Selecteer een pagina

Verzoek tot toepassing art. 16 Vo883/2004 afgewezen

feb 19, 2020

ECLI:NL:CRVB:2020:312

Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 30-01-2020 Datum publicatie 18-02-2020 Zaaknummer 18/3909 AOW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Verzoek appellant om toepassing socialezekerheidswetgeving van Luxemburg op hem, en voor zover nodig met toepassing van artikel 16 van Vo 883/2004 tot regularisatie over te gaan. Gelet op het tijdstip waarop appellant zijn verzoek heeft ingediend en de wijze waarop hij dit heeft ingericht, is geen sprake van schending van de voorschriften van de artikelen 6, 16 en 73 van Vo 987/2009 en evenmin van Besluit A1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant op grond van deze regel in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2013 was onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van Nederland. De afgegeven E106-verklaring doet hieraan niet af, verwijzing naar vaste rechtspraak. Vaste praktijk Svb om afwijzend te beslissen op verzoeken om overlegprocedure ingeval van niet afgeronde fiscale procedures, vindt de Raad niet onredelijk en verwijst naar zijn uitspraken van 2016 en 2017. Hoger beroep slaagt niet. Vindplaatsen Rechtspraak.nl

18 3909 AOW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

itspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2018, 17/4847 (aangevallen uitspraak)

Partijen: [appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

daaruit:

  1. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.Appellant heeft in augustus 2016 de Svb verzocht om te bepalen dat over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2013 de socialezekerheidswetgeving van Luxemburg op hem van toepassing is, en voor zover nodig met toepassing van artikel 16 van Vo 883/2004 tot regularisatie over te gaan. Nu appellant zijn verzoek pas jaren na afloop van het tijdvak in geding heeft ingediend, en daarbij uitdrukkelijk de mogelijkheid van het sluiten van een regularisatie overeenkomst tussen Nederland en Luxemburg heeft benoemd, is begrijpelijk dat de Svb dit verzoek heeft opgevat als te zijn gericht op het sluiten van zo’n overeenkomst over tijdvakken in het verleden, en niet als een verzoek om de toepasselijke wetgeving vast te stellen op de wijze die is voorzien in de artikelen 6 en 16 van Vo 987/2009. Gelet op het tijdstip waarop appellant zijn verzoek heeft ingediend en de wijze waarop hij dit heeft ingericht, is geen sprake van schending van de voorschriften van de artikelen 6, 16 en 73 van Vo 987/2009 en evenmin van Besluit A1.

4.2.De Svb heeft bij de rechtbank, al dan niet abusievelijk, erkend dat ten onrechte niet expliciet is beslist op het verzoek van appellant om het Luxemburgse sociale verzekeringsrecht op hem van toepassing te verklaren. Dit heeft ertoe geleid dat de rechtbank in zoverre het bestreden besluit heeft vernietigd en zelf heeft voorzien door dit verzoek af te wijzen. In dit specifieke geval is het verzoek van appellant dus mede opgevat als een verzoek tot het toepasselijk verklaren van het Luxemburgse sociale verzekeringsrecht. Hoewel de Raad gelet op overweging 4.1 van oordeel is dat de Svb het verzoek niet als zodanig had hoeven op te vatten, zal hij zich door deze gang van zaken uitlaten over de afwijzing van het verzoek om het Luxemburgse sociale verzekeringsrecht van toepassing te verklaren.

4.3.In artikel 4 van de Rijnvarendenovereenkomst is bepaald dat op Rijnvarenden niet, althans niet gelijktijdig, de socialezekerheidswetgeving van toepassing is van meer dan één Staat. Verder is op grond van de in dit artikel opgenomen aanwijsregels de socialezekerheidswetgeving van toepassing van de Staat waar volgens de Rijnvaartverklaring de exploitant van het schip waarop de Rijnvarende arbeid verricht, gevestigd is. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant op grond van deze regel in de periode van

1 januari 2011 tot en met 30 april 2013 was onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van Nederland.

4.4.Hieraan doet niet af dat appellant beschikt over een door de Luxemburgse autoriteiten afgegeven E106-verklaring. De Raad heeft over deze door appellant ingebrachte verklaring eerder geoordeeld in overweging 4.2.2 van zijn uitspraak van 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3825. De Raad ziet geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen.

4.5.Ingevolge artikel 16 van Vo 883/2004 kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Staten – al dan niet op verzoek – een overlegprocedure starten die erin kan uitmonden dat de aanwijsregels van artikel 4 van de Rijnvarendenovereenkomst in bepaalde gevallen niet worden toegepast. Het gaat hierbij om een discretionaire bevoegdheid waarin de bevoegdheid om afwijzend te beslissen op zo’n verzoek besloten moet worden geacht.

4.6.De Svb beslist in zijn vaste praktijk afwijzend op verzoeken om een procedure tot het sluiten van een dergelijke overeenkomst te starten, indien er in de fiscale kolom nog een procedure loopt over de ingevolge de aanwijsregels toe te passen wetgeving. De Raad acht dit niet onredelijk en verwijst in dit verband naar wat hij heeft overwogen in zijn uitspraken van 9 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3578 en ECLI:NL:CRVB:2016:3556, herhaald in zijn uitspraak van 28 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2634. Hieraan doet niet af dat recente rechtspraak (appellant noemt het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1725, de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2817 en de uitspraak van het Hof Den Bosch van 28 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3139) wellicht aanleiding geeft tot een andere benadering in de toekomst. De Svb heeft ter zitting te kennen gegeven hierover met andere betrokken Nederlandse organen in overleg te zijn getreden en uiteengezet dat verschillende oplossingsrichtingen denkbaar zijn. Waar het hier gaat om een discretionaire bevoegdheid in het kader van een veelomvattende problematiek, ligt een terughoudende rechterlijke opstelling vooralsnog in de rede.

4.7.Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.