Selecteer een pagina

Draagkracht van alimentatieplichtige bij ontbreken fiscale aftrek van partneralimentatie in het buitenland

jun 20, 2018

Op deze site is al eens het probleem gesignaleerd dat bij ontbreken van (of : ontvallen van) de status van gekwalificeerd belastingplichtige de mogelijkheid van fiscale aftrek van de partneralimentatie onder het Nederlandse fiscale regiem verloren gaat, terwijl de  fiscale aftrek in de woonstaat soms niet in de wetgeving is opgenomen. Dit zou ook kunnen samenhangen met verschuivingen in de inkomenssituatie van de betrokken buitenlands belastingplichtige of met veranderingen in het belastingverdrag. Gegeven de soevereiniteit van staten in de inrichting van hun belastingstelsel en het maken van afspraken in verdragen is er fiscaal gezien weinig aan te doen en het EU recht biedt dus geen oplossing.

In dat geval ligt het voor de hand, althans als het om een substantieel effect op een (lager) besteedbaar inkomen voor de belastingplichtige gaat dat hij (soms: zij) overeenstemming met de alimentatiegerechtigde ex tracht te krijgen om de te betalen alimentatie te veranderen (verlagen).

Als zij (soms: hij) daarmee niet wil instemmen is een civiel proces mogelijk, omdat althans de Nederlandse rechter rekening zal houden met effecten van buitenlandse fiscale regiems, en geen of verminderde aftrek, vanuit de woonstaatwetgeving op de draagkracht van de alimentatieplichtige. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het geciteerde van onderstaand Hof- arrest. Wel is van belang eerst vast te stellen of een civiele zaak wel onder het Nederlandse recht valt.  Dat zal veelal het geval zijn als het huwelijk in Nederland gesloten is. Bij scheidingsconvenant van ex-samenwonenden kan die vraag nog verder onderzoek vergen.

Het lijkt mij overigens dat indien de alimentatiegerechtigde emigreert vanuit Nederland en onder een gunstiger buitenlands fiscaal regiem komt te vallen (bijv. omdat de ontvangen partneralimentatie niet belastbaar is) hetzelfde geldt.

Zie: ECLI:NL:GHAMS:2017:849, Instantie Gerechtshof Amsterdam,  Datum uitspraak, 14-03-2017, Datum publicatie, 04-04-2017

Uit 5.14: “Aan de man kan worden toegegeven dat de omstandigheid dat op hem een buitenlands fiscaal regime van toepassing is, kan meebrengen dat zijn draagkracht ten behoeve van partneralimentatie wordt berekend aan de hand van zijn netto inkomen. Voor een juiste bepaling van dat netto inkomen is in het onderhavige geval evenwel inzicht nodig in het fiscale regime dat op de man van toepassing is, nu de man zelf verklaart dat hij in Noorwegen een fiscale aftrek geniet in verband met het betalen van partneralimentatie aan de vrouw. Dat inzicht heeft de man – zoals hierboven is overwogen – onvoldoende verschaft. Daarbij is van belang dat de man niet alleen ter zake van de ‘forskudd’ geen inzicht heeft kunnen geven, doch dat hij evenmin ter zake van andere posten op de door hem overgelegde loonstroken, die zijn besproken ter zitting in hoger beroep, in staat is gebleken duidelijkheid te verschaffen voor wat betreft het bruto-netto traject.”

17 Reacties

  1. Jan,

    Je suggestie richting een civiel proces is bijna altijd “te duur” voor betrokkenen, omdat je verplicht een advocaat moet inschakelen. Los van competentie-vragen (waar te procederen). Je verwijzing naar deze uitspraak is wel informatief. Als je er meer hebt – laat ze maar lezen! Maar dat “draagkracht” een relevant criterium is voor de hoogte van een alimentatieverplichting, dat was al bekend natuurlijk. Dat geldt trouwens zowel bij de betaler als bij de ontvanger er van!

