Auteur | Kathleen Depoorter, N-VA (07387) |
Departement | Vice-eersteminister en Minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, en Minister van Ontwikkelingszaken |
Sub-departement | Financiën, fiscale fraude en Ontwikkelingssamenwerking |
Titel | Dubbelbelastingovereenkomst. – Onderhandelingen met Nederland. – Heffingsbevoegdheid pensioenen. |
Datum indiening | 27/05/2020 |
Taal | N |
Status vraag | Vraag verzonden naar departement |
Termijndatum | 26/06/2020 |
Vraag | Nederland wenst artikel 18 van het actuele dubbelbelastingverdrag met België, waarbij de heffingsbevoegdheid over pensioenen en soortgelijke beloningen is toegewezen aan de woonstaat van de belastingplichtige, te wijzigen in die zin dat het heffingsrecht over pensioenen en soortgelijke beloningen ter heffing worden toegewezen aan de bronstaat. De heffing aan de bronstaat geniet volgens het Belgisch standaardmodel ook de voorkeur. Kunt u aangeven of een dusdanige wijziging bij de onderhandelingen met Nederland ook de voorkeur geniet van België? 1. En zo ja: of de belastingheffing op basis van de bronstaat gelijk spoort met de toewijzing van de premieplicht voor de sociale zekerheid? 2. In welke mate wordt er afbreuk gedaan aan het beginsel dat gepensioneerden die in eenzelfde land wonen na premieheffing en belastingen eenzelfde koopkracht hebben bij eenzelfde bruto pensioen? 3. Wat zouden hiervan de budgettaire meer- of minderontvangsten zijn voor België? 4. Hoeveel actueel gepensioneerden die in België wonen, genieten een pensioen uit de bronstaat Nederland? 5. Hoeveel actueel gepensioneerden die in Nederland wonen, genieten een pensioen uit de bronstaat België? 6. Wat zijn de gevolgen voor actueel in België wonende gepensioneerden in de verdragsrelatie? a) Zullen zij meer of minder personenbelasting betalen wanneer Nederland de heffingsbevoegdheid zou verkrijgen over de Nederlandse pensioenen? b) Verschilt uw antwoord naargelang het belastbaar pensioen onder, tussen of boven de grensbedragen ligt zoals vermeld in artikel 152 WIB92? 7. Wordt er onderhandeld over een overgangsregeling op grond waarvan actueel gepensioneerden in de verdragsrelatie geen financieel nadeel zouden ondervinden van de wijziging? |
Ik ben in het geheel niet deskundig op dit terrein. De Belgische personenbelasting is naar mijn mening hoger dan de Nederlandse inkomsten belasting.
In België betalen we via de personenbelasting ook de premie voor de ziekteverzekering. Dit houdt thans in dat we op deze wijze voor een ziekteverzekering betalen en tevens betalen we via inhouding op onze pensioenen voor de ziekteverzekering in Nederland. Dat is dus dubbel op.
De redenering dat de pensioenen in Nederland zijn opgebouwd met dank aan belasting aftrek van de premies en dat thans België geniet van de belasting op deze Nederlandse pensioenen en niet Nederland als bronland lijkt me juist.
Mogelijk zijn er nog vele andere voor- of nadelen die ik niet ken.
In België betaalt u geen ziekteverzekering via de belastingen. Wel is het zo dat op uw pensioen een ziv-bijdrage wordt ingehouden indien het totaalbedrag aan pensioenen uit België en het buitenland een grensbedrag overschrijdt. Indien u dus een pensioen uit België geniet op basis van een Belgisch tijdvak hoe gering ook, met inbegrip van gelijkgestelde tijdvakken, en u woont in België, bent u ziekenfondsverzekerd in en ten laste van België en niet ten laste van Nederland en wordt er in Nederland geen premie ZVW ingehouden. Indien u echter enkel een “intern recht” ten laste van België geniet, dus geen tijdvak België, en een pensioen uit Nederland geniet, bent u inderdaad ten laste van Nederland verzekerd. Als u in België woont, betaalt u een premie zvw waarop de woonlandfactor wordt toegepast en worden de kosten in Nederland gerecupereerd. Als u in België woont betaalt u een administratieve bijdrage aan een Belgisch ziekenfonds voor de aanvullende voordelen.
België heeft een grotendeels premiegefinancierd systeem van verplichte ziektekostenverzekering, maar een deel komt uit de algemene middelen (net als in Nederland trouwens).
