Selecteer een pagina

Duitse beloningen loon in de zin van WIA?

jan 21, 2022

ECLI:NL:PHR:2021:1225

Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 23-12-2021 Datum publicatie 21-01-2022 Zaaknummer 21/01545 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Zijn Duits Elterngeld en een Duitse ontslagvergoeding ‘loon’ in de zin van art. 12 Wet WIA, zodat zij meetellen in de grondslag van WIA-uitkeringsberekening? Beperkte cassatiegronden. Verkeerde uitleg van ‘loon’ in art. 12 Wet WIA is cassabel, maar die kwalificatie hangt in casu mede af van Duits recht, waarvan de schending geen cassatiegrond is; Art. 5 Vo. 883/2004 inzake sociale zekerheid.

Feiten: de belanghebbende heeft tot 2001 in Nederland gewoond en daar in loondienst gewerkt. In 2001 is zij naar Duitsland verhuisd om daar in loondienst te werken. In 2004 heeft zij zich ziek gemeld. Na de geboorte van haar kind in 2005 heeft zij Elternzeit opgenomen en van de Duitse overheid Elterngeld ontvangen tot 7 november 2008. Na het einde van haar Duitse dienstbetrekking heeft zij een ontslagvergoeding ontvangen. Zij heeft in Nederland een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV achtte haar in beginsel gerechtigd, maar omdat zij in het refertejaar 1 juli 2007-1 juli 2008 geen inkomen uit arbeid had genoten, was er volgens het UWV geen inkomensverlies en bedroeg de feitelijke uitkering nihil.

In geschil is of het Duitse Elterngeld en de Duitse ontslagvergoeding kunnen gelden als loon in de zin van art. 12 Wet WIA.

De Rechtbank Amsterdam heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard. Het Elterngeld en de premies die voor haar zijn afgedragen tijdens haar Elternzeit vallen volgens de Rechtbank niet onder het loonbegrip van art. 12 Wet WIA omdat die werden uitgekeerd c.q. afgedragen door de Duitse overheid en niet door haar Duitse werkgever. In hoger beroep heeft ook de CRvB belanghebbendes stelling verworpen dat het Elterngeld kan worden gelijkgesteld met loon in de zin van art. 12 Wet WIA.

De belanghebbende uit in cassatie vijf klachten tegen dit oordeel: (i) het Elterngeld moet wel degelijk als loon ex art. 12 Wet WIA beschouwd worden; (ii) het UWV heeft het refertejaar willekeurig en daarmee onjuist vastgesteld; (iii) ten onrechte is geen rekening gehouden met belanghebbendes ontslagvergoeding; (iv) onbegrijpelijk is het oordeel dat het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet van toepassing zou zijn; (v) schending van het vrije werknemersverkeer, met name EU-Verordening (Vo.) 883/2004.

A-G Wattel constateert dat in casu cassatieberoep tegen de uitspraak van de CRvB alleen open staat wegens schending of verkeerde toepassing van art. 12 Wet WIA. De klachten (ii) en (iv) stellen schending van art. 13 Wet WIA, waartegen volgens art. 116 Wet WIA echter geen cassatieberoep open staat, zodat die klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De klachten (i) en (iii) gaan over de vraag of het Elterngeld/(Landes)erziehungsgeld resp. de ontslagvergoeding tot het loon ex art. 12 Wet WIA behoren en kunnen dus wel op gegrondheid onderzocht worden. Klacht (v) acht het EU-recht geschonden en ook ter zake daarvan staat cassatie open in verband met de effectiviteit van het EU-recht. De belanghebbende beroept zich echter mede op Duits recht, schending waarvan geen cassatiegrond is (art. 79 Wet RO). Wel moet de bestuursrechter de rechtsgronden, ook de gronden van vreemd recht, desnoods ambtshalve aanvullen (art. 8:69 Awb). De beperkte cassatiegronden, met name het ontbreken van de cassatiegrond ‘vormverzuim’, beletten zijns inziens de Hoge Raad geenszins om oordelen van de feitenrechter over vreemd recht op begrijpelijkheid en motivering te beoordelen. Een onbegrijpelijk oordeel over vreemd recht is immers geen vormverzuim, maar een onbegrijpelijk rechtsoordeel.

