid van art. 7.8. WetIB2001 te hanteren om alsnog als KBB ‘er gekwalificeerd te worden (daarover ondersteunt de VBNGB thans een proefproces). Maar als je wel belasting aan Spanje betaalt, ook al is het weinig, duidt dit erop dat je alle fiscale voordelen naar Spaanse wetgeving wel geldend kon maken. In dat geval hoeft Nederland als herkomstland dat niet te doen. Een beroep op arrest X zal bovendien niet baten als er geen derde herkomststaat in geding is.
      Het naar rato van inkomensverdelingsheffing verdelen van fiscale voordelen tussen het woonland en één ander herkomstland stuit af op de Schumackerdoctrine van het EHvJ (en is al eens eerder geprobeerd in Nederland, maar wordt afgewezen door Nederlandse rechters).

      Antwoord
      • In geval men op vrijwel de grens van het 90% kriterium zit, zal moeten worden bezien of het zinvol is te trachten daar boven te komen terwille van het kwalificeren als KBB’er. Dat zal per woonland en persoonlijke (inkomens- en vermogens)situatie verschillen. Er moet ook rekening gehouden worden dat Nederland (in beperkte mate) ook bij KBB’ers rekening mag houden met desondanks in het woonland genoten fiscale voordelen (zie daartoe art. 7.8 WetIB2001).
        Dat zal vermoedelijk het beste kunnen met het trachten het box 3 inkomen dat (althans fictief) ten laste van het woonland komt te verlagen (soms ook door pensioen of lijfrente op een andere wijze te laten uitkeren; type huishouden en inkomen van de evt. partner kunnen ook van belang zijn). Verlagen van (fictief) box 3 inkomen ten laste van woonland kan door schenking (eventueel slechts op papier), verhoogde consumptie, of aankoop van onroerend goed in Nederland.

      • De Kamervraag gaat heel principieel over het vervangen van het 90% criterium (want: waarom is “het grootste deel” 90% en niet 80, 70, 60 of 51%?) door een pro rata criterium. Wat is er – ten principale – mis met een pro-rata criterium?

      • Er is niets mis mee, waarschijnlijk zelfs beter en redelijker. Het enige probleem is dat het EHvJ (en daarmee de lidstaten) zich constant bindt aan de Schumackerdoctrine die uitgaat van het beginsel dat de woonstaat de fiscale voordelen altijd moet toekennen, tenzij in uitzonderingsgevallen. Die regel valt moeilijk op te heffen zolang het EHvJ eraan vasthoudt (en het EHvJ baseerde zich weer op modelverdragen, zoals van het OESO).
        Dus is het in individuele gevallen beter zich op de interpretatie van uitzonderingsgevallen te richten als je KBB’er wilt worden.

        Het verlagen van het 90% kriterium is natuurlijk in principe mogelijk, en zo’n verlaging is ook het streven van de VBNGB. Dat kan echter niet via de weg van de rechter (gezien het bovenstaande), maar moet langs (nationaal) politieke weg geschieden. Wenselijk zou zijn een onderzoek te doen naar welke woonlanden (in de EU) een lager percentage hanteren (België heeft 75%).

  6. De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
    Datum 17 september 2019 Betreft brief fiscale moties en toezeggingen
    Daaruit:
    “Toezegging die ziet op de vraag hoe in de praktijk omgegaan gaat worden met het voetbalmakelaarsarrest De leden van de fracties van het CDA en de VVD hebben tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2019 vragen gesteld over de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 9 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:102), ook wel bekend als het voetbalmakelaarsarrest.7 Ik heb toegezegd dat vooruitlopend op een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 in een beleidsbesluit zal worden aangegeven hoe de Belastingdienst in de praktijk met dit arrest zal omgaan.8 Ook heb ik toegezegd dat terugwerkende kracht aan het besluit zal worden verleend tot en met 9 februari 2017. In april 2019 was mijn verwachting dat het besluit spoedig zou worden gepubliceerd. Helaas neemt de afrondende fase van het besluit meer tijd in beslag dan verwacht. Ik zeg hierbij toe dat het beleidsbesluit uiterlijk in het vierde kwartaal van 2019 wordt gepubliceerd.”
    de Staatssecretaris van Financiën Menno Snel

    Antwoord
    • 4e kwartaal van 2019. Wat een onzin. Kwestie van niet-willen, lijkt me.