    De KBB-regeling werkt in op een aantal (vroeger reguliere) aftrekposten: niet alleen de hypotheekrente (relatieve luxe, denk ik dan maar), maar ook op de door jou genoemde alimentatieverplichtingen. Daarnaast – en wellicht belangrijker voor de VBNGB-doelgroep – ook op de zgn. pensioenverevening. Daar lees ik weinig over. En tot slot ook op allerlei “toeslagen” (daar weet ik dan weer het fijne niet van af).

    Pensioenverevening is een tamelijk bijzondere regeling. Jij kunt en wilt dat misschien nog wel eens uitleggen. Als een pensioenfonds zelf “verevent”, dan betaalt dat fonds rechtstreeks bedragen uit aan de primair rechthebbende, en aan degene die recht heeft op een vereveningsbedrag. Dan is er niets aan de hand wanneer één ex-partner in het buitenland gaat wonen.

    Soms doet het pensioenfonds dat echter niet. Wanneer wel en wanneer niet weet ik niet; evenmin het waarom. Ik ben in gesprek met het ABP, zonder veel hoop overigens. Het ABP verevent zelf bij ex-gehuwden en ex-geregistreerd samenwonenden, maar niet bij ex-samenlevingscontractanten.

    In het geval het pensioenfonds niet zelf rechtstreeks “verevent” ontstaan er problemen, namelijk wanneer de primair rechthebbende het gehele bedrag ontvangt en dan zelf moet “verevenen” met zijn/haar ex-partner. De aftrek daarvan kan dan worden getroffen door de 90% regel en dus niet in NL aftrekbaar zijn als zgn. “persoonsgebonden aftrek”. Als het woonland geen aftrek toestaat, bijv. omdat men dat alleen voor ex-gehuwden erkent, of alleen op basis van een rechterlijke uitspraak, dan ontstaat de merkwaardige situatie dat het pensioen zowel bij de origineel rechthebbende als bij zijn/haar “vereveningsgerechtigde” in Nederland wordt belast, zonder dat daar een aftrek tegenover staat; niet in NL vanwege de 90% regeling, en niet in het woonland vanwege het fiscaal régime aldaar. Daarover ben ik in gesprek met de NL belastingdienst buitenland, zonder veel hoop overigens.

    Suggesties?

    Antwoord
  2. Uit onder meer de onderstaande jurisprudentie, te vinden op rechtspraak.nl, blijkt dat de Nederlandse rechter (en advocaten-generaal) bij de vaststelling van partneralimentatie en kinderalimentatie – zij het niet altijd- voor de alimentatiegerechtigde wonend buiten Nederland bereid is rekening te houden met de levensstandaard en fiscale regelingen in de woonstaat. Hetzelfde geldt voor de alimentatieplichtige bij de vaststelling van de draagkracht. Indien het inkomen van de alimentatieplichtige wijzigt door verlies van arbeidsinkomen bij vrijwillige emigratie blijkt bij een Finland-casus de rechter dat niet zonder meer te vertalen in dalende draagkracht. De rechter zal zich echter niet erg gaan verdiepen in bruto-netto trajecten in andere (woon)staten, en dus zullen belanghebbenden daar zelf mee naar voren moeten komen (met bewijs en wetsverwijzingen) als men de alimentatie verhoogd of verlaagd wil zien na emigratie of bij wetswijziging buiten Nederland. Daarnaast speelt nog het punt dat eerst vastgesteld moet worden naar welk echtscheidingsrecht en (huwelijks)vermogensrecht (van welke staat) geoordeeld moet worden, en of de Nederlandse rechter bevoegd is (wat overigens verschillende zaken zijn).

    ECLI:NL:PHR:2012:BW7468
    ECLI:NL:PHR:2012:BW7468
    ECLI:NL:GHSGR:2007:BC2057
    ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8326
    ECLI:NL:RBSGR:2005:AU7310

    Antwoord
  3. Zie over pensioenverevening dit artikel van Pateros et al. Uit Over de grens, Datum: 20131009