Het probleem van discoördinatie, betalen via de belastingen van het woonland en via een zorgbijdrage aan het CAK (hier vaak behandeld), speelt voor verdragsgerechtigde gepensioneerden dus in slechts beperkte mate.
Uiteraard is dat mede afhankelijk van de vraag of en in welke mate men aan België personenbelasting betaalt. Gepensioneerde verdragsgerechtigden ten laste van het CAK hoeven op grond van art. 30 Vo883/2004 geen ziektekostenpremies aan België te betalen voor het verdragsrecht.
Dit klopt helemaal maar ik betaal Dubbel omdat ik geen Belgisch pensioen heb.
Parlementaire vraag nr. 55-381 van 27 mei 2020, gesteld door mevrouw Kathleen DEPOORTER, Volksvertegenwoordiger, aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën de heer Alexander DE CROO
ANTWOORD
Zoals u aangeeft wordt in het Belgisch model van dubbelbelastingverdrag de heffingsbevoegdheid inzake private pensioenen toegewezen aan de bronstaat. In principe is dit ook de Belgische uitgangspositie bij de onderhandeling van dubbelbelastingverdragen. Desondanks dient elke onderhandeling apart te worden beoordeeld, rekening houdend met het aantal belanghebbenden (natuurlijke personen, ondernemingen, overheidsinstellingen), de financiële en economische banden met de partnerstaat, de respectievelijke fiscale stelsels, de bestaande verdragssituatie, en de impact van de mogelijke verdragswijzingen.
Om de goede afloop niet in het gedrang te brengen kan ik u geen verdere details verstrekken over de onderhandelingen met Nederland. Ook ten aanzien van andere landen respecteren we trouwens de vertrouwelijkheid van de besprekingen en de verschillende posities.
1, 2 en 6
Ondanks het feit dat dit behoort tot de bevoegdheid van de Minister van Sociale Zaken meen ik uit de Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, te kunnen afleiden dat de sociale premieheffing op pensioenen wordt geregeld door de wetgeving van de woonstaat van de pensioengerechtigde. Dit spoort niet met de toewijzing van de heffingsbevoegdheid inzake inkomstenbelasting aan de bronstaat.
De impact hiervan op personen die inwoner zijn van éénzelfde land (bijvoorbeeld België), die hetzelfde bruto-pensioen ontvangen maar waarbij het pensioen in het ene geval afkomstig is uit het woonland (België) en in het andere geval uit het partnerland (Nederland), zal gezien de veelheid aan mogelijkheden (uitkering in rente of kapitaal, wettelijk of extra-wettelijk pensioen, bedrag van de uitkering, gezinssituatie, andere inkomsten, etc.) per categorie van gevallen of zelfs geval per geval moeten worden beoordeeld.
Dit geldt ook voor de berekening van de impact van de invoering van de bronstaatheffing ten aanzien van de huidige verdragsregeling. De regeling die in het huidig verdrag met Nederland is opgenomen voorziet trouwens dat in sommige gevallen niet de woonstaat maar wel de bronstaat in eerste instantie heffingsbevoegd is.
3, 4 en 5
Wat de budgettaire impact betreft, is het logisch dat eerst de definitieve overeenkomst moet gekend zijn alvorens een representatieve impact kan worden meegedeeld. Vanzelfsprekend worden intermediaire berekeningen gemaakt al naargelang de besprekingen vorderen maar het ligt voor de hand dat ik daarover evenmin kan communiceren op dit moment. Zoals reeds aangestipt wil ik geenszins de besprekingen met de collega’s uit Nederland in gevaar brengen. Net zoals dat in onderhandelingen met andere landen het geval is, respecteren we de vertrouwelijkheid van de besprekingen.
7. zie inleiding
Beste,
In verband met bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, ben ik zeer benieuwd naar de stand van zaken betreffende bovenstaande.
Voor mij geldt dat ik dat ik een paar jaar in Belgie heb gewerkt, maar het overgrote deel in Nederlandse loondienst ben geweest.
Pensioenrechten in Nederland zijn dus veel hoger, daarbij AOW.
Voor zover mogelijk, heb ik een berekening gemaakt van uitkering in beide landen na belasting.
Bij gebruikmaking van Nederlandse belastingtarieven houd ik netto ongeveer 19% meer over.
Ik ben er altijd vanuit gegaan dat er niet zo’n groot verschil zou zijn, maar…..
Graag uw reactie.
