Selecteer een pagina

Kwalificerend buitenlands belastingplichtige heeft inkomensverklaring nodig

jul 30, 2018

ECLI:NL:RBZWB:2018:916

Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 13-02-2018 Datum publicatie 21-03-2018 Zaaknummer BRE – 17 _ 51 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie Art. 7.8 IB; kwalificerende buitenlandse belastingplichtige; inkomensverklaring; niet voldaan aan stelplicht. Wetsverwijzingen Wet inkomstenbelasting 2001 7.8 Vindplaatsen Rechtspraak.nl V-N Vandaag 2018/689
V-N 2018/692 met annotatie van Redactie V-N 2018/24.13 met annotatie van Redactie Vp-bulletin 2018/24 Viditax (FutD), 21-03-2018 FutD 2018-0832

Uitspraak RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda uitspraak van 13 februari 2018

Uit de uitspraak:

2.1. Belanghebbende, die in België woont, heeft aangifte IB/PVV gedaan als buitenlands belastingplichtige. In die aangifte heeft hij de volgende posten opgenomen bij het belastbaar inkomen uit werk en woning:

Loon [A] € 51.827

Pensioen ABP € 7.847

Lijfrente Erasmus Leven € 6.960

Voor de lijfrente-uitkering heeft hij vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.

Bij een vraag die betrekking heeft op de berekening van het premie-inkomen heeft belanghebbende onder de uitgaven voor inkomensvoorzieningen een bedrag van € 1.135 vermeld.

Ook heeft belanghebbende verrekening van Nederlandse dividendbelasting tot een bedrag van € 221 verzocht.

2.2. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, vastgesteld op € 59.674 en het premie-inkomen op € 65.499.

2.3. In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de door hem betaalde lijfrentepremie (ook) in mindering dient te komen op zijn belastbare inkomen.

2.4. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. In een toelichtende brief heeft hij aangevoerd dat belanghebbende niet aan de 90%-eis voldoet omdat het in Nederland belaste inkomen (ABP € 7.847 en loon € 51.827, tezamen € 59.674) 89,55% bedraagt van het totale inkomen van € 66.634 (voormeld bedrag van € 59.764 + de lijfrente-uitkering van € 6.960).

2.5. Tussen partijen is blijkens het beroep- en het verweerschrift in geschil of belanghebbende kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Niet in geschil is dat bij bevestigende beantwoording van die vraag de lijfrentepremie van € 1.135 in mindering komt op het belastbare inkomen uit werk en woning.

2.6. Belanghebbende stelt zich in zijn beroepschrift, samengevat weergegeven, op het standpunt dat hij aan de 90%-eis voldoet omdat zijn inkomen volledig uit Nederland komt en volgens de Nederlandse wet volledig aan Nederlandse loon- of inkomstenbelasting is onderworpen. Dit geldt ook voor de lijfrente-uitkering. Dat hem is toegestaan deze uitkering in zijn woonland aan te geven, doet daar niet aan af. Subsidiair stelt hij dat het door de inspecteur berekende percentage van 89,55 ingevolge de voor toepassing van de Nederlandse belastingwet gebruikelijke afrondingsregels op 90 dient te worden gesteld.

2.7. De inspecteur concludeert in zijn verweerschrift tot ongegrondverklaring van het beroep.

(..)

Uit het oordeel van de rechtbank:

2.10.Ingevolge het zesde lid van art. 7.8 WetIB2001, jdv) , voor zover hier van belang, wordt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangemerkt een persoon van wie het inkomen geheel of nagenoeg geheel in Nederland is onderworpen aan de loonbelasting of inkomstenbelasting, onder de voorwaarde dat de belastingplichtige een inkomensverklaring van de belastingautoriteit van zijn woonland verstrekt.

2.11.Belanghebbende, die kennelijk een beroep doet op dit zesde lid, heeft – hoewel dit op zijn weg lag – geen inkomensverklaring als hier bedoeld overgelegd en ook niet aangeboden een dergelijke inkomensverklaring alsnog over te leggen. Reeds hierom faalt belanghebbendes beroep op het bepaalde in het zesde lid.

2.12.Indien belanghebbende heeft bedoeld – het blijkt niet uit de stukken – mede een beroep te doen op het bepaalde in het achtste lid, juncto artikel 21bis van het UB, heeft het op zijn weg gelegen feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan hij voor toepassing daarvan in aanmerking zou kunnen komen. Aan deze stelplicht heeft belanghebbende niet voldaan.

2.13. Belanghebbende heeft geen beroep gedaan op Europees recht. Bij gebreke van voldoende feitelijke aanknopingspunten ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze zaak ambtshalve in te gaan op de vraag of / in hoeverre het bepaalde in artikel 7.8 van de Wet en artikel 21bis van het UB in overeenstemming is met Europees recht.

2.14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.