      Antwoord
  7. De bedoelde aanpassing is er nu.
    Uit de Staatscourant van 13 december 2019 citeer ik de belangrijkste delen

    https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-66192.pdf
    Inkomstenbelasting. Buitenlandse belastingplichtigen; Pro-rata-aftrek persoonlijke aftrekposten en tegemoetkomingen als niet is voldaan aan de 90%-eis
    Directoraat-generaal Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen Besluit van 3 december 2019, nr. 2019-184103
    De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
    1.2 Achtergrond
    Uit het arrest HvJ EU volgt dat de wijze waarop Nederland bij de belastingheffing rekening houdt met de persoonlijke en gezinssituatie van buitenlandse belastingplichtigen onder bepaalde omstandigheden niet in overeenstemming is met het EU-recht.
    De belanghebbende in die zaak had over het jaar 2007 in zijn woonstaat Spanje geen belastbaar inkomen, terwijl hij in zijn werkstaten Nederland en Zwitserland respectievelijk 60 procent en 40 procent van zijn totale inkomen verwierf. Hij had verder – naar Nederlandse fiscale maatstaven bezien – negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning1 in Spanje. Nederland is volgens het HvJ EU in die situatie op grond van het EU-recht verplicht om voor de negatieve belastbare inkomsten aftrek te verlenen naar de verhouding van het Nederlandse inkomen tot het totale inkomen.
    De zaak is door de Hoge Raad voor verdere behandeling verwezen2 naar Gerechtshof Den Haag3. In een onderschrift4 bij de uitspraak van het Gerechtshof heb ik mijn overwegingen uiteengezet om niet tegen die uitspraak in cassatie te gaan. Wel heb ik in dat onderschrift aangegeven dat ik me op onderdelen niet kan verenigen met de oordelen van het Gerechtshof en heb ik hierover een beleidsbesluit aangekondigd.
    In dit beleidsbesluit wordt, vooruitlopend op wijziging van de Wet IB 2001, nader uitgewerkt op welke wijze de Belastingdienst uitvoering zal geven aan het arrest van het HvJ EU. Uitgangspunt hierbij is een belastingheffing van betrokken belastingplichtigen die in overeenstemming is met het EU-recht zonder dat deze hierbij in een betere positie worden gebracht dan binnenlandse belastingplichtigen en andere buitenlandse belastingplichtigen die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.

