Selecteer een pagina

Bezwaren tegen status als verdragsgerechtigde en Ninbi beschikking verworpen

ECLI:NL:GHSHE:2018:3666

Instantie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Datum uitspraak 31-08-2018 Datum publicatie 07-11-2018 Zaaknummer 17/00750 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:6812, Bekrachtiging/bevestiging  Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in België. Hij ontvangt een AOW uitkering uit Nederland. De Inspecteur heeft een NiNbi-beschikking afgegeven waarin het ‘niet in Nederland belaste inkomen’ is vastgesteld. Belanghebbende bestrijdt op verschillende gronden de rechtmatigheid van de afgegeven beschikking. Het Hof oordeelt onder verwijzing naar eerdere uitspraken van het Hof en de Centrale Raad van Beroep dat het hoger beroep ongegrond is. Het Hof ziet geen aanleiding om belanghebbende in de proceskosten van de Inspecteur te veroordelen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 07-11-2018 V-N Vandaag 2018/2405  GERECHTSHOF ‘s-Hertogenbosch Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 17/00750

Uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 oktober 2017, nummer BRE 16/4110, in het geding tussen belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst,

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.Het geschil betreft naar het Hof begrijpt het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de Inspecteur bevoegd de NiNbi‑beschikking te geven? Zo ja,
  2. Is het NiNbi te hoog vastgesteld?

Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur niet bevoegd is de NiNbi‑beschikking te geven. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat hij bevoegd is de beschikking te geven en dat hij het NiNbi niet te hoog heeft vastgesteld.

3.2. Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat hij zich op de volgende standpunten stelt:

  1. De Inspecteur is niet bevoegd belanghebbendes inkomensgegevens op te vragen, NiNbi‑beschikkingen te geven en de inkomensgegevens door te geven aan Zorginstituut Nederland (of haar voorgangers of opvolgers).
  2. Artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is niet van toepassing in het geval van belanghebbende. Belanghebbende is geen verdragsverzekerde in de zin van artikel 69 Zvw.
  3. De AOW‑uitkering is ten onrechte aangemerkt als NiNbi 2014. De NiNbi‑beschikking is dan ook onjuist.
  4. De Rechtbank heeft in strijd met artikel 6 EVRM overwogen dat de door belanghebbende bij de Inspecteur opgevraagde stukken niet behoren tot de op zaak betrekking hebbende stukken.
  5. Het Hof zou de volgende prejudiciële vraag moeten stellen aan het HvJ EU: “Voldoen de Zvw en de AWBZ wat verstrekkingen bij ziekte betreft aan de Unierechtelijke criteria voor verstrekkingen bij ziekte die vallen onder de materiële werkingssfeer van Vo 1408/71 en Vo 883/2004.”

Commentaar jdv: het meeste betreft een afwijzing van de standpunten van de belanghebbende die al in eerdere jurisprudentie naar voren zijn gekomen. Ik haal een paar nieuwe elementen eruit:

“Hoogte NiNbi 2014

4.4.Het Hof stelt voorop dat ter beoordeling voorligt de onderhavige beschikking en het in die beschikking vastgestelde NiNbi. In de beschikking is alleen de AOW‑uitkering van belanghebbende begrepen. Naar het oordeel van het Hof is de heffingsbevoegdheid met betrekking tot de AOW-uitkering krachtens artikel 18 van het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001, toegewezen aan de woonstaat (België) en is de AOW-uitkering derhalve terecht aangemerkt als NiNbi.”

“Prejudiciële vraag

4.6.Het Hof verwijst kortheidshalve naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 6 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:67, r.o. 4.3 en maakt dit oordeel tot het zijne. Het Hof ziet geen redenen om aan het HvJ EU een prejudiciële vraag te stellen.”

“Ten aanzien van de proceskosten

4.9.De Inspecteur heeft het Hof verzocht om belanghebbende op grond van artikel 8:75, lid 1, van de Awb, te veroordelen in de kosten die de Inspecteur in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof heeft moeten maken. Hierbij heeft de Inspecteur verwezen naar artikel 1, aanhef en onderdeel c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten die samenhangen met het onderzoek ter zitting. Volgens de Inspecteur is er sprake van een situatie waarin belanghebbende tegen beter weten in procedeert. De aan de orde zijnde geschilvragen zijn immers door belanghebbende eerder voorgelegd aan rechterlijke colleges en ten nadele van belanghebbende beslist, aldus de Inspecteur. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat belanghebbende eerdere uitspraken van de Rechtbank, het Hof en de Hoge Raad negeert en tegen beter weten in blijft doorprocederen over dezelfde geschilvraag.

4.10.In artikel 8:75, lid 1, derde volzin, van de Awb, is bepaald dat een natuurlijk persoon slechts in de kosten kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De hieraan ten grondslag liggende gedachte is dat het procesrisico voor burgers niet te groot moet worden, omdat anders de drempel naar de rechter te hoog wordt (Kamerstukken II 1992/93, 22 495, nr. 32).
Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is in dit geval reeds geen sprake omdat het door belanghebbende gedane verzoek om een prejudiciële vraag aan het HvJ EU te stellen, nog niet eerder aan de orde is geweest in een door hem aan het Hof voorgelegde zaak (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7032).Daarmee is geen sprake van een situatie waarin belanghebbende redelijkerwijs direct moest weten dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank geen kans van slagen zou hebben en dus ook niet van verwijtbaar onnodig procederen.”

