https://www.internetconsultatie.nl/wetbedragineens
Dit wetsvoorstel geeft mensen meer keuzes rondom pensioendatum. Mensen krijgen de keuze om een beperkt deel van het pensioen op te nemen als bedrag ineens. Dit gaat ook gelden voor bevroren pensioen in eigen beheer, nettopensioen, oudedagsvoorzieningen opgebouwd in de derde pijler en nettolijfrente. Daarnaast krijgen mensen meer keuzeruimte om eerder te kunnen stoppen met werken, doordat fiscale regels rondom regelingen voor vervroegde uittreding en bovenwettelijk verlof worden aangepast.
Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Deelnemers, gewezen deelnemers, pensioenuitvoerders, werknemers en werkgevers en gerechtigden tot en aanbieders van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler.
Verwachte effecten van de regeling voor de doelgroepen
Voor deelnemers is het gevolg van het keuzerecht bedrag ineens, dat de flexibiliteit ten aanzien van de aanwending van het pensioen toeneemt. Er bestaat meer ruimte om de aanwending van het pensioenvermogen te laten aansluiten op de persoonlijke situatie. Dit geldt eveneens voor de gerechtigden tot oudedagsvoorzieningen in de derde pijler.
Werkgevers kunnen, in overleg met werknemers, door de tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing makkelijker besluiten tot het instellen van regelingen voor vervroegde uittreding. In de praktijk zullen sociale partners dankzij dit wetsvoorstel bij bestaande overleggen, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van cao’s, naar verwachting aanvullende afspraken maken over vervroegde uittreding en het benutten van de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof.
Door de uitbreiding van de fiscale ruimte om verlof te sparen kunnen werknemers meer verlof sparen en dit op verschillende momenten tijdens hun carrière inzetten. De verwachting is dat een deel van de werknemers dit aan het eind van hun loopbaan zal doen, in overleg met hun werkgever.
Waarop kunt u reageren
U kunt reageren op alle onderdelen.
Uit de MvT op het ontwerp voorstel:
2.2. Doel van het keuzerecht
Met de introductie van een nieuw keuzerecht wordt beoogd deelnemers in de uitkeringsfase meer flexibiliteit te bieden in de aanwending van hun pensioenvermogen. Meer flexibiliteit kan de welvaart van deelnemers vergroten, doordat het pensioen beter kan worden afgestemd op de persoonlijke leefsituatie en bestedingsbehoefte. Het opnemen van een bedrag ineens op de pensioeningangsdatum kan aantrekkelijk zijn als deelnemers meer nut denken te ontlenen aan het vermogen kort na pensionering dan in de jaren daarna, bijvoorbeeld voor de aflossing van schulden (zoals een hypotheek), reizen, zorgvoorzieningen of de verbouwing van de eigen woning. Het moment dat het bedrag ineens kan worden opgenomen – de pensioeningangsdatum – sluit over het algemeen goed aan bij het uitgavenpatroon van pensioengerechtigden. Uit onderzoek blijkt dat pensioengerechtigden in de beginjaren van hun pensionering hogere uitgaven hebben dan in de jaren daarna.
De introductie van dit keuzerecht leidt tot een vergroting van de regie die deelnemers over hun pensioen hebben. Dit kan de betrokkenheid van deelnemers bij het pensioenstelsel – en meer specifiek hun eigen pensioensituatie – vergroten.
Voor oudedagsvoorzieningen die zijn opgebouwd in de derde pijler wordt een overeenkomstig keuzerecht geïntroduceerd als voor ouderdomspensioen in de tweede pijler. De argumenten voor het invoeren van dit keuzerecht voor ouderdomspensioen opgebouwd in de tweede pijler zoals hierboven weergegeven, gelden onverkort voor de invoering van dit keuzerecht voor oudedagsvoorzieningen opgebouwd in de derde pijler.
2.3. De uitwerking van het keuzerecht
2.3.1. Afkoop Vooropgesteld zij dat door het opnemen van een deel van de waarde van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen als een bedrag ineens, dit deel de pensioenbestemming verliest. Het keuzerecht dat met dit wetsvoorstel wordt geïntroduceerd, kwalificeert daarmee als afkoop. Afkoop is slechts in een limitatief aantal in de wet omschreven gevallen mogelijk. Om gedeeltelijke afkoop op de pensioeningangsdatum mogelijk te maken, wordt voorgesteld wettelijk vast te leggen dat het is toegestaan om een deel van de waarde van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen te laten afkopen.
2.3.2. Recht van de deelnemer Beoogd is om de mogelijkheid om op de pensioeningangsdatum een deel van de waarde van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen te laten afkopen als recht aan een deelnemer toe te kennen. Dat brengt met zich dat een pensioenuitvoerder op verzoek van de deelnemer – indien voldaan aan de voorwaarden (zie paragraaf 2.3.4) – verplicht is om tot de gedeeltelijke afkoop over te gaan. Hiermee wordt gerealiseerd dat alle deelnemers gebruik kunnen maken van dit keuzerecht.