    Stap 1:
    Een buitenlandse belastingplichtige komt op basis hiervan voor toepassing van dit besluit in aanmerking als hij aan de volgende voorwaarden voldoet: 1. De buitenlandse belastingplichtige is als inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of de BES eilanden (de landenkring) in de belastingheffing van die andere lidstaat of staat, of de BES eilanden betrokken; 2. Het naar Nederlandse maatstaven bepaalde (wereld)inkomen van de belastingplichtige is geheel of nagenoeg geheel in twee of meer andere staten (waaronder Nederland) dan de woonstaat aan een loonbelasting of inkomstenbelasting onderworpen. 3. Het naar Nederlandse maatstaven bepaalde (wereld)inkomen van belastingplichtige is niet geheel of nagenoeg geheel in een andere bronstaat (dan Nederland) aan een loonbelasting of inkomstenbelasting onderworpen.
    Verder geldt als voorwaarde dat de belastingplichtige een inkomensverklaring van de belastingautoriteit van de woonstaat verstrekt.7
    Stap 2:
    Als een buitenlandse belastingplichtige onder de reikwijdte van het arrest HvJ EU valt (stap 1, toegang), wordt met inachtneming van dat arrest bij de bepaling van de in Nederland verschuldigde belasting pro rata rekening gehouden met de persoonlijke aftrekposten en tegemoetkomingen. Hierbij bestaat recht op aftrek naar de mate waarin het in Nederland te belasten inkomen deel uitmaakt van het wereldinkomen9. Het gaat hierbij om de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning, de uitgaven voor inkomensvoorzieningen, de persoonsgebonden aftrek en het belastingdeel van de heffingskortingen.
    Als een buitenlandse belastingplichtige net als een inwoner van Nederland recht heeft op persoonsgebonden aftrekposten en tegemoetkomingen, is het Nederlandse inkomen ook, net als bij een inwoner, belast naar het tarief passend bij het wereldinkomen (progressievoorbehoud). In lijn hiermee wordt de hoogte van het voordeel uit sparen en beleggen voor de buitenlandse belastingplichtige, bepaald op een forfaitair rendement passend bij de (wereldwijde) grondslag sparen en beleggen. Aldus wordt voorkomen dat een buitenlandse belastingplichtige in dit opzicht in een betere positie wordt gebracht dan een vergelijkbare binnenlandse belastingplichtige.
    a. Pro-rata-aftrek (Stap 2.a, bepalen belastbaar inkomen per box)
    Het voorgaande komt erop neer dat eerst per box de pro-rata-aftrek van de persoonlijke aftrekposten en tegemoetkomingen wordt berekend. Voor het bepalen van de pro-rata-aftrek wordt het in Nederland te belasten inkomen van de betreffende box gerelateerd aan het wereldinkomen van die box. Hierbij worden de persoonlijke aftrekposten en tegemoetkomingen uit teller en noemer geëlimineerd.
    Voor de breuk van het inkomen uit werk en woning (box 1) zijn teller en noemer dan als volgt:
    Teller = het inkomen uit werk en woning in Nederland ingevolge artikel 7.2, tweede lid, Wet IB 2001 voor zover dat aan Nederland ter heffing is toegewezen.
    Noemer = het inkomen uit werk en woning, zoals bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, Wet IB 2001, verminderd met de daarin begrepen negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning in de woonstaat, en vermeerderd met de daarin begrepen uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de persoonsgebonden aftrek.
    De breuken voor het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) worden op overeenkomstige wijze vastgesteld op basis van respectievelijk de artikelen 7.5 en 4.1 Wet IB 2001 en de artikelen 7.7 en 5.1 Wet IB 2001.
    De persoonlijke aftrekposten en tegemoetkomingen worden niet (pro rata) in aanmerking genomen bij de bepaling van de verschuldigde Nederlandse belasting voor zover deze bij de belastingheffing van de belastingplichtige, zijn partner of degene die als zijn partner zou worden aangemerkt indien beide personen binnenlands belastingplichtig zouden zijn, in de woonstaat in aanmerking kunnen worden genomen. De aftrekposten en tegemoetkomingen blijven daarnaast buiten aanmerking voor zover een andere (bron)staat een grotere aftrek verleent dan waartoe deze staat is gehouden op grond van het EU-recht. De door Nederland te verlenen pro-rata-aftrek wordt dan verminderd voor zover de andere (bron)staat een grotere aftrek heeft verleend.
    b. Toepassen progressievoorbehoud (stap 2.b, tariefstoepassing)
    Voor het progressievoorbehoud moet het tarief passend bij het wereldinkomen, voor box 1 het belastbare inkomen uit werk en woning als bedoeld in artikel 3.1 Wet IB 2001, worden vastgesteld. Dit gebeurt door de inkomstenbelasting die verschuldigd zou zijn over het wereldinkomen te delen door het wereldinkomen en de daaruit resulterende breuk te vermenigvuldigen met het in Nederland te belasten inkomen.
    c. Vermindering met heffingskortingen (stap 2.c, heffingskortingen)
    De aldus berekende Nederlandse inkomstenbelasting wordt vervolgens verminderd met het belastingdeel van de heffingskortingen waarvoor de buitenlandse belastingplichtige, gezien zijn individuele situatie, in aanmerking komt. Waar de omvang van de heffingskorting afhankelijk is van het inkomen, wordt hierbij – net als bij de bepaling van eventuele aftrekposten – uitgegaan van het wereldinkomen10.
    De belastingdelen van de heffingskortingen worden eveneens pro rata in aanmerking genomen. Hierbij moet het bedrag, wanneer in meerdere boxen belasting verschuldigd is, eerst worden toegedeeld aan de inkomstenbelasting die in de diverse boxen is verschuldigd. Het belastingdeel van de heffingskortingen wordt hierbij naar evenredigheid verdeeld over de, zonder heffingskortingen, berekende belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Vervolgens wordt het belastingdeel van de heffingskortingen pro rata – per box afzonderlijk – in aanmerking genomen. Voor de pro-rata-berekening wordt aangesloten bij de hiervoor onder a genoemde teller en noemer.
    3. Toepassing arrest HvJ EU bij buitenlandse belastingplichtige; situatie vóór 2015
    Tot en met 2014 was de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen van toepassing (artikel 2.5 Wet IB 2001). Op grond van die keuzeregeling kwam de buitenlandse belastingplichtige in aanmerking voor pro-rata-aftrek van de uitgaven voor inkomensvoorzieningen, de persoonsgebonden aftrek en voor het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting als het inkomen van de buitenlandse belastingplichtige niet geheel of nagenoeg geheel (90%) in Nederland aan de inkomstenbelasting of loonbelasting was onderworpen.
    Pro rata rekening houden met de (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning was echter niet mogelijk, omdat deze negatieve niet-Nederlandse inkomsten werden gesaldeerd met de positieve niet-Nederlandse inkomsten. Voor buitenlandse belastingplichtigen die voldoen aan de 90%-eis heb ik in 2013 goedgekeurd11 dat zij rekening mogen houden met (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning.
    Voor diegenen die niet voldoen aan de 90%-eis, maar voor wie op grond van het arrest HvJ EU, pro rata rekening moet worden gehouden met de (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning geldt het volgende.
    Buitenlandse belastingplichtigen die aan de eerste en tweede voorwaarde van onderdeel 2.1 van dit besluit voldoen, mogen de (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking nemen in de mate waarin de in Nederland te belasten inkomsten deel uitmaken van het wereldinkomen. Voor de pro-rata-berekening van de (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning wordt aangesloten bij de wijze waarop met de uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de persoonsgebonden aftrek rekening werd gehouden (artikel 2.5 Wet IB 2001 en de bepalingen in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001).
    4. Verzoek om toepassing van dit besluit
    De aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voorziet vooralsnog niet in de mogelijkheid om als niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te verzoeken om pro rata rekening te houden met persoonlijke aftrekposten en tegemoetkomingen. Belastingplichtigen die een beroep willen doen op de toepassing van dit besluit kunnen onder verwijzing naar dit beleidsbesluit een verzoek, of – in het geval dat de belastingaanslag al is vastgesteld – een bezwaarschift of verzoek om ambtshalve vermindering, indienen bij de Belastingdienst/kantoor buitenland. Als betrokkene onder de bevoegdheid van een ander (GO- of MKB-)kantoor valt, dan kan hij bij dat kantoor een verzoek- of bezwaarschrift indienen.
    De bewijslast over de hoogte van het inkomen, ook voor zover afkomstig uit andere staten, en de mate waarin in de woonstaat of een andere staat aftrekposten in aanmerking zijn genomen, rust zoals gebruikelijk op de belastingplichtige.
    In dit besluit is een regeling opgenomen voor de meest voorkomende situaties. Dit sluit echter niet uit dat er in specifieke individuele situaties discussie kan bestaan over de in dit besluit onder stap 2 opgenomen berekeningswijze. Belanghebbenden die van mening zijn dat dit in hun situatie aan de orde is, kunnen dit in hun verzoek gemotiveerd voorleggen aan de inspecteur van de Belastingdienst.