    “Pensioenverevening bij internationale scheiding
    In Nederland geldt de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Deze wet regelt de verdeling van aanspraken op ouderdomspensioen bij echtscheiding, scheiding van tafel en bed en beëindiging van een geregistreerd partnerschap. De WVPS is in internationaal perspectief bijzonder; in veel andere landen kent men een vergelijkbare regeling niet. Met als gevolg dat bij internationale echtscheidingen pensioenverevening op grond van de WVPS vaak onderbelicht blijft of over het hoofd wordt gezien. In dit artikel wordt de toepasselijkheid van de WVPS in grensoverschrijdende gevallen besproken. Wij behandelen aandachtspunten en valkuilen bij internationale pensioenverevening en geven een aantal praktische tips.”
    (…) zie verder: https://www.boelszanders.nl/wp-content/uploads/2016/05/EDSC-Pensioenverevening-bij-internationale-scheiding.pdf

    Antwoord
  4. Rudi, jouw citaat:

    “Als een pensioenfonds zelf “verevent”, dan betaalt dat fonds rechtstreeks bedragen uit aan de primair rechthebbende, en aan degene die recht heeft op een vereveningsbedrag. Dan is er niets aan de hand wanneer één ex-partner in het buitenland gaat wonen.”

    Er zal vaak bij de vaststelling van de alimentatieregeling tevens rekening zijn gehouden met de pensioenverevening. Zelfs is het mogelijk van de wettelijke (WVPS) verdeling (in beginsel 50-50%) van het opgebouwde ouderdomspensioen af te wijken. Dan is er dus wel degelijk een samenhang tussen de alimentatieplicht en de voorziene pensioenverevening. Bij emigratie van een van beide partijen kan dan de behoefte of de draagkracht veranderen (bijv. in verband met de belastingheffing over het pensioen), en dit zou aanleiding kunnen zijn de alimentatieovereenkomst te veranderen, hetzij met wederzijds goedvinden, hetzij via de rechter. In beginsel ook bij uit elkaar gegaan zijn van niet gehuwd samenwonenden, ook in geval van pensioenverevening (wat niet wettelijk geregeld is in Nederland: de WVPS geldt voor hen niet), maar sommige pensioenfondsen staan het inderdaad wel toe. Net als in de WVPS bij gehuwden, moet je het dan veelal wel geregeld hebben binnen twee jaren met het pensioenfonds.

    Antwoord
  5. Zie ook deze uitspraak van de hoge Raad over de vraag of een buitenlandse regeling in verband met pensioenverevening onder de WVPS valt.
    ECLI:NL:HR:2018:1219
    Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-07-2018 Datum publicatie 13-07-2018 Zaaknummer 17/03242 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:409, Gevolgd Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Cassatie
    Beschikking Inhoudsindicatie Huwelijksgoederenrecht. Art. 1 lid 8 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps). Kunnen door een echtgenoot in de Verenigde Staten opgebouwde pensioenvoorzieningen worden aangemerkt als ‘buitenlandse pensioenregelingen’ in de zin van art. 1 lid 8 Wvps of behoren zij tot huwelijksgemeenschap? Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    Uitspraak
    13 juli 2018 Eerste Kamer 17/03242 TT/EE Hoge Raad der Nederlanden
    Beschikking
    in de zaak van: [de man] , wonende te [woonplaats] ,
    VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
    t e g e n [de vrouw] , wonende te [woonplaats] ,

    Uit de uitspraak:

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
    i) Partijen zijn op 14 februari 2000 met elkaar gehuwd te New Hope, Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika. Zij zijn beiden Amerikaans staatsburger. De man heeft tevens de Oostenrijkse nationaliteit.
    ii) Partijen zijn in het voorjaar van 2000 naar Nederland geëmigreerd.
    iii) Voorafgaand aan de emigratie heeft de vrouw achtereenvolgens bij drie werkgevers in de Verenigde Staten in loondienst gewerkt. Bij elk van de werkgevers heeft zij uit hoofde van haar dienstverband deelgenomen aan door die werkgevers opgezette zogenoemde ‘401(k)-plans’. Het grootste deel van het in de 401(k)-plans opgebouwde vermogen is in 1999 door middel van een zogenoemde ‘rollover’ in het ‘Vanguard Rollover Individual Retirement Account’ (hierna: IRA) ondergebracht.