2.3.4. Voorwaarden
Het wordt wel wenselijk geacht enkele voorwaarden aan het keuzerecht te verbinden. Het stellen van voorwaarden is van belang om zoveel mogelijk te waarborgen dat (1) deelnemers bij opname van een bedrag ineens worden beschermd tegen een te grote achteruitgang in de hoogte van de periodieke levenslange pensioenuitkering en (2) de solidariteit binnen pensioenfondsen zo min mogelijk onder druk komt te staan. Concreet worden de volgende voorwaarden voorgesteld:
Voorwaarde 1: maximumpercentage van 10% Voorgesteld wordt als voorwaarde op te nemen dat de afkoop maximaal 10% van de waarde van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen mag betreffen.
Voorwaarde 2: datum afkoop Als tweede voorwaarde wordt voorgesteld dat de gedeeltelijke afkoop op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen dient plaats te vinden. Dit betekent dat het bedrag ineens in beginsel slechts op één moment tot uitbetaling kan komen (met uitzondering van de situatie van deeltijdpensioen, zie hieronder) en dat de gedeeltelijke afkoop niet is toegestaan tijdens de opbouwfase en de uitkeringsfase. Hiermee wordt gewaarborgd dat de solidariteit binnen een pensioenfonds zo min mogelijk onder druk komt te staan, doordat op deze wijze selectie-effecten worden beperkt.
Indien de pensioenregeling voorziet in deeltijdpensioen en een deelnemer hiervan gebruikmaakt, gelden er verschillende pensioeningangsdata. De deelnemer heeft op de verschillende ingangsdata steeds de mogelijkheid om een deel van de waarde van het op dat moment ingaande gedeelte van het ouderdomspensioen te laten afkopen. Het gedeelte van het ouderdomspensioen dat mag worden afgekocht, is afhankelijk van het percentage waarmee een deelnemer met deeltijdpensioen gaat. Het gaat, conform het voorgestelde wettelijke kader, steeds om maximaal 10% van het op dat moment ingaande gedeelte van het ouderdomspensioen (oftewel het deel waarover geen pensioen meer wordt opgebouwd).
Voorwaarde 3: geen stapeling met hoog-laagconstructie Op grond van de PW en Wvb is het toegestaan om een deelnemer in de pensioenovereenkomst of pensioenregeling de mogelijkheid te bieden om de hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren. In de praktijk wordt hier veelal invulling aan gegeven door middel van de zogenoemde hoog-laagconstructie. Deze keuzemogelijkheid houdt in dat de pensioenuitkering in de eerste jaren na pensionering hoger is dan in de jaren daarna. Dit is toegestaan, mits de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering en de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt vastgesteld.
Als derde voorwaarde wordt voorgesteld dat indien de pensioenovereenkomst of pensioenregeling de mogelijkheid van een hoog-laagconstructie biedt, de deelnemer alleen gebruik mag maken van de gedeeltelijke afkoop als er geen gebruik wordt gemaakt van de hoog-laagconstructie.
Voorwaarde 4: afkoopgrens Als vierde voorwaarde wordt voorgesteld op te nemen dat de resterende levenslange pensioenuitkering na de gedeeltelijke afkoop boven de afkoopgrens uit artikel 66, eerste lid, onderdeel a, PW en artikel 78, eerste lid, onderdeel a, Wvb moet liggen. Deze voorwaarde wordt van belang geacht ter bescherming van deelnemers. Hiermee wordt voorkomen dat alle opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen de pensioenbestemming kunnen verliezen
2.3.5. Vaststellen afkoopwaarde Voorgesteld wordt om bij de vaststelling van de afkoopwaarde (“het bedrag ineens”) aan te sluiten bij de regels die ook worden gehanteerd voor de andere afkoopmogelijkheden die op grond van de PW en Wvb bestaan, zoals de afkoop van kleine pensioenen.
2.3.6. Oudedagsvoorzieningen in de derde pijler Voorgesteld wordt in de Wft op te nemen dat een aanbieder van een uitkeringsproduct de consument de mogelijkheid dient te bieden om een deel van de opgebouwde aanspraak op bepaalde periodieke uitkeringen (voor de oudedagsvoorziening) als bedrag ineens uit te laten keren. Daarbij wordt voor wat betreft de voorwaarden voor de gedeeltelijke uitkering als bedrag ineens – voor zover van toepassing – aangesloten bij de voorwaarden die worden voorgesteld voor de gedeeltelijke afkoop van ouderdomspensioen in de tweede pijler. Ook voor oudedagsvoorzieningen in de derde pijler wordt voorgesteld dat maximaal 10% van de waarde van de aanspraak op de periodieke uitkeringen op de ingangsdatum van deze uitkeringen als bedrag ineens mag worden uitgekeerd. Tevens geldt de voorwaarde dat de waarde van de aanspraak op de periodieke uitkering, die na de afkoop resteert, op de ingangsdatum op jaarbasis meer dient te bedragen dan het bedrag bedoeld in artikel 3.133, tiende lid, Wet IB 2001 (nieuw).