    Antwoord
  8. Zoals gezegd, deel ik veel van de kritiek op het Beleidsbesluit van De Haan. Kennelijk wenst hij, en terecht , verduidelijking/verbetering van het directe belastingen EU recht, ook in een “tweelandensituatie”. Daar is alle reden toe aangezien de vangnetregeling van art. 7.8. lid 8 WetIB2001 veel te beperkt uitgelegd is in art. 21bis UBIB2001. Dit vangnetartikel beoogt ook in geval niet aan het “meer dan 90% van het wereldinkomencriterium aan Ned. heffing onderhevig” is voldaan de voorwaarden te formuleren om alsnog te komen tot toekenning van de KBB-status. Evident is dat art. 21bis UBIB2001 dan te beperkt is (al was het alleen al omdat dit artikel slechts gericht is op gepensioneerden). Een verruimd Beleidsbesluit, of een verbeterd art. 21 bis, is dus op grond van EU jurisprudentie wenselijk.

    Ik heb echter mijn twijfels over twee kritiekpunten van De Haan:
    a) of uit het arrest Zurstrassen af te leiden zou zijn dat de partner van een kwalificerend buitenlands belastingplichtige altijd ook als kwalificerend buitenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. Reden is dat in het geval Zurstrassen beide echtelieden gescheiden leefden: de een in werkland Luxemburg, de ander in woon/werkland België- wat m.i. een bijzondere situatie oplevert.
    b) dat in de beoordeling van de KBB status slechts box 1 inkomen een rol zou mogen spelen, en niet box 2 en box 3 inkomen.

    De andere bezwaren van De Haan lijken me gerechtvaardigd en dus een reden voor een beter Beleidsbesluit.
    Uitgangspunt zou m.i. het Schumckerbeginsel moeten zijn dat inhoudt dat een buitenlands belastingplichtige (binnen de EU) altijd “ergens” de nationale fiscale voordelen in verband met de persoonlijke en gezinssituatie in voldoende mate moet kunnen behalen, met voorrang aan toekenning door de de woonstaat en pas daarna de bronstaat/staten. Daarbij is in de EHvJ jurisprudentie langzamerhand tamelijk goed uitgekristalliseerd wat enerzijds met die voordelen bedoeld wordt, en ook wat bedoeld wordt met in voldoende mate kunnen behalen. Ik leid eruit af dat niet eerst getoetst moet worden door Nederland op het 90% kriterium maar op het hiervoor genoemde Schumackerbeginsel. Dat betekent dat dus eerst gekeken moet worden naar de belastingheffing door het woonland (met inachtneming van de belastingverdragen en het daarin vastgelegde beginsel van heffingstoewijzing en de methode ter voorkoming van dubbele belasting).
    Voor zover het om vaststelling van de verhoudingen in heffingstoewijzing van delen van het wereldinkomen gaa , ligt het dan ook opnieuw voor de hand eerst te kijken naar het aandeel van het inkomen van het wereldinkomen dat door de woonstaat belast wordt, en indien dat gering (minder dan 10%) is zou daaruit al direct voortvloeien dat de KBB regeling van toepassing wordt. Daarbij is aan de orde dat de woonstaat en Nederland niet dezelfde definitie van te belasten wereldinkomen hebben. Ik zou ervoor pleiten dat in de toets op het inkomenscriterium dan in elk geval in de teller – mogelijk ook in de noemer- de definitie van te belasten inkomen door de woonstaat wordt toegepast. Vooral in geval de woonstaat een deel van het elders wel belaste inkomen naar eigen regeling onbelast laat (zie daartoe met name het arrest Wallentin) kan dit van grote betekenis zijn.

