6 juli 2020
Aan de Tweede Kamer
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden Tielen en Nijkerken-de Haan over uitspraken van het Europese Hof van Justitie m.b.t. grensarbeid.
de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, Koolmees
daaruit:
- Wat is in uw ogen de implicatie van het arrest van het HvJ EU in de casus Vester, ten aanzien van aanspraken op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor Nederlanders die over de grens in Duitsland of België werken?
Antwoord
Onderstaand sta ik allereerst kort stil bij de hoofdlijnen van Verordening (EG) 883/2004 (hierna: de coördinatieverordening) voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen waarna ik in zal gaan op het arrest Vester en de voorgenomen wijziging naar aanleiding van deze uitspraak.
Europese coördinatie van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
Het arrest Vester heeft betrekking op de Europese coördinatieregels in de coördinatieverordening voor uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Deze coördinatieregels zijn van belang voor de uitvoering van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (hierna: WIA) in grensoverschrijdende situaties.
De coördinatieverordening maakt het voor burgers eenvoudiger om hun recht op vrij verkeer in de EU uit te oefenen, door middel van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Zo regelt de coördinatieverordening onder andere in welke lidstaat of lidstaten een werknemer een beroep kan doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde A-stelsels en B-stelsels. De A-stelsels zijn de risicostelsels die opgenomen zijn in Bijlage VI bij de coördinatieverordening. Bij een risicostelsel heeft iemand recht op een uitkering als hij verzekerd is op het moment dat hij arbeidsongeschikt raakt en voldoet aan de overige voorwaarden voor uitkering. Het bedrag van de uitkering is niet afhankelijk van de duur van verzekering. De B-stelsels zijn de opbouwstelsels en de risico-stelsels die niet opgenomen zijn in Bijlage VI. Bij een opbouwstelsel bouwt iemand rechten op die hij krijgt uitgekeerd als hij arbeidsongeschikt raakt en voldoet aan de overige voorwaarden voor uitkering. Betrokkene hoeft niet verzekerd te zijn op het moment dat hij arbeidsongeschiktheid raakt. Bij een opbouwstelsel is de hoogte van de uitkering wel afhankelijk van de duur van verzekering. Voor toepassing van de coördinatieverordening geldt de Nederlandse WIA als een B-stelsel.
Afhankelijk van de toepasselijke wetgeving – een A-stelsel, een B-stelsel of een combinatie van de twee – bevat de coördinatieverordening verschillende coördinatiebepalingen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Is betrokkene uitsluitend aan B-stelsels of aan een combinatie van A- en B-stelsels onderworpen geweest, dan kan hij mogelijk aanspraak maken op een uitkering in alle lidstaten waar hij verzekerd is (geweest) naar rato van het arbeidsverleden in die lidstaat. Een werknemer die in het verleden in Nederland gewerkt heeft en arbeidsongeschikt raakt tijdens verzekering in een andere lidstaat, kan dus aanspraak maken op een pro rata WIA-uitkering.
Oordeel Hof van Justitie in arrest Vester
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) volgt dat de coördinatieverordening de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten coördineert. Er is geen sprake van harmonisatie. Lidstaten zijn dus vrij om hun socialezekerheidsstelsels naar eigen inzicht in te richten. De nationale wetgeving van de lidstaten met betrekking tot recht, duur en hoogte van de uitkering blijft ook in grensoverschrijdende gevallen van toepassing. Zo gelden voor de WIA de wachttijd van 104 weken en de overige toegangsvoorwaarden voor het recht op uitkering.
Het verschil in nationale voorwaarden is op zichzelf niet in strijd met de coördinatieverordening. Toch kan het voorkomen dat het onverkort toepassen van de wachttijd leidt tot een inkomenshiaat dat strijdig is met het Unierecht.
Mevrouw Vester, een Nederlands onderdaan, woont in België en heeft lange tijd in Nederland gewerkt. Zij raakt volledig werkloos en ontvangt een Belgische werkloosheidsuitkering. Na vijf dagen meldt zij zich arbeidsongeschikt. Net als in Nederland, heeft een arbeidsongeschikte in België eerst recht op een ziekte-uitkering en volgt daarna een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Mevrouw Vester ontvangt daarom gedurende een jaar een Belgische ziekte-uitkering. Na dit jaar eindigt de ziekte-uitkering en wordt mevrouw Vester op basis van de Belgische wetgeving arbeidsongeschikt verklaard. Zij heeft echter geen recht op een Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat zij korter dan een jaar in België verzekerd was.
