De Centrale Raad van Beroep verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie om bij wijze van prejudiciële beslissing antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Kan een Turkse onderdaan die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat is toegetreden, de nationaliteit van die lidstaat heeft verworven zonder afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit en vervolgens vrijwillig afstand heeft gedaan van de nationaliteit van die lidstaat van ontvangst en daarmee van het Unieburgerschap, een beroep doen op artikel 6 van Besluit 3/80 om zich aan de woonplaatsvoorwaarde van de Toeslagenwet te onttrekken?
2. Zo ja, op welk moment moet deze Turkse onderdaan voldoen aan de voorwaarde dat hij geen Unieburger is, om aanspraken te ontlenen aan artikel 6 van Besluit 3/80: reeds op het moment van vertrek uit de ontvangende lidstaat, dan wel pas vanaf het latere moment waarop de te exporteren uitkering in het buitenland zou moeten worden betaald?
3. Moet artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 aldus worden uitgelegd dat aan een Turkse onderdaan die op het moment van remigratie naar Turkije nog over de nationaliteit van een lidstaat beschikte, maar deze op een later moment vrijwillig heeft opgegeven, vanaf dit laatste moment de aanspraak op een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkering die ertoe strekt een minimuminkomen te waarborgen op basis van het sociaal minimum van de betreffende lidstaat, niet mag worden ontzegd om de enkele reden dat hij in Turkije woont, zelfs als hij tot het moment van vertrek uit de betreffende lidstaat geen aanspraak op deze bijzondere uitkering kon maken omdat toen nog niet aan de toekenningsvoorwaarden was voldaan?
Appellant bezit uitsluitend nog de Turkse nationaliteit en is met remigratievoorzieningen krachtens de Remigratiewet naar Turkije verhuisd. Aanvraag afgewezen voor een toeslag op grond van de TW naast WIA-loonaanvullingsuitkering beneden het Nederlandse sociaal minimum.
Lees hier de gehele uitspraak van de CRvB van 11 april 2018
0 reacties