    Na te hebben onderzocht hoe het pensioenstelsel in de Verenigde Staten eruit ziet en hoe de 401(k)-plans en de IRA van de vrouw zich tot dat stelsel verhouden, heeft het hof geconcludeerd dat deze voorzieningen zijn aan te merken als pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling in de zin van art. 1 lid 8 Wvps (rov. 5.22-5.24), en heeft het de beschikking van de rechtbank in zoverre bekrachtigd.
    3.3.1 Onderdeel 1a van het middel verwijt het hof onder meer een onjuiste maatstaf te hebben aangelegd bij de beoordeling of de 401(k)-plans en de IRA van de vrouw kunnen worden aangemerkt als een buitenlandse pensioenregeling in de zin van art. 1 lid 8 Wvps. Betoogd wordt dat niet voldoende is dat een pensioen de door het hof in rov. 5.5 genoemde kenmerken heeft. Volgens het onderdeel moet de buitenlandse pensioenregeling aanspraak geven op een periodieke, levenslange uitkering, waarop een afkoopverbod van toepassing is (deze vereisten tezamen duidt het onderdeel aan met het begrip ‘bestemmingsgebondenheid’).

    (…)
    3.3.5 De Nederlandse pensioenen die onder het toepassingsbereik van de Wvps vallen, zijn omschreven in art. 1 leden 4-6 Wvps. Daarbij gaat het (met uitzondering van de regeling genoemd in art. 1 lid 4, onder i, Wvps) om pensioenen krachtens diverse wettelijke regelingen, waaronder de Pensioenwet (art. 1 lid 1, onder a, Wvps). Gelet op het doel van de Wvps en de daarmee strokende, ruime omschrijving van het begrip ‘pensioen’ (zie hiervoor in 3.3.4), is voor de beantwoording van de vraag of een buitenlandse pensioenregeling gelijkwaardig is aan een Nederlandse pensioenregeling en daarmee onder het toepassingsbereik van (art. 1 lid 8 van) de Wvps valt, niet bepalend of de buitenlandse pensioenregeling in alle opzichten voldoet aan de eisen, voortvloeiend uit de in art. 1 leden 4-6 Wvps genoemde wettelijke regelingen. Beslissend in dit verband is of de buitenlandse pensioenregeling in de context van het maatschappelijke leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de functie van de Nederlandse pensioenregelingen waarop de Wvps van toepassing is, te weten: oudedagsvoorziening.
    Anders dan in onderdeel 1a wordt betoogd, is in dit verband dan ook niet bepalend of de 401(k)-plans en de IRA aanspraak geven op een periodieke, levenslange uitkering, waarop een afkoopverbod van toepassing is. Deze vereisten (de bestemmingsgebondenheid) strekken in het stelsel van de Pensioenwet ertoe om in de verhouding tussen werknemers, werkgevers en pensioenuitvoerders uitkering van de aanspraken van de pensioengerechtigden te waarborgen. Pensioenverevening bij scheiding dient evenwel een ander doel: het met het oog op een redelijke oudedagsvoorziening delen van de pensioenrechten die door gezamenlijke inspanning van de huwelijkspartners zijn opgebouwd (zie hiervoor in 3.3.4). Het ontbreken van bestemmingsgebondenheid in een buitenlandse pensioenregeling staat dan ook niet in de weg aan toepasselijkheid van (art. 1 lid 8 van) de Wvps.

    Antwoord
  6. Jan.

    Wat zegt dit nu over de situatie van een Nederlands gepensioneerde in het buitenland?

    Rudi

    Antwoord
  7. Rudi
    Niet de woonplaats (binnen of buiten Nederland) is van belang maar of de scheiding plaatsvindt onder toepassing van de WVPS.

    Antwoord
  8. Zie ook: 35 026 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
    (Belastingplan 2019)
    Nr. 29 Brief van de staatssecretaris van Financiën
    Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
    Den Haag, 8 november 2018

    daaruit:
    “Voor nieuw vast te stellen alimentatieverplichtingen kan direct rekening
    gehouden worden met de tariefmaatregel. Voor bestaande
    alimentatieverplichtingen geldt dat fiscale wijzigingen kunnen dienen als
    grond om een wijzigingsverzoek in te dienen om eerder vastgestelde
    partneralimentatie te herzien. Een eventuele aanpassing is afhankelijk van de
    feiten en omstandigheden van het geval.”