ECLI:NL:GHSGR:2012:5730
Instantie Gerechtshof ’s-Gravenhage Datum uitspraak 21-02-2012 Datum publicatie 28-08-2020 Zaaknummer BK-11/00433,BK-11/00434 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9180, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:CA1498, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Na het overlijden van haar echtgenoot, een Belgische ambtenaar, ontvangt belanghebbende van de Belgische Staat een zogenoemd overlevingspensioen, te vergelijken met het Nederlandse nabestaandenpensioen. Daarnaast ontvangt zij een AOW-uitkering.
Tussen partijen is in geschil of de aanslag IB/PVV 2006, de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2006 en de daarbij vastgestelde beschikkingen inzake de heffingsrente naar te hoge bedragen zijn opgelegd, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat:
(i) zij in haar procesbelangen is geschaad, zodat het geschil teruggewezen moet worden naar de Inspecteur;
(ii) de aanspraak op het Belgische rust- en overlevingspensioen onzuiver is zodat de daaruit voortvloeiende uitkeringen in 2006 niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoren;
(iii) zij recht heeft op aftrek van buitengewone uitgaven en giftenaftrek. De ziektekosten die belanghebbende in 2006 heeft gemaakt bedragen in totaal € 4.567 en de giften € 228;
(iv) het Belgische overlevingspensioen is onderworpen aan een solidariteitsheffing, zodat de pensioenuitkeringen op grond van artikel 2.3, onderdeel a, van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Regeling Wfsv) niet behoren tot het premie-inkomen voor de AWBZ;
(v) ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag heffingsrente in rekening is gebracht omdat sprake is van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur;
(vi) zij recht heeft op een – zo begrijpt het Hof – integrale proceskostenvergoeding omdat zij in haar procesbelangen is geschaad;
(vii) zij recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens vertraging in de afhandeling van aanslagregeling, bezwaar, beroep en hoger beroep. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector belasting Nummers BK-11/00433 en 11/00434
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 21 februari 2012
in het geding tussen: [X] te [Z] , hierna: belanghebbende,
en de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest, hierna: de Inspecteur
Daaruit:
Aanslagen
7.2.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanspraak op het Belgische rust- en overlevingspensioen onzuiver is zodat de daaruit voortvloeiende uitkeringen in 2006 niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoren. Ten aanzien van dit standpunt heeft de rechtbank in haar uitspraak onder 4.1 tot en met 4.5 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Daarbij is van belang dat de wettelijke regeling voor 31 december 1994 geen vaste wettelijke norm voor een reguliere pensioenaanspraak kende anders dan dat deze in overeenstemming diende te zijn met wat maatschappelijk aanvaardbaar werd geacht. Op basis van 40 dienstjaren met een opbouw van 1,75 percent per dienstjaar was dat doorgaans inclusief de aanspraak op AOW 70 percent van het laatstverdiende loon. In de onderwerpelijke pensioenregeling is sprake van 45 dienstjaren die, met een opbouw van 1,75 percent per dienstjaar, tot een maximum van 78,75 percent zouden leiden. Het rustpensioen blijft met de niet in geschil zijnde 71 percent van het laatstverdiende loon binnen deze grens.
7.2.2. Ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of bij de bepaling van de hoogte van de pensioenaanspraak de aanspraak op AOW meegerekend dient te worden, is juist en op goede gronden gevormd. De echtgenoot van belanghebbende behoorde immers ten tijde van de opbouw niet tot de kring van verzekerden voor de AOW. De AOW-aanspraak die de echtgenoot uiteindelijk verkreeg, was uitsluitend gebaseerd op toekenning per 1 januari 1957 van fictieve opbouwjaren.
7.2.3. Op grond van het in 7.2.1 en 7.2.3 overwogene moet worden geoordeeld dat de aan de echtgenoot toegekende aanspraak op rustpensioen niet bovenmatig is en dat de Inspecteur het overlevingspensioen, dat belanghebbende in het onderhavige jaar ontving, terecht tot het belastbare loon heeft gerekend.
7.3.Gelet op al het voorgaande heeft de rechtbank eveneens met juistheid de aftrek ter zake van buitengewone uitgaven bepaald op € 433.