2.3.7. Nettopensioen en nettolijfrente Het recht op gedeeltelijke afkoop wordt ook voorgesteld voor het nettopensioen (tweede pijler) en de nettolijfrente (derde pijler). Dit zijn oudedagsvoorzieningen die kunnen worden opgebouwd over het inkomen boven de zogenoemde aftoppingsgrens en waarvan de waarde is vrijgesteld voor de vermogensrendementsheffing in box 3. Voor deze voorgestelde afkoopmogelijkheid gelden dezelfde voorwaarden als voor de (bruto)pensioenen en (bruto)lijfrenten. Enige uitzondering is dat er bij de nettolijfrente geen eis geldt omtrent de minimale omvang die moet resteren nadat gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot gedeeltelijke afkoop. Reden hiervoor is dat er op basis van de bestaande regels voor een aanbieder van een nettolijfrente geen mogelijkheid bestaat om deze af te kopen als het om een relatief kleine aanspraak gaat. Bij een nettolijfrente blijft na een gedeeltelijke uitkering als bedrag ineens het resterende deel daarom altijd in stand en wordt periodiek uitgekeerd.
2.3.8. Fiscale behandeling van de gedeeltelijke afkoop Op grond van de huidige fiscale wetgeving leidt het afkopen van een deel van de waarde van een opgebouwde pensioenaanspraak ertoe dat de gehele aanspraak op ouderdomspensioen in de heffing wordt betrokken en is ter zake van die afkoop revisierente verschuldigd. Bij een gedeeltelijke afkoop van de waarde van een aanspraak op periodieke uitkeringen van een oudedagsvoorziening in de derde pijler wordt de opgebouwde aanspraak slechts in de heffing betrokken voor zover het opgebouwde kapitaal wordt afgekocht en is ook slechts over dat deel revisierente verschuldigd. In lijn met de voorgestelde wijzigingen van de PW, Wvb en de Wft wordt voorgesteld afkoop van ten hoogste 10% van de waarde van een opgebouwde ouderdomspensioen- of lijfrenteaanspraak ook fiscaal aan te merken als een toegestane vorm van afkoop. Daarmee wordt bewerkstelligd dat bij een dergelijke afkoop ook bij pensioen slechts het afgekochte deel van de aanspraak in de heffing wordt betrokken. Daarnaast geldt dat zowel bij een dergelijke afkoop van een pensioenaanspraak als bij een dergelijke afkoop van een aanspraak op periodieke uitkeringen in de derde pijler geen revisierente is verschuldigd.
Geachte heer De Voogd,
De maximale 10% afkoop ontvang je als een éémalig bedrag.
Voor gepensioneerden in het buitenland is voor velen de inkomensafhankelijke verdragsbijdrage van toepassing.
Wordt deze afkoop ook meegeteld in de verdragsbijdrage?
M.i. zou dit bedrag zodanig belast moeten worden dat het voor de fiscus en de belastingplichtige neutraal belast wordt.
Ja, de afkoop wordt meegeteld in het bijdrageinkomen van de zorgbijdrage aan het CAK (immers is onderdeel van wereldinkomen box 1). Wie afkoopt moet zelf opletten dat dit tot inkomensverhoging in een (of meer) jaren leidt (bijv. dus ook verlies van zorgtoeslag in het buitenland). Zie ook verdere opmerkingen onder 7.1.1.2. in het genoemde document. Merk op dat men voor middeling als buitenlands belastingplichtige kwalificerend moet zijn om die regeling (uit de inkomstenbelasting) te kunnen laten toepassen. Dat zal voor (potentiële) pensioenemigranten mede een overweging kunnen zijn om de uitkering ineens juist wel (maar soms ook niet, afhankelijk van het belastingverdrag) in de binnenlandse periode te laten toepassen
2.5. Uitgangspunten bij scheiding
Het is van belang dat in geval van een scheiding de verdelingsgerechtigde partner niet wordt benadeeld doordat de verdelingsplichtige partner gebruikmaakt van het recht op gedeeltelijke afkoop dat met dit wetsvoorstel wordt geïntroduceerd. In de huidige wet- en regelgeving is dit reeds voldoende gewaarborgd.
Voor de verdeling van pensioen bij scheiding bestaan twee verdeelmethoden, te weten verevening en conversie. Uitgangspunt bij verevening is dat de tot verevening gerechtigde partner (de ex-partner die niet zelf het ouderdomspensioen heeft opgebouwd) een voorwaardelijk recht op ouderdomspensioen krijgt, waarbij alle beslissingen van de tot verevening verplichte partner (de ex-partner die het ouderdomspensioen heeft opgebouwd) leidend zijn en de uitbetaling afhankelijk is van het leven van de tot verevening verplichte partner. Bij conversie krijgt de verdelingsgerechtigde partner een eigen aanspraak op ouderdomspensioen en kan daar zelfstandig keuzes voor maken. Op grond van het wetsvoorstel Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021 is het beoogde uitgangspunt dat voor scheidingen die plaatsvinden
voor 1 januari 2021 verevening als standaard verdeelmethode geldt en voor scheidingen ná 1 januari 2021 conversie.