    Antwoord
  9. Dat geldt misschien wel bij alimentatie, maar niet bij pensioenverevening. Die kan niet worden aangepast aan draagkracht. Het is namelijk een eigen recht van de partner.

    Antwoord
  10. Er is door het Nederlandse Ministerie van SZW een open consultatie geplaatst, dat wil zeggen een mogelijkheid aan iedere burger of rechtspersoon te reageren op het onderstaande wetsvoorstel. De fiscale aspecten maken geen onderdeel uit van deze wijzigingen. In dit opzicht verandert er dus niets aan de huidige belasting van uitgekeerde pensioenen ende systematiek van bijtellingen aftrek van partneralimentatie in de Nederlandse inkomstenbelasting.

    Voorstel van wet , houdende regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)

    Beantwoording vragen uit Integraal Afwegingskader (IAK)
    1. Wat is de aanleiding?
    De verdeling van pensioen bij scheiding heeft een wettelijke basis: de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps). Naar aanleiding van een motie van het Kamerlid Van Weyenberg (D66) is de Wvps geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt dat de Wvps nog altijd een meerwaarde heeft, maar dat de opzet van de wet verbetering behoeft. Bovendien behoeft de wet vernieuwing om te kunnen voldoen aan de eisen van de huidige tijd. Er is een aantal wijzigingen voorgesteld dat hierin moet voorzien. Dit wetsvoorstel bevat de uitwerking van deze voorstellen. De nieuwe regels zijn van toepassing op
    scheidingen vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel per 2021.

    3. Wat is het probleem?
    Uit de evaluatie van de Wvps blijkt dat de wet goed werkt in die gevallen waarin de ex-partners tijdens de scheiding een bewuste keuze maken over de verdeling van het opgebouwde ouderdomspensioen en dit snel aan de betrokken pensioenuitvoerder(s) laten weten. De praktijk blijkt weerbarstiger. De wet wordt beperkt gebruikt, is te vaak onbekend bij burgers en scheidingsprofessionals en de uitvoering is voor verbetering vatbaar. Door de huidige opzet van de wet hebben mensen onvoldoende baat bij de mogelijkheden die de wet biedt als zij niet zelf in actie komen.

    4. Wat is het doel?
    De wetgeving voor pensioenverdeling bij scheiding is evenwichtig, voldoet aan wensen van
    scheidende mensen (afwijkingsmogelijkheden, zo automatisch mogelijk), en sluit aan bij de eisen van de huidige tijd.

    Zie alhier: https://www.internetconsultatie.nl//wetsvoorstel_pensioenverdeling_bij_scheiding_2021

    Antwoord
  11. Mededelingsformulier van Ministerie van SZW
    in verband met verdeling van ouderdomspensioen
    bij scheiding
    “Als u en uw partner gaan scheiden, komen er veel dingen op u af die
    geregeld moeten worden. Naast afspraken over uw huis, de inboedel
    en kinderen, is het verstandig om ook afspraken te maken over
    de verdeling van pensioen. Meer informatie over de verschillende
    mogelijkheden die er zijn om het pensioen bij scheiding te verdelen
    kunt u lezen in het Informatieblad verdeling ouderdomspensioen bij
    scheiding. Dit Informatieblad vindt u op de website van Rijksoverheid.
    Soms ziet u in dit formulier een schuingedrukt woord staan. Dit woord
    leggen we aan u uit in de woordenlijst achterin dit formulier.
    1 Vanaf 1 mei 1995 hebben u en uw ex-partner bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed, allebei recht op een deel van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Op 1 mei 1995 is namelijk de
    Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in werking getreden (Stb. 1994, 342). Bij wet van 17 december 1997 (Stb. 1997, 660) is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ook van toepassing verklaard
    op het geregistreerd partnerschap.
    Wanneer stuurt u dit formulier naar uw pensioenuitvoerder?
    Met dit formulier geeft u aan uw pensioenuitvoerder(s) door dat u
    gescheiden bent en welke afspraken u en uw ex-partner over de
    verdeling van het ouderdomspensioen hebben gemaakt bij echtscheiding,
    scheiding van tafel en bed of einde van uw geregistreerd
    partnerschap1. Ook als u geen afspraken maakt over de verdeling van
    het ouderdomspensioen, is het belangrijk dat u het formulier naar uw
    pensioenuitvoerder(s) stuurt. Op basis van de wet heeft u namelijk recht
    op de helft van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of
    geregistreerd partnerschap is opgebouwd.“
    Lees verder op:
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/formulieren/2016/10/26/formulier-mededeling-van-scheiding-in-verband-met-verdeling-van-ouderdomspensioen