6 Reacties

  1. De overwegingen 2.12. en 2.13 zijn interessant omdat de rechtbank misschien de mogelijkheid openlaat zonder inkomensverklaring ingeval van toepassing art. 7.8 lid 8 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 toch zelf aan te tonen dat men kwalificeert. Dat is het artikellid dat bij uitzondering bepaalt – in afwijking van het 90% beginsel- dat men ook kwalificerend buitenlands belastingplichtige is indien men onvoldoende belasting in de woonstaat (in casu: België) betaalt om daar de fiscale voordelen te kunnen benutten. Naar mijn mening valt juist dan gebruik te maken van EU recht om aan te tonen dat men kwalificeert. Overigens is het de vraag of de belanghebbende geen inkomensverklaring uit België had kunnen verkrijgen. Daar wordt in de uitspraak niet op ingegaan. Althans volgens deze uitspraak moet men in elk geval wel een inkomensverklaring (van de belastingdienst van de woonstaat) overleggen indien men onder het > 90% kriterium wil vallen (art. 7.8 lid 6)

    Antwoord
  2. Een compliment voor de VBNGB, in het bijzonder aan de heer Jan de Voogd voor diens niet aflatende energie en vakkundigheid waarmee de verscheidene juridische zaken worden behandeld en uitgelegd. De VBNGB functionneert ook in overige onderwerpen als een professionele instelling – alsof het een dagtaak betreft.
    Bedankt,
    Mijndert JAPE,
    luitist en musicoloog (ver van een juridische scholing).

    Antwoord
  3. Jan,

    Je schrijft: “Dat is het artikellid dat bij uitzondering bepaalt – in afwijking van het 90% beginsel- dat men ook kwalificerend buitenlands belastingplichtige is indien men onvoldoende belasting in de woonstaat (in casu: België) betaalt om daar de fiscale voordelen te kunnen benutten. Naar mijn mening valt juist dan gebruik te maken van EU recht om aan te tonen dat men kwalificeert.”

    Hoe zie jij dan concreet dat gebruik maken van Eu-recht? Waar doe je dan een beroep op?

    Op het huidige aangiftebiljet staat een vakje: Betaal geen belasting in woonland. Een beetje belasting betaalt leidt er toe dat je niet onder het criterium valt. Dat zei een Inspecteur aan mij.

    Ik ga zeker in beroep, maar wat is nu dus het EU-argument?

    En terzijde: Zou je bij een rechterlijke uitspraak een link kunnen opnemen bij de ECLI vindplaats?

    Antwoord
    • Rudi,

      Inderdaad : als je een beetje inkomstenbelasting betaalt aan je woonstaat, mag je aannemen dat je alle fiscale voordelen die de woonstaat biedt al benut hebt. Dan val je dus niet onder het (uitzonderings)artikel 7.8. lid 8 van Wetib2001, en hoeft Nederland (ook krachtens de EHvJ jurisprudentie) je geen fiscale voordelen te bieden op je door Nederland te belasten inkomsten (wetende dat je al niet aan het 90% kriterium voldoet).

      Waar ik op duidde was dat de rechter hier kennelijk wat ruimte laat om, zonder de door Nederland voorgeschreven en geformatteerde inkomensverklaring ondertekend door de woonstaat te overleggen, aannemelijk te maken dat je onder art. 7.8 lid 8 valt. Vooropgesteld zij dat in de Nederlandse wetgeving ook in geval van art. 7.8. lid 8 een ondertekende inkomensverklaring als voorwaarde wordt opgelegd. Maar er is wel EU jurisprudentie te vinden waaruit, in afwijking van deze administratieve voorschriften, iemand ook op een andere manier aannemelijk kan maken wat zijn (fiscale of verzekerings-)positie (in het woonland of derde landen) is.
      Ik denk daarbij vooral aan de aangifte of aanslag ib van de woonstaat. In dezen lijkt dat belangrijk indien de belastinginspecteur van de woonstaat niet wil tekenen. Vanuit Duitsland, zoals je weet een formalistisch land, komen berichten dat dit aan de orde kan zijn. Wat daarbij een rol speelt is dat andere staten de Nederlandse boxen-indeling in hun belastingheffing niet kennen, en met name niet over de door Nederland gevraagde gegevens van het box3 vermogen hoeven te beschikken.