Hieronder wordt voor verschillende scheidingssituaties benoemd wat de uitgangspunten zijn rondom het recht op gedeeltelijke afkoop. Hierbij is ervan uitgegaan dat de echtgenoten geen afwijkende afspraken hebben gemaakt over de pensioenverdeling. Dat betekent dat ervan uit wordt gegaan dat de pensioenopbouw gedurende de huwelijkse periode 50/50 verdeeld wordt tussen de ex-partners .(..)
3. Tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing
3.3. De uitwerking van de tijdelijke versoepeling
Concreet wordt met dit wetsvoorstel beoogd mogelijk te maken dat werkgevers in de drie jaar vóór de AOW-leeftijd aan hun werknemers een bedrag kunnen meegeven dat na vermindering met de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen gelijk is aan het nettobedrag van de AOW-uitkering (netto-AOW), zonder dat hierover een RVUheffing door de werkgever is verschuldigd. De vrijstelling wordt jaarlijks bijgesteld aan de hand van wijzigingen in de hoogte van de AOW-uitkering, zodat de hoogte van de vrijstelling feitelijk gekoppeld blijft aan de netto-AOW. Werknemers kunnen deze uitkering die ze van de werkgever ontvangen zelf aanvullen, bijvoorbeeld door het eerder laten ingaan van het ouderdomspensioen of het inzetten van spaargeld of andere vermogensbestanddelen.
De voorgestelde vrijstelling van de RVU-heffing tot een bepaald bedrag is een van de overgangsmaatregelen voor de korte termijn uit het pensioenakkoord en geldt voor een periode van vijf jaar.
4. Uitbreiding fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof
Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. Het kabinet heeft met sociale partners afgesproken om deze fiscale grens te verhogen van 50 naar 100 weken. Dit wetsvoorstel strekt tot uitwerking van deze maatregel. Dit betekent dat de pensioenuitvoerder bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet moet waarborgen dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
7.1.1.2. Fiscale aspecten in het algemeen en inkomensafhankelijke regelingen
Naast de eerder beschreven fiscale behandeling van de gedeeltelijke afkoop zelf (paragraaf 2.3.8 van deze memorie van toelichting), heeft een dergelijke afkoop ook effect op andere aspecten van de fiscale positie van een deelnemer.
N.B. commentaar jdv: Wat het laatste betreft heeft de buiten Nederland wonende bij voorrang te maken met belastingverdragen, socialezekerheidsverdragen en Vo883/21004 wat de EU/EER/Zwit betreft. In belastingverdragen staan soms bepalingen over afkoop van (een deel van) pensioenen.
NOB-reactie internetconsultatie Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
06 december 2019
Het geconsulteerde wetsvoorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is maatschappelijk van belang, daarom maakt de Orde graag van gelegenheid gebruik om te reageren op deze internetconsultatie.
Lees verder op: https://www.nob.net/nob-reactie-internetconsultatie-wet-bedrag-ineens-rvu-en-verlofsparen
DAARUIT:
Een opname ineens kwalificeert volgens de Orde als een afkoop van pensioen zoals bedoeld in de door Nederland gesloten bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting (hierna belastingverdragen). Bijna alle belastingverdragen voorzien in een bronstaatheffing voor afkoop van pensioen, terwijl veel belastingverdragen in beginsel alleen een woonstaatheffing voor jaarlijkse pensioenuitkeringen kennen. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de belastingverdragen met België en het Verenigd Koninkrijk, twee landen waar veel Nederlanders naar toe emigreren. De Orde constateert dat bij inwerkingtreding van het Wetsvoorstel, een deel van het heffingsrecht over pensioen aan in het buitenland woonachtige (gewezen) deelnemers, naar Nederland wordt gehaald.
In het Besluit van 20 december 2018 zijn voorwaarden opgenomen waar buitenlandse pensioenlichamen aan moeten voldoen om te worden vrijgesteld van (Nederlandse) vennootschapsbelasting en dividendbelasting.3 Een van de voorwaarden is dat de door het buitenlandse pensioenlichaam uitgevoerde pensioenregeling, een afkoopverbod kent behoudens afkoop van kleine pensioenen. Naar de mening van de Orde is er mogelijk sprake van strijdigheid met het vrije verkeer van kapitaal zoals bedoeld in artikel 63 VwEU, indien deze voorwaarde niet wordt aangepast conform de in het Wetsvoorstel opgenomen maatregel omtrent opname van een bedrag ineens. De Orde verneemt graag of het kabinet bereid is om bovengenoemde voorwaarde overeenkomstig aanpassen.