    Antwoord
  12. Lees ook het informatieblad, met daarin:
    D. Scheiden en internationale situaties
    Scheiden in internationale situaties is ingewikkeld. Hieronder bespreken we kort drie mogelijk situaties:
    1. Heeft u of uw ex-partner in Nederland in een Nederlandse pensioenregeling ouderdomspensioen opgebouwd?
    Dan gelden de Nederlandse regels voor het verdelen van ouderdoms pensioen. Het maakt niet uit welk recht van toepassing
    is op uw huwelijks- of partnerschapsvermogensregime.
    2. Heeft u of uw ex-partner in het buitenland volgens een buitenlandse pensioenregeling ouderdomspensioen opgebouwd?
    Dan is van belang of het Nederlands recht van toepassing is op uw huwelijks- of partnerschapsvermogensregime. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding geldt alleen als de Nederlandse regels voor het huwelijksvermogensrecht gelden.
    Er bestaat geen recht op rechtstreekse uitbetaling door de buitenlandse pensioenuitvoerder. De ene ex-partner moet een
    deel van het pensioen doorbetalen aan de andere ex-partner.
    3. Is het buitenlands recht van toepassing is op uw huwelijks- of partnerschapsvermogensregime?
    Dan heeft u recht op verdeling van het pensioen als het buitenlands recht een vergelijkbare regeling kent. Het buitenlands recht bepaalt ook of er recht is op rechtstreekse uitbetaling door de pensioenuitvoerder.

    U kunt het beste een deskundige inschakelen om de
    gevolgen van uw scheiding te bespreken.
    Lees verder op:
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2016/10/25/verdeling-van-ouderdomspensioen-bij-scheiding

    Antwoord
  13. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/04/04/fiscale-moties-en-toezeggingen-tweede-kamer

    De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
    Datum 4 april 2019 Betreft Fiscale moties- en toezeggingen Tweede Kamer
    Daaruit:
    I Afgedane moties en toezeggingen
    In bijlage 1 bij deze brief vindt u een overzicht van de moties en toezeggingen die zijn afgedaan dan wel afgehandeld en die mijns inziens geen nadere toelichting behoeven.
    Tariefmaatregel partneralimentatie Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2019 heb ik toegezegd nogmaals met de Raad voor de rechtspraak en de Expertgroep Alimentatienormen het gesprek aan te gaan over de gevolgen voor de rechtspraak van de tariefmaatregel voor grondslagverminderende posten voor wat betreft de aftrek van partneralimentatie.1 In dit gesprek is bevestigd hetgeen ik eerder met uw Kamer heb gedeeld.2 De expertgroep zal vanaf 2020, het jaar waarin voornoemde tariefmaatregel voor partneralimentatie ingaat, bij de jaarlijkse vaststelling van de alimentatienormen – zoals dat standaard gebeurt – de relevante fiscale wijzigingen meenemen. Dat geldt dus ook voor de wijzigingen met betrekking tot het aftrektarief. Voor reeds vastgestelde partneralimentatie geldt dat bij wijziging van omstandigheden een verzoek tot herziening kan worden ingediend. In het algemeen kunnen fiscale wijzigingen aanleiding geven tot een herziening. Bij een herziening worden echter alle aspecten die meewegen bij de vaststelling van de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht opnieuw bezien inclusief aspecten buiten de fiscaliteit. Herziening is derhalve afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval en betreft maatwerk. Standaardrekenregels voor bijvoorbeeld alleen de onderhavige tariefmaatregel doen geen recht aan een dergelijke integrale heroverweging. Wel heeft de expertgroep aangegeven in de komende voorjaarsvergadering het onderwerp te agenderen om te bezien of tot een aanbeveling kan worden gekomen hoe in het laatste kwartaal van dit jaar al rekening kan worden gehouden met de wijziging die per 1 januari 2020 ingaat. Verder zijn zowel de Raad voor de rechtspraak als de Expertgroep Alimentatienormen van mening dat weliswaar herzieningsverzoeken te verwachten zijn, maar dat hierbij geen grote toename in werklast voor de rechtspraak te verwachten is. In de praktijk wordt een groot deel van dergelijke verzoeken zonder tussenkomst van de rechter afgedaan, bijvoorbeeld via een mediator. In lijn met eerdere wijzigingen op fiscaal terrein, zoals bijvoorbeeld de belastingherziening 2001, of op niet-fiscaal terrein is hooguit een tijdelijke toename in zaken te verwachten. Dit wordt niet als problematisch gezien.
    Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van het aantal gerechtelijke procedures inzake partneralimentatie over de periode 1998-2018.

