ECLI:NL:GHDHA:2018:1495
Instantie Gerechtshof Den Haag, Datum uitspraak 15-06-2018 Datum publicatie 19-06-2018 Zaaknummer BK-18/00404 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:736, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan. Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Tussen partijen is in geschil of bij de berekening van de algemene heffingskorting rekening moet worden gehouden met het door [belanghebbende] genoten salaris van [Y], terwijl hij is vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Anders dan de rechtbank stelt het Hof belanghebbende in het gelijk.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl V-N Vandaag 2018/1304 Viditax (FutD), 20-06-2018 FutD 2018-1699
Feiten
2.1. Belanghebbende is in loondienst werkzaam bij een instelling van de Europese Unie, te weten het [Y] ( [Y] ) te [A] (Portugal). In 2015 heeft belanghebbende bij [Y] een salaris genoten van € 95.331. Het salaris is overeenkomstig de geldende unierechtelijke regels vrijgesteld van de heffing van Nederlandse IB/PVV.
2.2.Bij zijn aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende, naast de vermelding van het bij [Y] genoten inkomen als vrijgesteld inkomen, een uit de maatschap [B] behaalde winst van € 7.888 aangegeven, resulterend in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.663, met toepassing van de algemene heffingskorting van € 2.203.
2.3.De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag afgeweken van de aangifte door de algemene heffingskorting vast te stellen op € 1.342. Door het bij [Y] genoten inkomen in aanmerking te nemen heeft de Inspecteur de algemene heffingskorting met € 861 verlaagd.
Beoordeling
5.1.Het Hof komt tot een andere afweging dan de Rechtbank. Naar uit de beschikbare gegevens voortvloeit heeft, wanneer de door de Inspecteur gevolgde handelwijze met betrekking tot de vermindering van de algemene heffingskorting – een onverbrekelijk bestanddeel van (het tarief van) de Wet IB 2001 – doorgang vindt, het enkele gegeven dat belanghebbende inkomsten geniet uit werkzaamheden voor [Y] rechtstreeks tot gevolg dat door deze verlaging die inkomsten (indirect) worden getroffen door een nationale (progressieve) heffing, daar bij belanghebbende alsdan een substantieel hogere heffing van Nederlandse IB/PVV plaatsheeft over de overige door belanghebbende in dat jaar voor de heffing in aanmerking komende inkomsten.
5.2.De vermindering van de algemene heffingskorting is dan ook in strijd met het Unierecht, in het bijzonder met artikel 12 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van 8 april 1965, in werking getreden 1 juli 1967 (Trb. 1965, 130), laatstelijk gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon van 13 december 2007 (Trb. 2008, 11), in werking getreden 1 december 2009 (Trb. 2010, 43) en gevoegd als bijlage bij het VEU, het VWEU en het Euratom-Verdrag (verg. HvJ EU 21 mei 2015, C-349/14 in de zaak Marlène Pazdziej). De omstandigheid dat artikel 8.10, tweede lid, Wet IB 2001 rekening houdt met de draagkracht van een belastingplichtige, kan geen rechtvaardigingsgrond vormen voor een met dat Protocol strijdige (indirecte) last van de door de Europese Unie aan haar ambtenaren en overige personeelsleden betaald inkomen (verg. HvJ EU 5 juli 2012, C-558/10 in de zaak Bourgès-Maunoury).
5.3.Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende.
0 reacties