    Antwoord
  9. Jan,

    Ik wacht op een uitspraak van Rb in Breda – belastingkamer. Ik verkeer in een situatie waarin ik noch in mijn woonland noch in NL in aanmerking kom voor een persoonsgebonden aftrek, die ik wel had toen ik nog in Nl woonde. Je kent mijn geval.

    Ik heb alle juridische regisers open getrokken, en ben benieuwd wat er uit komt. Toegezegd eind 2019, maar ik wacht nog op de uitspraak. Komt snel, denk ik. Weten we weer wat meer.

    Een opmerkelijk argument van de NL belastingdienst was overigens dat – waar ik in mijn woonland (deels) niet aangfte plichtig was/ben, de NL belastingdienst zich dan op het standpunt stelt dat het belastingverdrag niet van toepassing is. Het leek mij niet te kunnen, maar ter zitting drong het allemaal niet in volle omvang to mij door. Komt wel. Wordt vast een hoger beroep.

    Het beleidsbesluit was ten tijde van mijn procedure nog niet bekend. Het is inderdaad erg beperkt opgesteld. (Ook) Jouw kritische visie op de sowieso al beperkte uitleg van de zgn. “vangnetbepaling” heb ik aan de rechter voorgelegd.

    Het is en blijft de vraag wat de belastingdienst en de rechter er mee kunnen. De NL rechter is ook gebonden aan de NL wet. Alleen via een toetsing aan EU-rechtsregels kun je NL wet- en regelgeving bij de rechter ter discussie stellen. Dat heb ik dan ook gedaan. Even afwachten maar weer …

    Antwoord
  10. Voor een gepensioneerde wonende in bijvoorbeeld Spanje, gehuwd, met een pensioen van het ABP en AOW is het vrijwel onmogelijk om aan het 90% criterium te voldoen. Het heffen van belastingen op het Staatspensioen is toegewezen aan Nederland en heffen van belastingen op de AOW is toegewezen aan Spanje. De volledige AOW ligt vast en, uitgaande van de laagste AOW te weten ¨Gehuwd zonder partnertoeslag¨, is voor 2019 de AOW € 10,074 per jaar. Dit inkomen is belast in Spanje en om te voldoen aan het 90% criterium zou dit inkomen maximaal 10% van het wereldinkomen mogen zijn. Het wereldinkomen zou dan minimaal € 100.740 moeten zijn en dat wereldinkomen komt dan alleen uit Nederland en Spanje. Hierdoor zou het pensioen van het ABP minimaal € 90,666 moeten zijn. Dit is een enorm inkomen, zeker als dit vertaald wordt naar het streven om een pensioen op te bouwen van 70% van het (laatst genoten c.q. gemiddelde) inkomen. Dat inkomen zou dan tenminste € 129.523 per jaar moeten zijn. Omdat het ABP al 13 jaar niet meer indexeert zou dat inkomen eigenlijk nog hoger moeten zijn om een pensioen van minimaal € 90.666 te ontvangen. Daar het om een staatspensioen gaat, is hier sprake van pensioenen van ambtenaren, militairen, en deels van onderwijzend personeel, e.d. Dit salaris geldt voor de hoogste schaal voor ambtenaren. Kortom, vrijwel iedereen die een staatspensioen van het ABP en AOW ontvangt en in een land van de EU woont niet zijnde Nederland komt er niet voor in aanmerking om als kwalificerend buitenlands belastingplichtig te worden aangemerkt.
    Bij deze berekeningen is uitgegaan van de laagste AOW, te weten ¨Gehuwd zonder partnertoeslag¨. In alle andere situaties (Alleenstaand AOW € 14.658 en Gehuwd met partnertoeslag jonger dan 65 jaar AOW € 19.842) is de AOW fors hoger en is het helemaal niet mogelijk om aan het 90% criterium te voldoen.
    Dat kan alleen als er extra inkomen dat belast wordt in Nederland wordt ontvangen, maar daar zijn niet veel mogelijkheden voor. Extra pensioen (niet zijnde staatspensioen), lijfrente-uitkeringen e.d. zijn in principe altijd belast in het woonland en dat gaat ten koste van het 90% criterium.
    Bij bovenstaande berekening is geen rekening gehouden met inkomsten in box 2.
    Bij bovenstaande berekening is ook geen rekening gehouden met inkomsten in box 3, maar deze inkomsten zijn ook in principe belast in het woonland waardoor het 90% criterium nog moeilijker te bereiken is.
    Kortom, vrijwel alle gepensioneerde ambtenaren met een AOW-uitkering wonende in een EU-land niet zijnde Nederland, worden zwaar benadeeld door de toepassing van het 90% criterium.

    Antwoord
    • De redenering geldt voor gepensioneerden in Spanje. Aangezien de toewijzing van inkomensposten per belastingverdrag verschilt geldt dat niet voor alle woonlanden.