Ad klacht (i) concludeert A-G Wattel dat een dienstbetrekking geen voorwaarde is voor een uitkering op grond van de BErzGG. Werknemerschap is voor de toegang tot de regelingen alleen in negatieve zin relevant: als een dienstbetrekking bestaat en ofwel het aantal uren, ofwel het loon te hoog is, vervalt de aanspraak. Ook uit het gegeven dat de belanghebbende nog enige maanden Landeserziehungsgeld heeft genoten nadat haar dienstbetrekking was beëindigd, bevestigt dat voor gerechtigdheid tot het Geld het al dan niet bestaan van een dienstbetrekking niet ter zake doet. Het door de belanghebbende genoten Geld kan dus naar Nederlands recht niet aangemerkt worden als uit tegenwoordige dienstbetrekking genoten loon. Het is evenmin vergelijkbaar met een van de andere drie categorieën die art. 16 Wfsv noemt: (ii) bedragen gebaseerd op een doorbetalingsplicht van de werkgever, (iii) uitkering op grond van een werknemersverzekering, en (iv) de toeslag die een werknemer ontvangt die geen ziekengeld ontvangt. De A-G Wattel acht klacht (i) daarom ongegrond.

Ad klacht (iii) constateert de A-G dat de ontslagvergoeding is uitgekeerd in december 2007 na beëindiging van belanghebbendes dienstverband met haar Duitse werkgever. De vergoeding vindt zijns inziens daarom alleen in algemene zin zijn oorzaak in het voorheen verricht zijn van arbeid en kan niet aangemerkt worden als “ten nauwste verband houdend met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid en daarvoor een rechtstreekse beloning vormend” (HR BNB 2000/271). Ook klacht (iii) strandt.

Ad klacht (v) meent A-G Wattel dat art. 5 Vo. 883/2004 Nederland wel verplicht om belanghebbendes Duitse inkomsten op dezelfde wijze te beoordelen en kwalificeren als vergelijkbare binnenlandse inkomsten, maar niet verplicht is om Duitse kwalificaties of uitkeringsgrondslagen over te nemen, nu Vo. 883/2004 juist niet harmoniseert, maar slechts coördineert door exclusieve aanwijzing van een nationaal stelsel. Wat naar nationaal recht ‘loon’ is, blijft nationaal recht, mits inkomsten van grensoverschrijders niet ongunstiger worden gekwalificeerd dan in geheel binnenlandse gevallen. Ook belanghebbendes Duitse inkomsten moeten dus getoetst worden aan het Nederlandse loonbegrip ex art. 12 Wet WIA. Nu die inkomsten niet onder één van de vier categorieën in art. 16 Wfsv vallen en daaronder evenmin waren gevallen als zij uit Nederlandse bron zouden zijn gevloeid (kinderbijslag en transitievergoedingen vallen evenmin on der het ‘loon’ in de zin van art. 12 Wet WIA), telt het Duitse inkomen niet mee. Ook klacht (v) strandt daarom volgens hem.

Conclusie: cassatieberoep ongegrond. Vindplaatsen Rechtspraak.nl

PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/01545 Datum 23 december 2021 Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen Nr. Gerechtshof 18/4055 WIA

Nr. Rechtbank 16/1923 CONCLUSIE P.J. Wattel

in de zaak van [X] tegen

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

1 Reactie

  1. Onbegrijpelijke haarkloverij vol misplaatste legalistische mitsen en maren.
    Inkomsten van “derden” = werkgever en/of overheid in of na een loondienst zouden als loon moeten worden bestempeld en dus ter plaatse als grond moeten dienen voor de inhouding van loonbelasting e.d. onder welke naam dan ook.
    Ergo : hier is sprake van een inkomensverlies door de beeindiging van het werk en de daaropvolgende sociale uitkering (Elterngeld).
    daar de oorsprong ligt in duitsland dient dit aan duitse gronden te worden getoetst.
    En dus niet aan nederlandse gronden met afwijkende vooronderstellingen die geen rekening houden met de duitse regels.
    M.i. is dit verhaal een glasharde ontkenning van alles waar europees recht voor gaat en staat :
    BOVEN de landen zelf.

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.