    Hoogachtend,
    de staatssecretaris van Financiën,
    Menno Snel

    Antwoord
  14. Mogelijk kan dit bij emigratieplannen betrokken worden indien men verhuist naar een land waar geen alimentatieaftrek geldt:

    Wijziging van het besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021, Staatscourant [2019, 30558]
    Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
    Besluit van 8 september 2020, nr. 2020-16039.
    De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
    Dit besluit wijzigt het besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021 (Stcrt. 2019, 30558). De wijziging betreft de toevoeging dat voor het bepalen van de termijnen van een alimentatielijfrenterekening de in artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 opgenomen uiterste ingangsdatum en minimale looptijd buiten beschouwing blijven. Daarnaast is een goedkeuring opgenomen, waardoor bij een lijfrente die wordt afgekocht in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid tot een hoger bedrag dan het wettelijk toegestane maximum als bedoeld in artikel 3.133, negende lid, onderdeel c, Wet IB 2001 onder voorwaarden alleen voor het bedrag dat hoger is dan dit maximum revisierente is verschuldigd. Verder zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht. Met deze aanpassingen is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
    Daaruit:
    9.3.4 Afkoop van alimentatieverplichting in de vorm van een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht
    Een belastingplichtige kan zijn alimentatieverplichting afkopen door met de afkoopsom een lijfrente aan te kopen voor zijn voormalige echtgenoot. De premie voor deze lijfrente behoort onder voorwaarden tot de uitgaven voor een onderhoudsverplichting die fiscaal aftrekbaar zijn als een persoonsgebonden aftrek. Eén van de voorwaarden voor deze fiscale faciliteit is dat de belastingplichtige de lijfrentepremie aan een verzekeringsmaatschappij betaalt. Dit is bepaald in artikel 6.5 Wet IB 2001.
    In de uitvoeringspraktijk bestaat de wens om in deze situatie de fiscale faciliteit ook van toepassing te laten zijn als de belastingplichtige de lijfrente in de vorm van een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht bij een bank, een beleggingsonderneming, een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten afsluit. Hoewel de regeling zich er naar mijn oordeel voor leent om het product ook in de vorm van een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht af te sluiten, biedt de wet hiervoor geen mogelijkheid. Daarom keur ik vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging het volgende goed. Daarbij maak ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord zou gaan met een desbetreffende wetswijziging, deze goedkeuring weer komt te vervallen, onder eerbiediging van de tussentijds afgesloten contracten.
    Goedkeuring
    Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de afkoopsom voor een alimentatieverplichting aan de gewezen echtgenoot die een belastingplichtige betaalt in de vorm van het overmaken van een bedrag naar een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht aan een bank, een beleggingsonderneming, een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 3.126a, tweede lid, Wet IB 2001, als onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, Wet IB 2001 wordt aangemerkt.
    Voorwaarden
    Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:
    • a.De gewezen echtgenoot is (rekening)houder van de lijfrenterekening of van het lijfrentebeleggingsrecht bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, Wet IB 2001;
    • b.De termijnen van de lijfrente moeten onmiddellijk na het betalen van de afkoopsom ingaan. De in artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 opgenomen uiterste ingangsdatum en de minimale looptijd van de termijnen blijven hierbij buiten beschouwing; en
    • c.Bij overlijden van de gewezen echtgenoot gaat het recht op de nog niet gedane uitkeringen over op de erfgenamen van de gewezen echtgenoot (analoog aan het bepaalde in artikel 3.126a, zesde lid, Wet IB 2001).
    Artikel 6.5, derde en vierde lid, Wet IB 2001 zijn van overeenkomstige toepassing.