      Antwoord
      • Zie verwijzingen in bijvoorbeeld deze al oudere Conclusie van C-93/81:

        “Het lijkt mij duidelijk dat, zoals de advocaat-generaal Warner in een eerdere zaak met betrekking tot formaliteiten in verband met verordening nr. 1408/71 verklaarde (zaak 41/77, Koningin tegen een National Insurance Commissioner, ex parte Warry, Jurispr. 1977, blz. 2095), dat wanneer aan de heer Knoeller geen recht op een Belgisch invaliditeitspensioen wordt verschaft, verordening nr. 3 in dit opzicht „grovelijk” haar doel heeft gemist. Het is immers een bestendig element in Uw rechtspraak dat sociale zekerheidsrechten, welke door de enkele toepassing van nationale wetgeving verkregen kunnen worden, nimmer door toepassing van de communautaire regels ter zake, aangetast kunnen worden. Dit op de doelstellingen en het systeem van artikel 51 van het EEG-Verdrag gebaseerde beginsel werd door U reeds verwoord in het ook door de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen vermelde arrest in de zaak 1/67 (5 juli 1967, Ciechelski, Jurispr. 1967, blz. 223, t.a.p. blz. 233) en is herhaald in vele latere arresten. Meer concreet overwoog U in Uw arrest in de zaak 66/74 (Farrauto tegen Bau-Berufsgenossenschaft, Jurispr. 1975, blz. 162) reeds dat de tot de maatregelen ter verzekering van het vrije werknemersverkeer behorende gemeenschapsregeling betreffende de sociale zekerheid, „ertoe strekt zekere hinderpalen van materiële en administratieve aard weg te nemen”. Het zou in dit recht derhalve niet verantwoord zijn verordeningen nrs. 3 en 4 zodanig te interpreteren dat dergelijke belemmeringen wederom, maar nu in communautaire gedaante zouden worden opgeworpen. In dezelfde zaak overwoog U dat het rechtstreekse contact tussen de sociale zekerheidsorganen van de Lid-Staten en belanghebbenden „een praktijk is die de vereenvoudiging van administratieve formaliteiten en een snel verloop van de procedures bevordert”, waarbij „bepaalde vormen en methoden beschikbaar zijn, die de rechtszekerheid van belanghebbenden kunnen waarborgen”. Ook dit arrest wijst derhalve in de richting van een functionele uitleg van administratieve voorschriften in bedoelde verordeningen. De Commissie citeert in dit zelfde verband ook nog Uw arrest in de zaak Nonnenmacher (zaak 92/63, Jurispr. 1964, blz. 557).”
        Zie ook arrest Terhoeve:
        45. “ Hetzelfde geldt voor de tweede rechtvaardigingsgrond waarop de verwijzende rechter doelt. Overwegingen van administratieve aard kunnen immers een afwijking door een lidstaat van de regels van gemeenschapsrecht niet rechtvaardigen. Dit beginsel geldt temeer, wanneer de betrokken afwijking erop neerkomt, dat de uitoefening van een der fundamentele vrijheden van het gemeenschapsrecht wordt verhinderd (arrest van 4 december 1986, Commissie/Duitsland, 205/84, Jurispr. blz. 3755, punt 54). “

  4. ECLI:NL:RBZWB:2023:8028
    Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant
    Datum uitspraak 17-11-2023
    Datum publicatie 08-12-2023
    Zaaknummer BRE – 21 _ 5091 en 22 _ 2456

    4. Belanghebbende is geboren op [geboortedag] 1951 en woonde in 2018 en 2019 in Duitsland.
    Daaruit:
    5.2. Om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt, moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 7.8, zesde lid, van de Wet IB 2001. Één van die voorwaarden is dat de belastingplichtige voor de betreffende jaren een inkomensverklaring van de belastingautoriteit van zijn woonland verstrekt. Dat heeft belanghebbende – hoewel hij daartoe in de aanslagregelende fase, de bezwaarfase en de beroepsfase in de gelegenheid is gesteld – niet gedaan.
    5.3. Belanghebbende heeft ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij in 2018 en 2019 aan alle (materiële) voorwaarden voldoet om te kunnen worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De enkele verklaring van belanghebbende dat hij in 2018 en 2019 geen inkomen in Duitsland heeft genoten en geen loonbelasting in Duitsland heeft betaald, kan het oordeel niet dragen dat belanghebbende voldoet aan de hiervoor bedoelde (materiële) voorwaarden. Deze verklaring van belanghebbende is namelijk niet onderbouwd.
    5.4. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de inspecteur zelf bij de Duitse belastingautoriteiten had kunnen nagaan of en in hoeverre belanghebbende in 2018 en 2019 aldaar loonbelasting of inkomstenbelasting heeft betaald. Belanghebbende miskent daarbij echter dat het op zijn weg ligt, en dus niet op die van de inspecteur, om aannemelijk te maken dat hij voor 2018 en 2019 kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.
    5.5. Het voorgaande betekent dat de inspecteur op basis van nationale regelgeving terecht geen rekening heeft gehouden met de negatieve inkomsten uit eigen woning. Ook het Unierecht, met name de zogenoemde Schumacker-rechtspraak4, leidt in dit geval niet tot de conclusie dat Nederland toch rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie van belanghebbende, nu de hiervoor benodigde informatie niet is verstrekt.

    • Hoedanigheid: - Adviseur
    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.