7.4. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat het Belgische overlevingspensioen is onderworpen aan een solidariteitsheffing, zodat de pensioenuitkeringen op grond van artikel 2.3, onderdeel a, van de Regeling Wfsv niet behoren tot het premie-inkomen voor de AWBZ. Daartoe beroept belanghebbende zich op de uitspraak van dit Hof van 4 mei 2011, nrs. BK-10/00057 en BK-10/00058. De Inspecteur heeft dit standpunt bestreden door onder meer te stellen dat de solidariteitsbijdrage geen premie is voor een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden, dat belanghebbende uitsluitend in Nederland recht heeft op prestaties bij ziekte, dat belanghebbende onder de werkingssfeer van de Verordening EEG nr. 1408/71 (hierna: Verordening 1408/71) valt, dat het exclusiviteitsbeginsel van deze Verordening zich verzet tegen gelijktijdige heffing van bijdragen voor sociale verzekeringen door twee of meer lidstaten en dat de vrijstelling van artikel 2.3, onderdeel a, van de Regeling Wfsv uitsluitend van toepassing is in situaties die noch door de Verordening 1408/71, noch door het EG-verdrag worden bestreken. Tussen partijen is niet langer in geschil dat het Belgische overlevingspensioen is onderworpen aan een solidariteitsheffing.
7.5. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten deze stelling van belanghebbende te behandelen en een oordeel erover uit te spreken, zodat het Hof zal doen wat de rechtbank behoorde te doen. Na lezing van de conclusie van A-G Van Ballegooijen van 21 december 2011, nr. 11/02688, LJN: BV1433, komt het Hof terug van voormelde uitspraak en oordeelt thans dat de grondslagvrijstelling van artikel 2.3, onderdeel a, van de Regeling Wfsv, blijkens de toelichting daarop, is bedoeld voor de situatie waarin een premieplichtige gelijktijdig aan de Nederlandse en een buitenlandse wetgeving is onderworpen en waarin hij geen beroep op het exclusiviteitsbeginsel van artikel 13, eerste lid, van de Verordening 1408/71 kan doen. Voormeld artikel 2.3, onderdeel a, van de Regeling Wfsv mist derhalve toepassing indien belanghebbende, ook voor het overlevingspensioen, onder de werkingssfeer van de Verordening 1408/71 valt en een beroep kan doen op het daarin vervatte exclusiviteitsbeginsel. Het Hof overweegt in dit verband dat de regeling van het overlevingspensioen op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel d, onder de materiële werkingssfeer van de Verordening 1408/71 valt en dat belanghebbende ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening 1408/71 onder de personele werkingssfeer van de Verordening valt. Mitsdien kan belanghebbende met vrucht een beroep doen op het exclusiviteitsbeginsel van artikel 13, eerste lid, van de Verordening 1408/71. Belanghebbende woont in Nederland, is hier te lande sociaal verzekerd en niet in België. Gelet op een en ander mist artikel 2.3, onderdeel a, van de Regeling Wfsv toepassing en behoort het overlevingspensioen tot het premie-inkomen als bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen en de Zorgverzekeringswet.
ECLI:NL:GHSHE:2020:2357 Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 23-07-2020, 19/00664 tot en met 19/00666
Datum uitspraak: 23-07-2020 Datum publicatie: 01-09-2020 Formele relaties: Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:6113, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden: Belastingrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie:
Jaren 2012, 2013 en 2014: Inkomstenbelasting (artikelen 3.81 en 7.2 Wet IB 2001), Loonbelasting (artikelen 10, 11, 18, 19b en 38b Wet LB), artikel 18 Belastingverdrag met België, nieuw feit (artikel 16 AWR), vergrijpboeten (artikel 67e AWR), schending artikel 1 EP bij het EVRM en artikel 21 VwEU. Belanghebbende, woonachtig in België, ontvangt uitkeringen van een in Nederland gevestigde (pensioen)BV. Het vermogen in de BV is opgebouwd ten laste van de door een Nederlandse vennootschap behaalde fiscale winst. Het hof is van oordeel dat Nederland mag heffen over de door belanghebbende genoten uitkeringen ingevolge een pensioenregeling die achteraf bezien onzuiver blijkt te zijn. Vervolgens oordeelt het hof dat het belastingverdrag de heffing over het pensioen aan Nederland toewijst. De inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Terecht belastingrente in rekening gebracht en geen sprake van een individuele buitensporige last. Ten aanzien van de boete is sprake van grove schuld. Er is geen sprake van schending van het internationale recht.
ECLI:NL:GHSHE:2020:2452
Uitspraak delen Instantie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Datum uitspraak 30-07-2020 Datum publicatie 03-09-2020 Zaaknummer 20/00033 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verdrag Nederland-België. Vertrouwensbeginsel. Bewuste standpuntbepaling.