    Antwoord
  15. Zo zie je maar: ook op het gebied van alimentatie is de EU een wassen neus. Wanneer men de burger voor de EU warm wil maken, dienen zaken duidelijk en eenduidig te zijn. Goede regeling is een kwestie van willen.

    Antwoord
  16. ECLI:NL:RBGEL:2021:1149
    Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 05-03-2021 Datum publicatie 18-03-2021 Zaaknummer C/05/358911 / ES RK 19-440 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Beschikking Inhoudsindicatie
    Echtscheidingsbeschikking, berekening partneralimentatie aan de hand van de buitenlandse belastingtarieven, uitsluiting verdeling van de echtelijke woning. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    Beschikking RECHTBANK GELDERLAND Familie- en jeugdrecht Zittingsplaats Arnhem
    Zaakgegevens: C/05/358911 / ES RK 19-440 en C/05/365242 / FA RK 20-153
    Datum uitspraak: 5 maart 2021 beschikking echtscheiding in de zaak van
    [verzoekster] (nader te noemen: de vrouw), wonende te [woonplaats] , advocaat mr. P.J.G. van den Boom te Nijmegen, tegen [verweerder] (nader te noemen: de man), wonende te [plaats in buitenland] , advocaat mr. A.J.M.H. de Werd te Den Haag.

    Daaruit:
    3.12. De rechtbank zal bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw dan ook uitgaan van de Hofnorm. Voor toepassing van de Hofnorm dient de rechtbank allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen vast te stellen.
    – Het netto besteedbaar gezinsinkomen
    3.13. De rechtbank zal voor de vaststelling van het netto besteedbaar gezinsinkomen uitgaan van het inkomen van partijen in het jaar 2018 en overweegt daartoe als volgt. Partijen verschillen van mening over de datum waarop zij feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen in 2018 al in Nederland op school zaten en dat de vrouw in dat jaar in Nederland is gebleven. De man is in december 2018 alleen naar de woning van partijen in [het buitenland] terug gereisd. De man heeft nadien in 2019 nog wel sporadisch – in verband met zijn werkzaamheden – in de echtelijke woning in Nederland verbleven en voor de vrouw gezorgd toen zij ziek was. Nu er echter geen sprake is geweest van een langdurige en aaneengesloten feitelijke samenleving van partijen in 2019, zal de rechtbank uitgaan van het jaar 2018.
    3.14. Niet ter discussie staat dat de vrouw geen inkomsten had en het netto besteedbaar gezinsinkomen aldus gevormd wordt door het inkomen van de man.
    3.15. De man is belastingplichtig in [het buitenland] . Blijkens de door de vrouw overgelegde [buitenlandse] belastingaanslag ( [buitenlandse naam] ) over het jaar 2018 had de man een bruto inkomen van € 312.408. Dit inkomen staat tussen partijen niet ter discussie. Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van de te heffen belastingen in [het buitenland] , hetgeen relevant is voor de berekening van het netto inkomen van de man.
    3.38. Nu de man in [het buitenland] woont en [daar] belastingplichtig is, zal de rechtbank toepassing geven aan de [buitenlandse] belastingheffing, zijnde:

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.