Met behulp van deze site is per woonland vrij snel te zien of afkoopsommen van pensioenen in Nederland of in het woonland aan belastingheffing onderhevig zijn (incl. een verwijzing naar het artikelnummer in het belastingverdrag voor verdere details):
https://www.jongbloed-fiscaaljuristen.nl/emigratie/belastingverdragen/waar_belasting_betalen/spanje/
Wie gebruik wil maken van de (nog door het parlement goed te keuren regeling van eenmalige afkoop , met een max van 10% van opgebouwde pensioenrechten) en naar het buitenland wil vertrekken zal dus met de volgende aspecten rekening moeten houden:
1. het kan slechts op pensioeningangsdatum, maar er kunnen verschillende pensioeningangsdata zijn bij gebruikmaking van een pensioendeeltijdregeling. Gebruikmaking van de laatste kan ook dienen om negatieve fiscale effecten van opname van een grote afkoopsom ineens te beperken. Er zijn berichten dat bij een hoge afkoopsom de ineens aan Nederland te betalen (extra) belasting (incl. premies volksverzekeringen) hoog kan zijn, al wordt deze mogelijk wat beperkt door gebruikmaking van de middelingsregeling. Een afkoopsom zal bij de hogere (box1 ) inkomens al snel aan het hoogste Nederlandse tarief onderhevig kunnen zijn (ong. 50%)
2. de vraag dient zich aan of men voor of na emigratiedatum het pensioen wenst op te nemen. Voor emigratiedatum leidt in beginsel tot Nederlandse heffing, na emigratiedatum tot Nederlandse heffing of die van het nieuwe woonland- het laatste afhankelijk van de bepalingen in het belastingverdrag met Nederland (zo dat er is).
3. bij inspectie van toewijzing van heffing aan het woonland moet gezocht worden naar de bepalingen die afkoopsom na pensionering regelen (er staan in het verdrag soms ook bepalingen die de afkoop voor pensionering regelen). Afkoop van een Nederlands overheidspensioen zal voor heffing vrijwel altijd toegewezen zijn aan Nederland in een verdrag. Voor private pensioenen en overheidsbedrijfspensioenen verschilt het per verdrag.
4. de bepalingen over toewijzing van de afkoopsom staan vaak in het pensioenartikel van het verdrag, maar soms is een restartikel (overig inkomen) van toepassing. Dan zal het heffingsrecht meestal aan het woonland toevallen.
5. bij toewijzing aan het woonland geldt evenals bij Nederland dat een vrij hoog tarief van toepassing kan zijn , afhankelijk van de tariefstructuur van het fiscale stelsel van het woonland. Bij sommige landen is daarentegen door een beperkt betrekken van de afkoopsom in de fiscale heffing juist een fiscaal voordeel te behalen. Of er een effectieve middelingsregeling voor het woonland geldt verdient bij hoge afkoopsommen ook aandacht. Denk voorts aan het progressievoorbehoud waarbij het woonland wel rekening mag houden voor tariefstelling met een afkoopsom die aan Nederland ter heffing is toegewezen. Als er helemaal niets geregeld is over afkoopsommen in een belastingverdrag (of er is geen belastingverdrag) mogen in theorie Nederland en het woonland beide heffen, en is men – prioritair- afhankelijk van een eenzijdige regeling van het woonland voor voorkoming dubbele belasting.
6. de Nederlandse middelingsregeling kent de mogelijkheid het inkomen zowel voor premieheffing als belastingheffing te middelen over drie jaren. Voor buitenlands belastingplichtigen geldt echter dat dat slechts mogelijk is als ze kwalificeren onder art. 7.8. WetIB2001. Dat stelt sterke beperkingen aan de middelingsmogelijkheid, zeker als de afkoopsom na emigratiedatum wordt verkregen.
7. Bij gescheidenen moet rekening gehouden worden met rechten die de ex-partner op een deel van de afkoopsom verwerft (zie hierboven).
8. Voor lijfrenten (derde pijler) komt een vergelijkbare regeling. Het heffingsrecht voor afkoopsommen lijfrente is echter niet altijd op dezelfde wijze geregeld als voor pensioenen in belastingverdragen, en vergt dus apart onderzoek.
Bijlage Onderbouwing en Evaluatie (CW 3.1)
Vrijstelling RVU-heffing als onderdeel van het wetsvoorstel bedrag ineens, vrijstelling RVU-heffing en uitbreiden verlofsparen
Deze bijlage is onderdeel van de pilot naar het vergroten van de vindbaarheid van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet.1 Volgens artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW 3.1) dienen alle voorstellen met financiële consequenties een toelichting te bevatten op de doelen, beleidsinstrumenten, doeltreffendheid, doelmatigheid en financiële consequenties. Tevens dienen voorstellen een evaluatieparagraaf te bevatten. Met de pilot wordt beoogd de vindbaarheid van de vereiste toelichtingen bij voorstellen met (kans op) significante financiële gevolgen te vergroten.
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/09/03/onderbouwing-en-evaluatie-vrijstelling-rvu-heffing
zie ook:
Bijlage Onderbouwing en Evaluatie (CW 3.1)
Keuzerecht bedrag ineens als onderdeel van het wetsvoorstel Bedrag ineens, vrijstelling RVU-heffing en uitbreiden verlofsparen
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/09/03/onderbouwing-en-evaluatie-keuzerecht-bedrag-ineens
Beschrijving voorstel/regeling
Het wetsvoorstel bevat onder meer de mogelijkheid tot
afkoop van een deel van de aanspraken op
ouderdomspensioen. Beoogd is met ingang van 1
januari 2022 een afkoop van maximaal 10% van het
ouderdomspensioen mogelijk te maken. Aan die afkoop
worden voorwaarden gesteld om zo veel mogelijk te
waarborgen dat (1) deelnemers bij opname van een
bedrag ineens worden beschermd tegen een te grote
achteruitgang in de hoogte van de periodieke
levenslange pensioenuitkering en (2) de solidariteit
binnen pensioenfondsen zo min mogelijk onder druk
komt te staan.