Pensioenuitkeringen zijn in 2012 in België niet belast tegen het reguliere tarief. Nederland mag bij een juiste verdragstoepassing op basis van artikel 18, lid 2, Verdrag heffen over de pensioenuitkeringen. Belanghebbende kan aan bewuste standpuntbepalingen van de inspecteur niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de pensioenuitkeringen niet in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken. Die toezeggingen kunnen redelijkerwijs niet zo worden opgevat dat Nederland zou afzien van belastingheffing, ongeacht de heffing in België. Op basis van de Belgische aangifte had duidelijk moeten zijn dat de veronderstellingen waarop de toezeggingen van de inspecteur waren gebaseerd, onjuist waren. In dat verband worden de kennis en wetenschap van de gemachtigde aan belanghebbende toegerekend. Beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 20/00033 Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 december 2019, nummer BRE 18/8182, in het geding tussen de inspecteur en [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),
daaruit:
5. Conclusie met betrekking tot de heffingsbevoegdheid
56. Met betrekking tot de pensioenen van Nederlandse oorsprong vermeld in rubriek I van de staalkaart, geldt als uitgangspunt een woonstaatheffing d.b. dat België als woonstaat belasting mag heffen onder voorbehoud van de eventuele toepassing van de verdragsbepalingen betreffende de vermijding van dubbele belasting (…).
57. Dergelijke uitkeringen kunnen in aanmerking komen voor de in paragraaf 2 van artikel 18 bedoelde bronstaatheffing indien de pensioenen in de bronstaat Nederland fiscaal gefacilieerd zijn opgebouwd en bij uitkering in de woonstaat België niet tegen het progressief tarief belastbaar zijn.
Aan beide voorwaarden is voldaan voor de volgende inkomsten:
afkoopwaarden van collectieve pensioenen bij pensioenfondsen en B polissen, van pensioenregelingen in eigen beheer en beroepspensioenregelingen (indien vereffening op bepaalde tijdstippen); uitkeringen uit C polissen (zowel reguliere termijnen als afkoopwaarden).”
4.4.Tussen partijen is niet in geschil dat de pensioenuitkeringen in 2012 in België niet belast zijn tegen het reguliere tarief en dat Nederland bij een juiste verdragstoepassing op basis van artikel 18, lid 2, Verdrag mag heffen over de pensioenuitkeringen. Verder zijn partijen het erover eens dat de inspecteur in de brieven van 19 oktober 2004 en 5 april 2005 bewuste standpuntbepalingen heeft ingenomen, kort gezegd, inhoudende dat Nederland juist niet heffingsbevoegd is ter zake van de pensioenuitkeringen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende aan deze bewuste standpuntbepalingen het gerechtvaardigde vertrouwen kan ontlenen dat de pensioenuitkeringen niet in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken. De inspecteur heeft verschillende gronden aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat voor 2012 geen vertrouwen (meer) kan worden ontleend aan de bewuste standpuntbepalingen. Belanghebbende heeft die gronden gemotiveerd bestreden.
4.5. Het hof stelt voorop dat van belang is wat belanghebbende uit de brieven van 19 oktober 2004 en 5 april 2005 mocht opmaken, niet wat met de brieven is beoogd. In dat verband worden de kennis en wetenschap van de gemachtigde, die belanghebbende bij de verzoeken en het indienen van de aangiften inkomstenbelasting heeft bijgestaan, aan belanghebbende toegerekend. Het gaat er daarom om of belanghebbende, met inachtneming van die toegerekende kennis, redelijkerwijs ervan uit had mogen gaan dat heffing van inkomstenbelasting in zijn situatie achterwege zou blijven.
4.6. Het hof is van oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs uit de brieven had moeten begrijpen dat de in die brieven verwoorde standpunten van de inspecteur zijn gebaseerd op een bepaalde veronderstelling ten aanzien van de belastingheffing in België. In de brief van 19 oktober 2004 wordt nadrukkelijk vermeld dat de overgangsregeling genoemd in de Goedkeuringswet uitsluitend van toepassing is op belastingplichtigen die voldoen aan de drie cumulatieve voorwaarden genoemd in artikel 18, paragraaf 2, Verdrag. Vervolgens wordt onder verwijzing naar lid b van die paragraaf vermeld dat alleen uitkeringen uit C-polissen niet volledig in de Belgische belastingheffing worden betrokken. Dit laatste wordt herhaald in de brief van 5 april 2005, waarbij wordt verwezen naar de Circulaire. De brieven en de daarin opgenomen verwijzingen kunnen redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat volgens de inspecteur voor de Nederlandse belastingheffing van belang is of de pensioenuitkeringen al dan niet volledig in de Belgische belastingheffing worden betrokken. Verder kan uit de brieven worden afgeleid dat de inspecteur in de veronderstelling verkeerde dat België de pensioenuitkeringen als zodanig belastte als inkomsten uit niet zelfstandige arbeid. Anders dan belanghebbende betoogt, is geen sprake van ongeclausuleerde toezeggingen. Die toezeggingen kunnen ook redelijkerwijs niet zo worden opgevat dat Nederland zou afzien van belastingheffing, ongeacht de heffing in België. Dat betekent dat belanghebbende, met de aan hem toegerekende kennis van de gemachtigde, ook niet erop kon vertrouwen dat Nederland zou afzien van heffing in België, indien België zou heffen in afwijking van de door de inspecteur veronderstelde heffing zoals beschreven in de Circulaire.