      Antwoord
      • De belastingverdragen kunnen inderdaad per land verschillen. Maar ik heb alle belastingverdragen van Nederland met de EU-landen bekeken. Als je alleen kijkt naar de artikelen die over staatspensioenen en AOW gaan, dan kom ik tot de volgende conclusies:
        1. Heffing op Staatspensioen is altijd toegewezen aan Nederland; alleen bij Estland en Letland is het mij niet duidelijk.
        2. Heffing op AOW is altijd toegewezen aan de woonstaat m.u.v. Duitsland en Denemarken; Nederland is met diverse EU-landen aan het onderhandelen o.a. op de heffing van belastingen op de AOW; bij Estland en Letland is het mij niet duidelijk.
        Mijn eerdere conclusie blijft overeind: vrijwel alle gepensioneerde ambtenaren met een AOW-uitkering wonende in een EU-land niet zijnde Nederland, worden zwaar benadeeld door de toepassing van het 90% criterium.
        Alleen voor Duitsland en Denemarken geldt dit niet.

      • Op basis en gezag van Informatie van Jongbloed geldt het volgende over heffingstoewijzing AOW. Onvoorwaardelijk aan Nederland: Bulgarije, Denemarken, Estland, Finland, Hongarije, IJsland, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Zweden. Bij Noorwegen en Kroatië zijn er bovendien overgangsbepalingen. Boven een bepaalde inkomensgrens komt heffing over AOW ook toe aan: België , Duitsland, Portugal, Slovenië, V.K., Zwitserland. Met Liechtenstein vond ik geen verdrag. De overige 9 verdragen uit de landenkring KBB (w.o. Spanje) kennen onvoorwaardelijk heffing aan woonland toe over AOW. Zie voor de site van Jongbloed:
        https://www.jongbloed-fiscaaljuristen.nl/emigratie/belastingverdragen/waar_belasting_betalen/verenigd_koninkrijk_2008/

      • In het algemeen geldt dat bij minder dan 90% van het wereldinkomen aan Nederland voor heffing is toegewezen als er kans is op toewijzing van een substantieel deel aan het woonland. Dat is dus sterk afhankelijk van de inhoud van belastingverdragen (en uiteraard de hoogte van de diverse inkomensbestanddelen, waarbij bij AOW heel vaak korting voorkomt vanwege onvoldoende verzekerde jaren).
        Tussen de verdragen bestaan veel verschillen in toewijzing , behalve vooroverheidspensioen (meestal de kasstaat) en voor onroerend goed (meestal de staat waarin het is gelegen).

        Bij gepensioneerden met meerdere Nederlandse pensioenen moet wat box 1 bij toetsing op het 90% kriterium veelal gekeken worden naar de toewijzingsverdeling van:
        a. de sociale zekerheidsuitkeringen (waaronder AOW)
        b. de bedrijfspensioenen
        c. overheidspensioen
        d. lijfrenten
        e. pensioenen en sociale zekerheidsuitkeringen en lijfrenten van het woonland (en andere buitenlandse pensioenen).

        Wat box 3 betreft gaat het meestal om toetsing op:
        f. het totaal aan box 3 inkomen (liquiditeiten meestal aan woonland toegewezen)
        b. delen die toegewezen zijn aan Nederland zoals onroerend goed in Nederland of soms aandelen ivm heffingstoewijzing over dividend.

        Box 2 inkomen zal bij de meeste gepensioneerden geen rol spelen.
        Verder is van belang dat bij fiscale partners de toets naast persoonlijk ook op het gezamenlijke inkomen van beiden plaatsvindt.

        Veel van deze inkomenstypen zijn, gegeven een bepaalde minimale hoogte, moeilijk te beïnvloeden, of vereisen lange planning vooraf. Bij box 3 inkomen zijn er wat meer mogelijkheden (consumeren, schenken, aan- of verkoop onroerend goed e.d.). En dus zijn er ook niet zoveel mogelijkheden voor een gepensioneerde om te sturen op het wel of niet voldoen aan het 90% kriterium.

        Gegeven het feit dat Nederland steeds meer streeft naar bronlandheffing over pensioenen en lijfrenten in belastingverdragen valt te verwachten dat in de toekomst meer buitenlands belastingplichtigen de KBB status krijgen.

      • Wat betreft overheidspensioen (zie elders voor de definitie: niet alle ABP pensioen valt eronder) geldt meestal dat de kasstaat Nederland het heffingsrecht heeft. Voor enkele landen (bijv. Duitsland , België , Estland, Letland, Litouwen) is er een uitzondering voor inwoners van het woonland die de nationaliteit hebben van dat woonland. De Belgische belastingdienst berichtte mij dat bij dubbele nationaliteit (België /Nederland) zij dan de voorrang geven aan de Belgische nationaliteit.

