Het onderstaande is ook van belang voor een Ninbi-aangifte van een verdragsgerechtigde die overleden is en voor kwalificerende buitenlands belastingplichtigen:
ECLI:NL:HR:2019:1905
Uitspraak delen Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-12-2019 Datum publicatie
06-12-2019 Zaaknummer 19/00788 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1027 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie
art. 6.40 Wet IB 2001, aftrek specifieke zorgkosten die worden betaald na overlijden belastingplichtige. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 06-12-2019 V-N Vandaag 2019/2763
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN BELASTINGKAMER Nummer 19/00788
ARREST in de zaak van de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen de ERFGENAMEN VAN [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 januari 2019, nr. BK-18/00732, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/9) betreffende een voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 8 oktober 2019 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:1027).
Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op 2 augustus 2015 is de moeder van belanghebbenden overleden (hierna: erflaatster). In de laatste weken van haar leven zijn zorgkosten gemaakt die belanghebbenden na haar overlijden uit de onverdeelde boedel hebben betaald.
2.2 Voor het Hof was in geschil of die zorgkosten als specifieke zorgkosten in aftrek kunnen komen op het inkomen van erflaatster over 2015. Het Hof heeft net als de Rechtbank geoordeeld dat de kosten in het stelsel van de Wet IB 2001 worden geacht op erflaatster te drukken en daarom nog op haar inkomen in aftrek kunnen worden gebracht.
2.3 Het middel betoogt dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 6.40, lid 1, letter a, Wet IB 2001. De kosten zijn betaald na het overlijden van erflaatster. Daarom kunnen ze volgens het middel niet op haar inkomen in aftrek worden gebracht.
2.4.1In deze zaak is niet in geschil dat de kosten die belanghebbenden op het inkomen van erflaatster in aftrek willen brengen, op zich specifieke zorgkosten als bedoeld in de Wet IB 2001 zijn. Hoewel het bij zulke kosten in de laatste weken van het leven voor de hand ligt dat zij pas na het overlijden worden betaald, is dat moment van betalen volgens de Wet IB 2001 een beletsel om die kosten op haar inkomen in aftrek te brengen. Artikel 6.40 Wet IB 2001 bepaalt namelijk, voor zover hier van belang, dat het tijdstip waarop aftrekbare uitgaven voor aftrek in aanmerking komen, het tijdstip van betaling is. In dit geval zijn de kosten na het overlijden van erflaatster door belanghebbenden betaald. Die na het overlijden door een erfgenaam betaalde zorgkosten kunnen alleen bij hemzelf als specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen met inachtneming van de voor die erfgenaam geldende drempel. Door het overlijden veranderen die kosten namelijk niet van aard. Dat was ook al zo onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (HR 15 juli 1986, ECLI:NL:HR:1986:BH4992 en ECLI:NL:HR:1986:AW7915). Belanghebbenden hebben erop gewezen dat deze uitspraken van de Hoge Raad uit 1986 nog niet op rechtspraak.nl zijn te vinden. Uitspraken van de Hoge Raad van voor 2000 staan inderdaad nog niet allemaal op rechtspraak.nl. Met de publicatie van het arrest in deze zaak zullen deze uitspraken uit 1986 alsnog op rechtspraak.nl worden gepubliceerd.
2.4.2 Op grond van het voorgaande slaagt het middel. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak op bezwaar houdt in dat aftrek bij erflaatster niet mogelijk is. Die uitspraak zal de Hoge Raad bevestigen.
Uit de conclusie van de AG bij dit arrest een aspect waar de Hoge Raad niet op inging:
Ten overvloede: aftrek bij erfgenamen
3.26
Ten overvloede merk ik op dat uit de arresten van de Hoge Raad BNB 1986/298 en 1986/299 volgt dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten van een overledene na overgang op de erfgenamen niet van aard veranderen. Indien en voor zover de rechten en verplichtingen onder algemene titel op de erfgenamen overgaan, gaat mijns inziens ook het recht op persoonsgebonden aftrek over. De erfgenaam treedt in het recht op aftrek van de overledene op dezelfde wijze als ten aanzien van uitgaven voor specifieke zorgkosten van de erfgenaam zelf.31 In tegenstelling tot hetgeen belanghebbenden hebben betoogd, beperkt artikel 6.16 Wet IB 2001 derhalve het aftrekrecht van de erfgenamen niet.
3.27
De omstandigheid dat het aftrekrecht onder algemene titel overgaat op de erfgenamen, heeft wel tot gevolg dat dat recht verwatert naarmate er meer erfgenamen zijn. Bij iedere erfgenaam moet de drempel van artikel 6.20 Wet IB 2001 worden toegepast om te bepalen in hoeverre het aftrekrecht voor hem of haar leidt tot vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting. Dat kan onder omstandigheden zelfs ertoe leiden dat het genoemde recht bij een of meer erfgenamen in feite niet tot een daadwerkelijke aftrek leidt.
Noot 31: 31 Volledigheidshalve merk ik op dat ook bij de erfgenamen de persoonsgebonden aftrek pas in aanmerking kan worden genomen wanneer zich een tijdstip als bedoeld in artikel 6.40 Wet IB 2001 heeft voorgedaan.