4.7. Het hof is van oordeel dat het belanghebbende, althans zijn gemachtigde, duidelijk moet zijn geweest dat die laatstbedoelde veronderstelling van de inspecteur onjuist bleek te zijn. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat [E] in [plaats 2] de aangiften personenbelasting in België heeft verzorgd. Dit kantoor was, in elk geval in 2012, op de hoogte van de wijze waarop het pensioen werd verwerkt in de aangifte. Zij hadden dus ook kennis van de omstandigheid dat de pensioenuitkeringen als zodanig niet in de belastingheffing werden betrokken, maar alleen de pensioenaanspraak als kapitalen en roerende inkomsten werd belast. Voor zover belanghebbende hiervan niet op de hoogte was, moet deze kennis in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel toch aan hem worden toegerekend. Op basis van deze informatie had duidelijk moeten zijn dat de onder 4.6 geschetste veronderstellingen waarop de toezeggingen van de inspecteur waren gebaseerd, onjuist waren. Gelet hierop kon belanghebbende er niet op vertrouwen dat heffing van inkomstenbelasting (in Nederland) achterwege zou blijven.
4.8. Aangezien het beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden verworpen, en ook overigens aan de voorwaarden voor Nederlandse heffing is voldaan, heeft de inspecteur de pensioenuitkeringen terecht in de inkomstenbelastingheffing betrokken. Tussen partijen is dan niet in geschil dat de beschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Tussenconclusie
4.9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het hof zal het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
“De Belgische regering werkt aan een wetswijziging waardoor gepensioneerde Nederlanders die in België wonen straks wel 10.000 tot 15.000 euro meer aan belasting moeten gaan betalen. „Dit amendement is discriminerend en een schending van de rechten en vrijheden van deze Nederbelgen”, zegt belastingadvocaat Chantal Hendrickx.”
Lees verder op:
https://www.limburger.nl/cnt/dmf20211226_94124051
“Belgische regering viseert
Nederlands gepensioneerden
Inwoners van België met een Nederlands pensioen, dreigen het slachtoffer te worden van de al jaren durende strijd om het fiscale heffingsrecht over hun pensioen- of lijfrente-uitkering.
Op de valreep van 2021 heeft de Belgische regering immers op initiatief van minister van Financiën Vincent Van Peteghem (CD&V) een amendement klaargestoomd waarmee artikel 39, §2 van de WIB 92 in die zin wordt aangepast dat het niet meer van toepassing kan zijn op de uitkeringen die betaald worden uit (buitenlandse) pensioeninstellingen, zelfs indien die uitkeringen werden opgebouwd in het individueel en definitief verworven voordeel van de betrokkene. Hiermee wil de Belgische regering bruusk komaf maken
met een constante rechtspraak (sedert de jaren 80 van vorige eeuw) aangaande het fiscale regime in België van Nederlandse aanvullende pensioenen.”
Lees verder in het Nederland-België magazine Borderling december 2021 , p.9
https://nederlands-belgisch-centrum.be/
ZIE DEZE BELGISCHE VOORLICHTING:
DE BELASTINGHEFFING VAN EEN AANVULLEND PENSIOEN (2DE PIJLER) AFKOMSTIG UIT NEDERLAND – VERMIJDING DUBBELE BELASTING
Datum:
09 februari 2022
Voor wie is dit bericht belangrijk?
Voor inwoners van België die een aanvullend pensioen (2de pijler) ontvangen uit Nederland ter zake van een vroegere dienstbetrekking
Lees verder op: https://financien.belgium.be/nl/Actueel/de-belastingheffing-van-een-aanvullend-pensioen-2de-pijler-afkomstig-uit-nederland-%E2%80%93