ECLI:NL:CRVB:2020:411
Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 20-02-2020 Datum publicatie 27-02-2020 Zaaknummer 17/4652 WIA Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie WIA-dagloon niet berekend op basis van fictief inkomen Spaanse vrijwillige verzekering. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
17 4652 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2017, 16/2458 (aangevallen uitspraak)
Partijen: [appellante] te [woonplaats] , Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
- De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tussen partijen is in geschil of op grond van de artikelen 4, 5 en/of 51, derde lid, van Vo 883/2004 het WIA-dagloon van appellante moet worden berekend op basis van de in het refertejaar voor haar Spaanse vrijwillige verzekering gehanteerde premiegrondslag.
4.2. Appellante was bij het intreden van haar arbeidsongeschiktheid vrijwillig verzekerd krachtens de Spaanse wettelijke regeling. Op grond van artikel 51, derde lid, van Vo 883/2004 wordt zij om die reden geacht verzekerde te zijn in de zin van artikel 23 van de Wet WIA. Het Uwv dient dan op grond van artikel 52, eerste lid, onder b, van Vo 883/2004, in verbinding met Bijlage XI, punt 4, a, i, bij deze verordening de uitkering van appellante te berekenen door eerst vast te stellen op welk bedrag appellante overeenkomstig de Wet WIA recht zou hebben gehad als zij al haar tijdvakken van verzekering krachtens de Nederlandse wetgeving zou hebben vervuld. Vervolgens moet dit bedrag worden vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit de krachtens de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering, en de noemer uit de totale duur van de tijdvakken van verzekering die zijn vervuld krachtens de wettelijke stelsels van de lidstaten vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid van appellante.
4.3. De Raad stelt vast dat de WIA-uitkering van appellante, als zij al haar tijdvakken van verzekering krachtens de Nederlandse wetgeving zou hebben vervuld, nihil zou bedragen. Daarbij kan in het midden worden gelaten of appellante voor de toepassing van artikel 52, eerste lid, onder b, van Vo 883/2004, in verbinding met Bijlage XI, punt 4, a, i, bij deze verordening, zou moeten worden gelijkgesteld met een verplicht WIA-verzekerde of met een vrijwillig WIA-verzekerde. Bij gelijkstelling met een verplicht WIA-verzekerde zou het dagloon van appellante worden berekend met toepassing van Hoofdstuk 3 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit dagloon nihil is, omdat appellante in het refertejaar geen in aanmerking te nemen inkomen heeft verworven. In geval van gelijkstelling met een vrijwillig WIA-verzekerde zou appellante op grond van artikel 21 van de Wet WIA het dagloon bij aanvang van de vrijwillige verzekering hebben kunnen vaststellen. Dit dagloon zou echter op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA niet meer hebben mogen bedragen dan het inkomen dat appellante in geval van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het Uwv derft. Aangezien appellante bij aanvang van haar vrijwillige verzekering in Spanje al ruim twintig jaar geen inkomensvormende arbeid meer had verricht, zou ook in dat geval het dagloon niet hoger dan op nihil zijn gesteld.
4.4. Aan het gestelde in 4.3 kan artikel 5 van Vo 883/2004 niet afdoen. Op grond van deze bepaling houdt een lidstaat, indien zijn wetgeving bepaalde rechtsgevolgen toekent aan socialezekerheidsprestaties of andere inkomsten, op gelijke wijze rekening met gelijkgestelde prestaties die krachtens de wetgeving van een andere lidstaat zijn toegekend, en met de inkomsten die in een andere lidstaat zijn verworven. Als appellante in het refertejaar inkomsten zou hebben verworven in Spanje, zouden deze dus voor de berekening van het dagloon op dezelfde manier in aanmerking moeten worden genomen als inkomsten in Nederland. Appellante betoogt echter het omgekeerde: omdat in de Spaanse wettelijke regeling rekening wordt gehouden met een fictief inkomen, zou hiermee ook voor de toepassing van de Wet WIA rekening moeten worden gehouden. Een dergelijke gelijkstelling is echter niet geregeld in artikel 5 van Vo 883/2004.
4.5. Bovendien zou een dergelijke gelijkstelling in strijd zijn met de vaste rechtspraak van het Hof, dat Vo 883/2004 niet strekt tot harmonisatie, maar slechts tot coördinatie van de wettelijke stelsels van de lidstaten. Volgens deze rechtspraak blijft iedere lidstaat van de Unie bevoegd om in zijn wetgeving met inachtneming van het recht van de Unie de voorwaarden voor toekenning van prestaties krachtens een stelsel van sociale zekerheid te bepalen. Zo is een wezenlijk uitgangspunt van de Nederlandse Wet WIA dat slechts een uitkering wordt betaald in geval van arbeidsongeschiktheid die daadwerkelijk leidt tot derving van inkomen. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met het recht van de Unie, aangezien het zonder onderscheid geldt voor Nederlandse werknemers die altijd in Nederland hebben gewerkt en voor werknemers zoals appellante, die de nationaliteit van een andere lidstaat hebben en gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer. De door appellante bepleite gelijkstelling zou ertoe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan dit uitgangspunt, uitsluitend omdat de Spaanse wettelijke regeling wel voorziet in de mogelijkheid van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zonder daadwerkelijke inkomensderving. Dit is een vorm van harmonisatie waartoe Vo 883/2004 nu juist niet strekt.
4.6. Nu de regels voor de vaststelling van het dagloon zonder onderscheid gelden voor Nederlandse werknemers die altijd in Nederland hebben gewerkt en voor andere werknemers op wie Vo 883/2004 van toepassing is, kan ook een beroep op artikel 4 van Vo 883/2004 appellante niet baten.
0 reacties