Selecteer een pagina

Heffingsrecht over Belgische groepsverzekering

ECLI:NL:RBZWB:2021:4373

Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 19-08-2021 Datum publicatie 17-09-2021 Zaaknummer AWB 18_4566 Rechtsgebieden

Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – meervoudig Inhoudsindicatie Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt. Vindplaatsen Rechtspraak.nl

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/4566 en 18/4687

uitspraak van 19 augustus 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te

3 Reacties

  1. Daaruit:

    3Geschil
    3.1.
    In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
    a. Is de groepsverzekering een pensioenregeling in de zin van artikel 1.7, lid 2, onderdeel c, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
    b. Is het heffingsrecht over de uitkering uit de groepsverzekering op grond van het belastingverdrag Nederland-België1 toegewezen aan Nederland?
    Is de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw terecht opgelegd?

    Ten aanzien van vraag a
    4.2. Voor de kwalificatie van pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, lid 2, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001 is dus doorslaggevend of de groepsverzekering als een pensioenregeling wordt beschouwd volgens de belastingwetten van België, die naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse loonbelasting of inkomstenbelasting.

    4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de groepsverzekering in België een gebruikelijke pensioenvoorziening in de tweede pijler is, waarvan de belastingheffing plaatsvindt volgens de bepalingen van het WIB. De rechtbank zal partijen op dit punt volgen aangezien dit de rechtbank gelet op de tekst van artikel 34 van het WIB niet onjuist voorkomt. Dit betekent dat de groepsverzekering als een pensioenregeling in de zin van artikel 1.7, lid 2, aanhef en onderdeel c Wet IB 2001 moet worden gekwalificeerd.
    4.5. Belanghebbende betoogt dat de groepsverzekering geen pensioenregeling in de zin van artikel 1.7, lid 2, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001 is, omdat Nederland geen groepsverzekeringen als de onderhavige kent, de groepsverzekering niet het karakter van een levenslange oudedagsvoorziening heeft, afkoop in Nederland niet (fiscaal gefaciliteerd) is toegestaan en een uitkering uit een groepsverzekering in België niet progressief maar forfaitair is belast. Deze omstandigheden leiden echter niet tot de slotsom dat de groepsverzekering niet als pensioenregeling in vorenbedoelde zin kan worden beschouwd omdat het er niet om gaat of Nederland eenzelfde regeling kent en hoe de fiscale behandeling van een dergelijke regeling in Nederland en België verschillen in tarief, of afkoopmogelijkheid.
    4.6.
    Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een pensioenregeling in de zin van artikel 1.7, lid 2, onderdeel c, Wet IB 2001. Voor dat geval is niet in geschil dat op grond van het bepaalde in artikel 3.82, onderdeel c, Wet IB 2001 de uitkering uit de groepsverzekering tot het loon wordt gerekend. De rechtbank volgt partijen hierin. De uitkering uit de groepsverzekering behoort dus tot het belastbaar inkomen uit werk en woning.
    4.7.
    Anders dan belanghebbende meent vormt de vermelding van ‘groepsverzekeringen’ in het belastingverdrag niet de grond voor de Nederlandse belastingheffing. De belastingheffing vindt niet plaats op grond van het belastingverdrag, maar op grond van de Wet IB 2001, in het bijzonder artikel 3.82 Wet IB 2001. Daarmee heeft de belastingheffing een grondslag in een wet in formele zin.
    4.8.
    Voor zover belanghebbende stelt dat in het onderhavige geval de belastingheffing niet redelijk en onbillijk is, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829 houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk2 dient de rechter volgens de wet recht te spreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. De rechtbank is, gelet op deze regel over de machtenscheiding binnen het Koninkrijk, niet bevoegd om de wet in strijd met de letterlijke bewoordingen toe te passen. De beoordeling of een rechtsregel billijk en redelijk is, is uitsluitend aan de wetgever voorbehouden.