Het keuzerecht gaat ook gelden voor een zogenoemd
bevroren pensioen in eigen beheer en het nettopensioen
en voor oudedagsvoorzieningen die zijn opgebouwd in
de derde pijler, alsmede de nettolijfrente.
Interactie burgers/bedrijven
Verwacht wordt dat niet-ingezetenen vaker met vragen
contact op zullen nemen met Belastingtelefoon
buitenland. Naar verwachting zullen die vragen niet
eenvoudig te beantwoorden zijn en zal de inspecteur
meer terugbelverzoeken ontvangen.
Voor 2020 en 2021 wordt een toename verwacht in
verzoeken om een beschikking als bedoeld in artikel 19c
van de Wel LB. Beoordeling daarvan is een
arbeidsintensief proces.
Communicatie vindt plaats via de reguliere kanalen:
o.a. de toelichtingen op de aangiftemiddelen IH, de
website en het Handboek Loonheffingen worden
aangepast.
Maakbaarheid systemen
Niet van toepassing.
Handhaafbaarheid
Bij afkoop van pensioen in eigen beheer kan het zo zijn
dat er toezicht moet worden uitgeoefend om te beoordelen
of de eigen beheer BV de voorwaarden juist heeft
beoordeeld. Het wordt daarbij lastiger om te controleren
of aan alle voorwaarden is voldaan. Daarnaast is er een
te verwachten toename van het aantal verzoeken om
een verdragsverklaring. Er is tevens een toename te
verwachten van het aantal verzoeken om een
verdragsverklaring. Afkoop van 10% van pensioen in
eigen beheer kan met name tot extra werkzaamheden
leiden als er ook een deel van het pensioen extern bij
een verzekeraar is opgebouwd.
Fraudebestendigheid
Deze maatregel is minder fraudebestendig omdat de BV
in eigen beheer makkelijker om de voorwaarden heen
kan.
Complexiteitsgevolgen
De maatregel vormt een complexiteitstoename door de
toename van het aantal wetten en regels met een
verslechtering van de handhaafbaarheid voor de
uitvoering.
Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/09/03/uitvoeringstoets-belastingdienst-bedrag-ineens
Voorts van de zijde van de SVB:
Gevolgen eenmalige afkoop voor AOW-partnertoeslag, Anw, OBR
In de memorie van toelichting staat ten aanzien van de AOW-toeslag en de nabestaandenuitkering dat uitbetaling van een pensioenbedrag ineens tot gevolg kan hebben “dat de partnertoeslag AOW of Anw-uitkering gedurende één maand wordt verminderd of stopgezet”.
De SVB komt echter op basis van uitspraken van de CRvB tot de conclusie dat het volledige bedrag ineens niet in één maand mag worden gekort op de overbruggingsuitkering, de AOW-toeslag of de nabestaandenuitkering. Een toelichting hierop treft u aan in de bijlage. De memorie van toelichting dient op dit punt te worden aangepast, bij voorkeur met een voorstel tot het op een andere manier korten van het bedrag ineens op de overbruggingsuitkering, de AOW-toeslag en de nabestaandenuitkering.
Alternatieven zijn het toerekenen van het bedrag ineens over de periode waar deze betrekking op heeft. Dit alternatief is in de meeste gevallen ongunstiger dan korten in de maand van uitbetalen. Andere mogelijkheid is afzien van korten, zoals dat ook voor de afkoop kleine pensioenen in het inkomensbesluit is geregeld. Graag treden we hierover in overleg.
Wanneer de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en het inkomensbesluit op dit punt ongewijzigd blijft, verwachten we dat met succes een beroep kan worden gedaan op de uitspraken van de CRvB uit 2014
Uitvoerbaarheid
Verzoek is te verduidelijken of en op welke wijze het bedrag ineens gekort dient te worden op de AOW-partnertoeslag, Anw en de overbruggingsregeling. Het bedrag ineens kan uit gegevens uit de polisadministratie worden herkend. Vervolgens dienen deze gegevens handmatig te worden verwerkt.
Ongeacht de gekozen variant, is de inschatting dat dit uitvoerbaar is.
Voorts geven we u in overweging het wetsvoorstel aan te passen waarmee wordt voorkomen dat AIO-gerechtigden structureel een inkomen onder de bijstandsnorm hebben als gevolg van het bedrag ineens.
Invoeringsdatum
De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 2021.
Mits voor indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt verduidelijkt wat de gevolgen zijn van het bedrag ineens op de AOW, Anw en OBR, is de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021 voor de SVB uitvoerbaar.
