ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
15 mei 2019
„Prejudiciële verwijzing – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Aanvullend Protocol – Artikel 59 – Besluit nr. 3/80 – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats – Artikel 6 – Uitkering bij invaliditeit – Intrekking – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende uitkeringen – Woonplaatsvereiste – Richtlijn 2003/109/EG – Status van langdurig ingezetene”
In zaak C‑677/17,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) bij beslissing van 1 december 2017, ingekomen bij het Hof op 4 december 2017, in de procedure
M. Çoban
tegen
Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Dictum luidt: Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden, gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend Protocol, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een aan een Turks staatsburger toegekende aanvullende prestatie wordt ingetrokken als hij naar zijn land van herkomst terugkeert en op het moment van zijn vertrek uit de lidstaat van ontvangst de status van langdurig ingezetene bezit in de zin van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
0 reacties