    Antwoord
  2. Ten aanzien van vraag b
    4.9.
    In artikel 18, paragraaf 1, van het belastingverdrag is de hoofdregel opgenomen voor de belastingheffing van (onder andere) groepsverzekeringen. Ter zake van groepsverzekeringen is bepaald dat het gaat zowel om periodieke uitkeringen als uitkeringen die niet periodiek zijn. Volgens deze regel komt het heffingsrecht over de groepsverzekering exclusief toe aan de woonstaat van de pensioengerechtigde. Omdat belanghebbende in 2015 in Nederland woonde, heeft dus als hoofdregel te gelden dat de uitkering uit de groepsverzekering in Nederland is belast.
    4.10.
    Onder voorwaarden mogen pensioenen ook in de bronstaat worden belast, namelijk als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, paragrafen 2 of 3, van het belastingverdrag. Partijen gaan er naar het oordeel van de rechtbank terecht van uit dat artikel 18, paragraaf 2, van het belastingverdrag niet van toepassing is.
    4.11.
    De rechtbank kan het betoog van belanghebbende dat het heffingsrecht op grond van artikel 18, lid 3, van het belastingverdrag aan België is toegewezen, niet volgen. Deze bepaling kent aan de bronstaat een heffingsrecht toe indien een pensioen geen periodiek karakter draagt en wordt uitbetaald vóór de datum waarop deze zou moeten ingaan. Belanghebbende heeft erkend dat in haar geval de uitbetaling niet heeft plaatsgevonden vóór de datum waarop het pensioen zou moeten ingaan. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 18, paragraaf 3, van het belastingverdrag en is bronstaatheffing niet aan de orde. De rechtbank kan, anders dan belanghebbende meent, de voorwaarde dat de uitbetaling heeft plaatsgevonden vóór de datum waarop het pensioen zou moeten ingaan, niet terzijde schuiven.
    4.12.
    Gelet op het vorenstaande is het heffingsrecht over de uitkering uit de groepsverzekering volgens de hoofdregel van artikel 18, lid 1, van het belastingverdrag toegewezen aan Nederland.
    4.13.
    De rechtbank kan het betoog van belanghebbende dat de groepsverzekering in het geheel niet onder het belastingverdrag valt, omdat op grond van de relevante Belgische belastingwetten van deze verzekering geen belastingheffing naar het inkomen plaatsvindt, niet volgen (zie 4.4).
    4.14.
    Voor zover belanghebbendes stelling dat [verzekeringsmaatschappij 3] heeft nagelaten informatie te verstrekken over de fiscale gevolgen van emigratie uit België vóór de einddatum van de groepsverzekering moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel, faalt het. Het nalaten informatie te verstrekken door [verzekeringsmaatschappij 3] kan de inspecteur niet worden tegengeworpen.
    4.15.
    Gelet op het vorenstaande heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 terecht vastgesteld.

    Antwoord
  3. Ten aanzien van vraag c
    4.17.
    Niet in geschil is dat belanghebbende verzekeringsplichtige is in de zin van artikel 1, aanhef en letter d, Zvw. Uitsluitend in geschil is of de uitkering uit de groepsverzekering behoort tot het bijdrage-inkomen. Tot het bijdrage-inkomen behoort hetgeen door de verzekeringsplichtige is genoten aan loon, bepaald volgens de regels van artikel 3.82 Wet IB 2001.3 De uitkering uit de groepsverzekering wordt op grond van het bepaalde in artikel 3.82, onderdeel c, Wet IB 2001 tot het loon gerekend (zie 4.7) en behoort dus tot het bijdrage-inkomen. De heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vindt in dit geval plaats bij wege van aanslag.4 De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is zuiver naar nationaal recht bezien, terecht opgelegd.
    4.18.
    Verordening (EG) Nr. 883/2004 (hierna: de Verordening)5 regelt van welke EU-lidstaat het socialezekerheidsstelsel van toepassing is op de burger. Dat brengt mee dat die burger aanspraak kan maken op uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de socialezekerheidswetgeving van die lidstaat en dat hij premieplichtig is ingevolge die wetgeving. Voor belanghebbende geldt als uitgangspunt de wetgeving van haar woonstaat, Nederland.6
    4.19.
    Titel III van de Verordening bevat bijzondere aanwijsregels voor onder meer prestaties bij ziekte. Onder prestaties waarop titel III van de Verordening betrekking heeft, vallen de prestaties op grond van de Zvw. Voor pensioengerechtigden die zowel pensioen krachtens hun woonstaat en een andere staat ontvangen, is bepaald dat de wetgeving van de woonstaat van toepassing is.7 Omdat belanghebbende in 2015 pensioenen ontving krachtens de wetgeving van zowel België als Nederland, is de wetgeving van Nederland op belanghebbende van toepassing. De kosten van medische zorg komen ten laste van Nederland.
    4.20.
    Voor pensioengerechtigden geldt in de kern dat de lidstaat die de kosten voor verstrekkingen bij ziekte draagt, bevoegd is om premies of bijdragen te heffen.8 Omdat Nederland de kosten van medische zorg draagt, mag Nederland de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw van belanghebbende heffen.

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.

Blijf op de hoogte

Ontvang een e-mail wanneer er nieuwe berichten online staan.

Factsheet