Lees verder op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2020/09/03/reactie-svb-op-wetsvoorstel-bedrag-ineens-rvu-en-verlofsparen
Regeling ‘Bedrag ineens’ jaar later ingevoerd
12 januari 2021
De Eerste Kamer debatteerde dinsdag 12 januari met minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het wetsvoorstel Bedrag ineens, Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) en verlofsparen. Aan het einde van het debat werd het wetsvoorstel zonder stemming aanvaard. Na kritiek van de Kamer op de uitvoerbaarheid van het onderdeel Bedrag ineens van het voorstel zegde de minister namelijk toe de invoering van dat deel van de wet met een jaar uit te stellen tot 1 januari 2023. Over een tijdens het debat ingediende motie van senator Oomen (CDA) stemt de Eerste Kamer dinsdag 19 januari.
https://www.eerstekamer.nl/nieuws/20210112/regeling_bedrag_ineens_jaar_later
De Eerste Kamer motie verzoekt de regering:
–
de modaliteiten van het keuzerecht voor een bedrag ineens nader te preciseren en om ongewenste effecten te voorkomen, de regelingen zo nodig aan te passen, zoals bijvoorbeeld door een uitzondering van het bedrag ineens op de huurtoeslag;
–
de invoering van het bedrag ineens tot 2023 uit te stellen om in de tussentijd een alternatieve uitvoering te zoeken die minder complex is, beter communiceerbaar en substantieel lagere uitvoeringskosten kent, en draagvlak heeft bij de uitvoeringsorganisaties;
–
en de beide Kamers voor het slaan van het invoerings-Koninklijk Besluit hierover te informeren.
In het debat op 12 januari 2021 zegde minister Koolmees na kritiek van de Kamer op de uitvoerbaarheid van het onderdeel Bedrag ineens van het voorstel al toe de invoering van dat deel van de wet met een jaar uit te stellen tot 1 januari 2023.
Motie-Oomen over Bedrag ineens aangenomen
19 januari 2021
De Eerste Kamer heeft vandaag de motie-Oomen-Ruijten (CDA) c.s. over het keuzerecht voor een bedrag na stemming ineens aangenomen. Alleen de fracties van de VVD, PVV, D66, Fractie-Otten en OSF stemden tegen. De motie was ingediend tijdens het plenair debat op 12 januari 2021 met minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het wetsvoorstel Bedrag ineens, Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) en verlofsparen. Het wetsvoorstel zelf werd vorige week zonder stemming aangenomen.
Datum18-05-2021BetreftVerzamelbrief bedrag ineens (pensioen)., Minitser van SZW
Daaruit:
Met deze brief informeer ik u – mede namens de staatssecretarissen van Financiën – over de stand van zaken met betrekking tot het keuzerecht voor een gedeeltelijke afkoop van het ouderdomspensioen (“bedrag ineens”), vanwege enkele toezeggingen die ik heb gedaan tijdens de behandeling van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in de Tweede Kamer op 5 november 2020 en in de Eerste Kamer op 12 januari jl.
(…)
Internationale aspecten bedrag ineens
Tijdens het wetgevingsoverleg van 5 november 2020 in de Tweede Kamer heb ik aan de leden Smeulders (GroenLinks) en Omtzigt (CDA) toegezegd om na overleg met de Staatssecretaris van Financiën in te gaan op de vraag hoe de uitkering van het bedrag ineens in internationale situaties uitwerkt. Meer specifiek is tijdens het wetgevingsoverleg gevraagd hoe het wetsvoorstel uit zou werken voor personen die (tijdelijk) verhuizen naar Duitsland, België, Spanje, Frankrijk en Ierland. Daarbij heb ik toegezegd in te gaan op de vraag of er in relatie tot deze landen sprake is van een heffingslek.
In de nota naar aanleiding van het verslag ben ik ingegaan op de behandeling van het bedrag ineens onder de belastingverdragen met Spanje, Frankrijk, België en Duitsland.3 Kort gezegd geldt onder de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met Spanje en Frankrijk een exclusief heffingsrecht voor het woonland van de ontvanger van een pensioen of andere soortgelijke beloning. Indien een inwoner van een van deze landen een pensioen uit Nederland ontvangt en gebruikmaakt van de mogelijkheid het bedrag ineens op te nemen dan is het gevolg van deze belastingverdragen dat het woonland hierover het heffingsrecht heeft.
De belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met België en Duitsland bevatten een specifieke bepaling voor de afkoop van pensioen. Op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België geldt, kort gezegd, dat het bronland belasting mag heffen over een pensioenafkoopsom die wordt uitbetaald vóór de pensioeningangsdatum. Omdat het bij het bedrag ineens een (gedeeltelijke) afkoop betreft op de pensioeningangsdatum, geldt voor de verdeling van heffingsrechten over het bedrag ineens dat wordt opgenomen door een inwoner van België echter de hoofdregel voor pensioenen. Deze hoofdregel houdt in dat het woonland het heffingsrecht heeft over het pensioen (waaronder dus het bedrag ineens), tenzij, samengevat, het pensioen in België niet tegen het algemene tarief wordt belast en een bepaald maximum wordt overschreden.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland regelt dat pensioenafkoopsommen altijd in het bronland mogen worden belast. Nederland kan dus heffen over pensioenafkoopsommen in de vorm van een bedrag ineens
die worden betaald aan een inwoner van Duitsland. Een dergelijke afspraak over de verdeling van heffingsrechten bij afkoopsommen is ook opgenomen in het belastingverdrag tussen Nederland en Ierland.
