Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak: 28-10-2019
Datum publicatie: 25-04-2020
Zaaknummer: AWB – 18 _ 1008
Rechtsgebieden: Belastingrecht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie:
Jaren 2012, 2013 en 2014: Inkomstenbelasting (artikelen 3.81 en 7.2 Wet IB 2001), Loonbelasting (artikelen 10, 11, 18, 19b en 38b Wet LB), artikel 18 Belastingverdrag met België, nieuw feit (artikel 16 AWR), vergrijpboeten (artikel 67e AWR), schending artikel 1 EP bij het EVRM en artikel 21 VwEU.
Belanghebbende, woonachtig in België, ontvangt uitkeringen van een in Nederland gevestigde (pensioen)BV. Het vermogen in de BV is opgebouwd ten laste van de door een Nederlandse vennootschap behaalde fiscale winst. De rechtbank oordeelt eerst dat Nederland mag heffen over de door belanghebbende genoten uitkeringen ingevolge een pensioenregeling die achteraf bezien onzuiver blijkt te zijn. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat het belastingverdrag de heffing over het pensioen aan Nederland toewijst. Verder oordeelt de rechtbank dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. Terecht belastingrente in rekening gebracht en geen sprake van een individuele buitensporige last. Ten aanzien van de boete is sprake van grove schuld. Vergrijpboeten wel verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Voorts is geen sprake van schending van het internationale recht.
Klik hier voor het gehele artikel.
0 reacties