4 Reacties

  1. Merkwaardige beslissing over de proceskosten. Ik ben het eens met de inspecteur dat appellant had kunnen weten dat bezwaar en beroep kansloos waren. Dat hij er het EHvJ wilde bijhalen heeft hem toevallig de proceskosten van de inspecteur bespaard!

    In ieder geval is deze redenering een aanmoediging voor de burger die zijn recht wil halen, ook al krijgt hij niet wat hij wenst. Om niet veroordeeld te worden in de proceskosten moeten appellanten in het vervolg maar standaard het verzoek opnemen om het EHvJ een prejudiciële vraag te stellen…

    Antwoord
    • Als het echter kennelijk onredelijk is om te verzoeken om prejudiciële vragen zou het toch nog nadelig kunnen uitpakken. Bovendien moet je wel je eigen (griffie)kosten betalen bij bestuursrechtelijke processen als je niet in het gelijk gesteld wordt.

      Antwoord
      • Het was ook maar een grapje Jan, vandaar de drie puntjes …

  2. ECLI:NL:GHSHE:2021:1961
    Instantie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Datum uitspraak 24-06-2021 Datum publicatie 13-07-2021 Zaaknummer 20/00502 tot en met 20/00505 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie
    Belanghebbende bestrijdt de rechtmatigheid van de afgegeven NiNbi-beschikkingen. Het hof acht de inspecteur bevoegd deze beschikkingen af te geven en verwijst naar eerdere uitspraken hierover.
    De hoogte van het vastgestelde NiNbi-inkomen is juist. Vindplaatsen
    Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 14-7-2021
    GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer
    Nummers: 20/00502 tot en met 20/00505 [belanghebbende] ,
    wonend in [woonplaats] ,
    daaruit:
    2Feiten
    2.1.
    Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit, en woonde in de onderhavige jaren het hele jaar in België. Hij ontving in deze jaren een AOW-uitkering en een uitkering van [A BV] (hierna: [A BV] ).
    2.2.
    De inspecteur heeft de volgende NiNbi-beschikkingen vastgesteld:
    – het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 36.417 voor het jaar 2012 met dagtekening van 6 oktober 2017;
    – het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 9.442 voor het jaar 2013 met dagtekening van 6 oktober 2017;
    – het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 8.978 voor het jaar 2014 met dagtekening van 6 oktober 2017;
    – het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 489.853 voor het jaar 2015 met dagtekening van 9 november 2018.
    2.3.
    De rechtbank heeft het NiNbi-inkomen voor het jaar 2015 vastgesteld op € 13.243.
    3Geschil en conclusies van partijen
    3.1.
    Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
    1. Is de inspecteur bevoegd NiNbi-beschikkingen af te geven?
    2. Zijn de NiNbi-beschikkingen naar het juiste inkomen vastgesteld?
    3.2.
    Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vernietiging van de NiNbi-beschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
    (..)
    1. Bevoegdheid afgeven NiNbi-beschikkingen
    4.1.
    Belanghebbende heeft diverse gronden aangevoerd op grond waarvan de inspecteur niet bevoegd zou zijn tot het afgeven van NiNbi-beschikkingen. Belanghebbende heeft over eerdere jaren ook al procedures gevoerd over deze vraag tot aan de Hoge Raad. Belanghebbende is daarbij in het ongelijk gesteld.1
    4.2.
    De rechtbank heeft in r.o. 2.8 tot en met 2.13 de door belanghebbende aangevoerde gronden verworpen. Het hof acht deze overwegingen juist en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende op dit punt geen nieuwe stellingen ingenomen.
    4.3.
    Belanghebbende verwijst voorts naar zijn cassatieberoep tegen de uitspraak van het hof van 23 juli 20202 inzake de belastingheffing in de jaren 2012 tot en met 2014 over de uitkeringen van [A BV] . Het hof kan de relevantie voor de onderhavige zaken niet plaatsen, aangezien de uitkeringen uit [A BV] geen onderdeel uitmaken van de vastgestelde NiNbi-inkomens. Aanvankelijk was de uitkering uit pensioen-bv wel opgenomen in het NiNbi-inkomen over 2015, maar dit is door de rechtbank gecorrigeerd en de inspecteur heeft daartegen geen hoger beroep ingesteld. Het hof wijst er overigens op dat het cassatieberoep van belanghebbende tegen die uitspraak inmiddels ongegrond is verklaard.3
    4.4.
    Belanghebbende heeft ook nog verwezen naar een lopende procedure bij de Centrale Raad van Beroep. In die zaak is inmiddels ook uitspraak gedaan.4 Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.
    4.5.
    Gelet op al het voorgaande dient de stelling van belanghebbende over de onbevoegdheid van de inspecteur tot het afgeven van NiNbi-beschikkingen te worden verworpen.
    2. Hoogte van het NiNbi-inkomen
    4.6.
    Het is het hof niet duidelijk of belanghebbende ook nog de hoogte van het NiNbi-inkomen bestrijdt. Zoals hiervoor is aangegeven heeft de rechtbank het NiNbi-inkomen over het jaar 2015 verminderd en bestaan de NiNbi-inkomens uitsluitend nog uit de door belanghebbende ontvangen AOW-uitkeringen. Naar het oordeel van het hof is de heffingsbevoegdheid met betrekking tot de AOW-uitkering krachtens artikel 18 Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001, toegewezen aan de woonstaat (België) en is de AOW-uitkering derhalve terecht aangemerkt als NiNbi. Het hof is daarom van oordeel dat de aldus vastgestelde NiNbi-inkomens juist zijn.
    Tussenconclusie
    4.7.
    De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.