  11. Ik beschouw Jongbloed al enige tijd niet meer als een betrouwbare bron. Laat die dus maar zitten. Ook de datering moet steeds goed in het oog gehouden worden.

    Ik ben het helemaal ens met Joop Cornelisse: “Mijn eerdere conclusie blijft overeind: vrijwel alle gepensioneerde ambtenaren met een AOW-uitkering wonende in een EU-land niet zijnde Nederland, worden zwaar benadeeld door de toepassing van het 90% criterium.”

    Ik vind het zeker de moeite waard – ook voor de VBNGB – om dit discriminatie-argument op te volgen. Het is de combinatie van AOW toezijwen aan het woonland, en het staatspensioen (ABP uit overheidsdienst) voorbehouden aan NL.

    Ik meldde al eerder getroffen te zijn door het blokkeren van zgn. persoonsgebonden aftrekposten (bij mij pensioenverevening) als gevolg van de 90% drempel.

    Daarbij komt de door Jan keer op keer gesignaleerde (veel) te beperkte toepassing van de zgn. vangnetbepaling. De NL overheid lijkt de weg te volgen van mini-aanpassingen op basis van elk nieuw arrest van het europese Hof, zonder een oog te hebben, en zonder fatsoenlijk rekening te houden met, de onderliggende dragende argumenten. Voor mij is dat: een pro rata benadering, en geen 90% drempel. In de fiscale vakliteratuur is behoorlijk wat kritiek op die drempel, die uit het oud-vaderlandsch fiscaal recht komt. Eén van de fiscalisten schreef een artikel met als titel: “Meneer Schumacker en het sprookje van het 90% criterium”. Ik heb overigens bij de Rb Breda op alle punten ongelijk gekregen. Ik ben in hoger beroep gegaan bij het Hof Den Bosch. Geïnteresseerden stel/hou ik graag nader op de hoogte.

    In het jaarverslag las ik dat de VBNGB 2 KBB zaken mede ondersteunt. Ik hoor daar t.z.t. graag meer over. De VBNGB zou zich overigens wel wat breder mogen inzetten tegen die KBB-regeling, in de lijn van het commentaar van Joop Cornelisse. Je meer inzetten dus voor Nederlandse ambtenaren die buien NL in een EU-land wonen, en die onevenredig getroffen lijken te worden.

    Antwoord
    • Ik heb een beperkte selectie van hetgeen Jongbloed vermeldt over heffingstoewijzing AOW getoetst aan bestaande verdragen, en die klopten. Dat stimuleerde mij de gegevens van Jongbloed wel te vermelden.

      Wat betreft de KBB zaak. Thans lopen er 4 zaken ondersteund door de VBNGB bij de Rechtbank Zeeland/West-Brabant waarbij de KBB opgeeist wordt op grond van de vangnetbepaling (art. 7.8 lid 8 WetIB2001) danwel de Schumacker jurisprudentie. Die betreffen Portugal, Frankrijk en Duitsland. Daarnaast een bezwaarschrift (Duitsland) bij de Belastingdienst Heerlen voor hetzelfde. Bijgehouden wordt wat Nederlandse rechters, ook die Rechtbank, publiceren over de uitleg van de KBB regelgeving. Dat wordt ook gepubliceerd op deze site.
      De eis dat bij inkomens uit meer landen die landen naar rato persoonlijke fiscale voordelen moeten toekennen is alleszins redelijk en verdedigbaar. (zie bijv. Prof. Peter Wattel in diverse publicaties, en ook nogal eens in zijn Conclusies voor de Hoge Raad). Maar dit vereist dat het EHvJ na meer dan twintig jaar jurisprudentie zijn uitgangspunten moet veranderen. Dat zie ik niet snel veranderen.
      Wat de VBNGB wenst te veranderen aan de KBB regeling staat in een factsheet op deze site (en beperkt zich zeker niet tot verruimde uitleg van de vangnetregeling). Dat wordt ingebracht in overleg met bestuurders, politici en ambtenaren, en waar mogelijk in de publiciteit.

      Antwoord
  12. Dan mijn zaak misschien toch ook maar meenemen, en publiceren ..??

    Antwoord
    • Die staat volgens mij uitgebreid op deze site.

      Antwoord
      • Jan,
        Helemaal juist!. Mijn fout. Ik was die andere KBB-draad even uit het oog verloren, en had me er kennelijk niet op geabonneerd. Denk even na hoe je e.e.a. op de site centraal kunt houden. Want het wordt er allemaaal niet overzichtelijker op …..
        Rudi

      • Wie informatie over een bepaald onderwerp wil gebruike de zoekfunctie. Bij Intikken van KBB komen er dan meerdere draden tevoorschijn. In het algemeen wordt geprobeerd zaken over een bepaald thema in één berichten-draad te houden. Bij KBB lukt dat niet omdat er kijkend naar details meerdere aspecten zijn en een draad anders wel erg lang zou worden. Soms plaats ik ene belangrijk bericht onder meerdere draden. En inderdaad: de lezer die bepaalde draden wil volgen kan zich erop abonneren.