Belastingverdragen zijn met name bedoeld om heffingsrechten te verdelen om daarmee dubbele belasting te voorkomen. De wijze waarop landen toegekende heffingsrechten naar hun nationale recht effectueren, valt onder hun eigen soevereiniteit. Nederland is gebonden aan de belastingverdragen en kan daar dus voor het bedrag ineens niet van afwijken. Ook niet als een land op een andere manier invulling geeft aan zijn heffingsrecht dan Nederland. Het is echter al geruime tijd verdragsbeleid dat Nederland zich bij onderhandelingen ervoor inzet dat in ieder geval het heffingsrecht over, kort gezegd, pensioenafkoopsommen wordt toegewezen aan het bronland, zodat wordt voorkomen dat in Nederland fiscaal gefacilieerd pensioen in het buitenland fiscaal voordelig kan worden afgekocht. Deze verdragsinzet is niet in alle belastingverdragen al gerealiseerd.
Het voorgaande brengt mee dat het denkbaar is dat inwoners van bepaalde landen – afhankelijk van het lokale belastingrecht – een lagere belastingdruk ervaren dan het geval zou zijn geweest als zij in Nederland zouden wonen. De verwachting is echter dat slechts een zeer beperkte groep zal emigreren om van dergelijke mogelijkheden gebruik te maken. Emigratie heeft in het algemeen namelijk een grote impact op het persoonlijke leven. Voor de raming is ingeschat dat voor slechts 0,1% van de mensen die met pensioen gaan het potentiële voordeel groot genoeg is, en dat van deze zeer kleine groep naar verwachting 20% daadwerkelijk deze stap zal maken.4 Deze 20% is de standaardcategorie bij een onzeker maar niet te verwaarlozen gedragseffect. In totaal gaat het dus om 0,02% van de mensen die met pensioen gaan, oftewel jaarlijks enige tientallen personen. Als een persoon claimt niet langer inwoner te zijn van Nederland en zich beroept op een belastingverdrag met een ander land zal bovendien voor de toepassing van dat belastingverdrag moeten worden beoordeeld of deze persoon wel daadwerkelijk inwoner is geworden van dit land. Indien een (tijdelijke) emigratie hoofdzakelijk is gebaseerd op het claimen van een voordeel uit een belastingverdrag, kunnen daarnaast ook antimisbruikmaatregelen van toepassing zijn – zoals de Principal Purposes Test (PPT) die in veel verdragen via het Multilateraal Instrument (MLI) doorwerkt – waardoor deze verdragsvoordelen kunnen worden geweigerd. De Belastingdienst zal in een voorkomend geval kritisch bezien of een (tijdelijke) emigratie hoofdzakelijk is ingegeven vanuit fiscale motieven.
Datum14-07-2021BetreftUitvoering RVU door pensioenfondsen
Tijdens het plenaire debat in de Eerste Kamer met betrekking tot het wetsvoorstel Bedrag ineens, RVU en Verlofsparen heb ik de Eerste Kamer toegezegd in een brief nader in te gaan op de vraag of het mogelijk is dat pensioenfondsen een RVU-uitkering uitvoeren. Daarbij heb ik ook aangegeven dat voor de beantwoording van deze vraag ook inhoudelijke experts betrokken zouden worden. Ik heb prof. dr. Erik Lutjens, hoogleraar Pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, en prof. mr. drs. Mark Heemskerk, hoogleraar Pensioenrecht Radboud Universiteit Nijmegen, bereid gevonden een bijdrage te leveren aan deze brief. Ik heb hen de inhoudelijke argumentatie zoals die in deze brief is opgenomen voorgelegd en heb hen gevraagd om een analyse. Deze analyses treft u aan als bijlagen van deze brief.
Daaruit:
Is de RVU een werkzaamheid in verband met pensioen?
In de Pensioenwet worden vervroegde uitkeringsregelingen niet beschouwd als pensioen, dat is zelfs uitdrukkelijk opgenomen (artikel 2, lid 4, Pensioenwet 4). Daarnaast bevat de Pensioenwet een verbod op nevenactiviteiten voor pensioenfondsen. Alleen nevenactiviteiten die gezien kunnen worden als werkzaamheden in verband met pensioen zijn hiervan uitgezonderd (artikel 116, Pensioenwet)5. In de memorie van toelichting bij de Pensioenwet is dit nader geduid door te stellen dat het moet gaan om werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met pensioen.
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de RVU geen rechtstreeks verband houdt met pensioen. Een eventuele RVU heeft namelijk geen directe invloed op de (inhoud van de) pensioenregeling of andersom.
(..)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Wouter Koolmees
Commentaar jdv: Uit deze stellingname vloeit mijns inziens voort dat ene RVU uitkering geen basis is voor verdragsgerechtigdheid in de zin van Vo883/2004, art. 23 t/m 25, omdat deze niet als vroegpensioen te beschouwen is.