Omdat mevrouw Vester een arbeidsverleden in Nederland heeft, heeft zij recht op een pro rata WIA-uitkering indien zij aan de nationale vereisten voor de WIA voldoet. De WIA-uitkering gaat dan in na 104 weken wachttijd. Tussen het einde van haar Belgische ziekte-uitkering en de Nederlandse WIA-uitkering moet zij hierdoor nog een jaar wachten voordat de WIA-uitkering ingaat. Hierdoor wordt zij dus geconfronteerd met een periode van 52 weken zonder recht op een uitkering.
Het Hof oordeelt dat de artikelen 45 en 48 VWEU zo moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een dergelijke situatie zoals die van mevrouw Vester waarin een werknemer na een periode gedurende welke hij een ziekte-uitkering uit de bevoegde lidstaat heeft, maar geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit deze lidstaat, vervolgens nog een extra jaar moet wachten voordat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat van de andere lidstaat waarin tijdvakken van verzekering zijn vervuld, zonder dat de werknemer gedurende die periode een ziekte-uitkering krijgt. In de praktijk betekent dit volgens het Hof dat migrerende werknemers die zich in een situatie als die van mevrouw Vester bevinden, gedurende het tweede jaar van hun arbeidsongeschiktheid worden benadeeld ten opzichte van niet-migrerende werknemers in Nederland en een voordeel van sociale zekerheid verliezen.
Beleidswijziging naar aanleiding van de uitspraak Vester
UWV past sinds 2008 in individuele gevallen reeds het volgende toe ten aanzien van het hierboven genoemde inkomenshiaat:
– ingeval van een IVA-uitkering wordt de WIA-wachttijd verkort;
– ingeval van een WGA-uitkering wordt een werkloosheidsuitkering / toeslag (Toeslagenwet) verleend. Voorwaarde is dat de aanvrager in Nederland woont.
Het arrest Vester geeft aanleiding om dit te wijzigen. In overleg met UWV zal het voorgenomen nieuwe beleid als volgt vormgegeven worden: wanneer er in de lidstaat van laatste verzekering geen recht op een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat kan er door een verschil in wachttijd tussen de lidstaat van laatste verzekering en Nederland een ongeoorloofd inkomenshiaat ontstaan. In dat geval sluit de wachttijd van de WIA aan bij het einde van de wachttijd van de lidstaat van laatste verzekering. Het beleid is niet beperkt tot mensen die in Nederland wonen.
Door het verkorten van de WIA-wachttijd wordt het beste aangesloten bij de systematiek van de coördinatieverordening. Betrokkene heeft op basis van de coördinatieverordening al een recht op een pro rata WIA-uitkering, de uitkering gaat nu enkel eerder in.
De toepassing van het gewijzigde beleid zal ook gevolgen hebben op het terrein van de zorg. Wanneer mensen in een situatie als mevrouw Vester eerder recht hebben op een WIA-uitkering, ontstaat daarmee ook eerder de situatie dat de zorgkosten door Nederland worden vergoed. Voor dit recht op zorg betalen mensen in Nederland een ‘verdragsbijdrage’.
Ik heb het UWV verzocht om mij nader te informeren over de wijze waarop de beleidswijziging wordt gerealiseerd en de gevolgen hiervan voor de uitvoering. Op dit moment is de werkdruk binnen UWV hoog als gevolg van de coronacrisis. Bij de uitwerking van de beleidswijziging zal hier rekening mee gehouden worden. Tevens wordt een wetswijziging ter vastlegging van dit beleid voorbereid.
Interessante uitspraak, zeker het gegeven over A en B stelsels. De Nederlandse WIA (WAO) valt onder het B stelsel. En de invaliditeitsuitkering van het ABP dan? Zou de bijlage 6 ook gepubliceerd kunnen worden?