  13. 35 708 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten, alsmede invoering grondslag voor compensatieregeling (Fiscale verzamelwet 2022)
    Nota naar aanleiding van het verslag

    De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de Fiscale Verzamelwet 2022 niet wordt aangegrepen om het Besluit van 3 december 2019, nr. 2019-184103 te codificeren. In dit besluit wordt uitvoering gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 9 februari 20172 (het Spaanse voetbalmakelaarsarrest). De precieze reikwijdte van dit arrest voor de wettelijke regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen was en is ook nu nog niet voldoende duidelijk. Daarom is gekozen om vooruitlopend op een wijziging van de Wet IB 2001, in een beleidsbesluit aan te geven hoe de Belastingdienst in de praktijk met dit arrest zal omgaan. Op basis van dit besluit houdt Nederland in specifieke gevallen ook bij buitenlandse belastingplichtigen die niet hun gehele of nagenoeg gehele inkomen in Nederland verwerven (pro rata) rekening met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige.

    Antwoord
  14. Beste Jan,

    Help mij nog even op weg inzake de z.g. KBB regeling en de 90% eis.

    1. Is gelet op de recente uitspraken deze z.g. regeling – eis nog steeds van kracht.
    2. Hoe zit het met de heffingskortingen a) belastingdeel b) premiedeel c) ouderenkorting?
    3. Hoe verhoudt een en ander zich ten opzichte van het gelijkheidsbeginsel.
    4. Is onderstaande studie jou bekend? Ik kan de gehele studie mailen.

    M vr gr, Dick van den Bergh

    Het verschil in fiscale behandeling tussen niet-ingezetenen en ingezetenen binnen de EU
    Een onderzoek naar de plicht van nationale overheden binnen de Europese Unie om fiscale voordelen die samenhangen met de persoonlijke- en gezinssituatie te verlenen aan niet-ingezetenen.
    Door: J.N. Konijn
    Studentennummer: 10386459
    Opleiding: Master Fiscale Economie
    Scriptiebegeleider: mr. drs. P.R. de Geus
    Tweede beoordelaar: prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis
    Inleverdatum: 7 augustus 2017

    Antwoord
    • @Dominicus
      1. De KBB regeling is nog steeds van kracht. De 90% eis geldt nog, maar in artikel 7.8.8.WetIB2001 staat een aanvullende mogelijkheid voor uitzonderingsgevallen. Dat betreft in feite het zgn. woonstaatcriterium. Daarover heeft Hof Den Bosch een stappenplan gemaakt, met name om de vraag te beantwoorden hoe bronstaat Nederland met gedeeltelijk toegekende persoonlijke tegemoetkomingen. Zowel namens de VBNGB als door de staatssecretaris is tegen dit stappenplan in cassatie gegaan. Zie een ander bericht op deze site. Voorts is in de jurisprudentie de meting van het 90% kriterium gewijzigd op basis van kerstarrest 2021 voor box 3 van de hoge Raad, waardoor vooral spaarders met hoog vermogen eerder kunnen voldoen aan de 90% eis. Dit berust eveneens op een door de VBNGB ondersteunde rechtszaak (Hof Den Bosch: zie elders op deze site).
      2. wie de KBB status heeft, of valt onder een zgn. Schumackersituatie, heeft recht op de belastingdelen in de heffingskortingen als ware hij binnenlands belastingplichtige. Dat geldt bij gepensioneerden in het bijzonder voor, naast de algemene heffingskorting, ook de (alleenstaande) ouderenkorting. Het Stappenplan van Hof Den Bosch kan dit recht echter wegnemen of beperken (zie hiervoor). De VBNGB eist bovendien de AHK op voor alle buitenlands belastingplichtigen in de EU op grond van een Hoge Raadsarrest uit 2019 waarin de AHK als onderdeel van het belastingtarief wordt genoemd. Zie elders op deze site. Dat is door alle lagere rechters afgewezen en thans in cassatie bij de Hoge Raad.
      3. De KBB regeling en de Schumackerdoctrine dienen ertoe uitdrukking te geven aan het gelijkheidsbeginsel (non-discriminatie) uit het EU- verdrag, en tevens aan vrij verkeersbeginselen (van personen e.d.). In het algemeen zijn binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen echter niet vergelijkbaar. Slechts indien hun inkomenssituatie (gegeven de verdeling van heffingsrechten in verdragen) daartoe aanleiding geeft. Daartoe zijn 90% inkomenscriterium en woonstaatcriterium in het leven geroepen: pas dan is gelijke behandeling op te eisen in de fiscale sfeer.
      4. Zeker, interessant, en er zijn nog veel meer studies (scripties, artikelen en disseraties beekend). Nederlandstalig zijn die van H. Niesten en N. Schipper uitermate waardevol.

      Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.