Conclusie AG van EHVJ inzake verlies Nederlanderschap

mrt 12, 2019

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL P. MENGOZZI van 12 juli 2018

Zaak C‑221/17 M. G. Tjebbes, G. J. M. Koopman, E. Saleh Abady, L. Duboux tegen

Minister van Buitenlandse Zaken [verzoek van de Raad van State (Nederland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikel 20 VWEU – Artikelen 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Nationaliteit van een lidstaat en van een derde staat – Verlies van de nationaliteit van de lidstaat wegens verblijf buiten de Unie gedurende een ononderbroken periode van tien jaar – Eenheid van nationaliteit binnen het gezin – Belang van het kind”

IV.    Conclusie

157. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om het door de Raad van State (Nederland) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing te beantwoorden als volgt:

„1)      Artikel 20 VWEU en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen wettelijke bepalingen als artikel 15, lid 1, onder c), en lid 4, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, op grond waarvan een meerderjarige die tevens de nationaliteit een derde land bezit, de nationaliteit van een lidstaat en daarmee de hoedanigheid van burger van de Unie van rechtswege verliest wanneer hij gedurende een ononderbroken periode van tien jaar zijn hoofdverblijf heeft gehad buiten die lidstaat en buiten de Europese Unie.

2)      Artikel 20 VWEU en artikel 24 van het Handvest van de grondrechten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen wettelijke bepalingen als artikel 16, lid 1, onder d), en lid 2, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, op grond waarvan een minderjarige die tevens de nationaliteit van een derde land bezit, behoudens uitzonderlijke gevallen, de nationaliteit van zijn lidstaat en daarmee de hoedanigheid van burger van de Unie van rechtswege verliest als gevolg van het nationaliteitsverlies van zijn ouder.”

10 Reacties

  1. Duidelijk dat dit is Nederland. De Nederlandse overheden wachten op de gelegenheid om een Nederlandse national de nationaliteit af te pakken. Dit land houdt niet van haar mensen. Laat zo’n persoon.zijn nationaliteit behouden. Nederland is in vele opzichten een wreed land met geen hart. Dubbele nationaliteit is in zo veel landen van toepassing. Nederland zou internationaal moeten aangepakt. Het liefste jongetje is achterbaks.

    Antwoord
    • Het is niet dat ze je alleen het Nederlands staatsburgerschap afnemen maar ook het Europese!
      Merkwaardig is overigens dat in België net een omgekeerde ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Tot 2007 was het onwettig om een dubbele nationaliteit te hebben. Als gevolg van twee wetswijzigingen in 2007 en 2008 is dit nu niet meer het geval.

      Antwoord
  2. ‘Niet verzetten’ betekent niet dat het niet is geoorloofd.

    Antwoord
  3. De Conclusie van de AG is van juni 2018. Eergisteren kwam de uitspraak van het HvJEU zelf, meen ik.

    Antwoord
  4. Inderdaad, hier is uit het arrest dat enigszins afwijkt van de Conclusie het belangrijkste:

    47 Wat minderjarigen betreft, moeten de bevoegde administratieve autoriteiten of rechterlijke instanties bij hun individuele toetsing bovendien rekening houden met het eventuele bestaan van omstandigheden die ertoe leiden dat het verlies door de betrokken minderjarige van het Nederlanderschap – dat door de nationale wetgever aan het verlies van het Nederlanderschap door een van de ouders van die minderjarige wordt verbonden om de eenheid van nationaliteit binnen het gezin te behouden – niet met het in artikel 24 van het Handvest erkende belang van het kind strookt, gelet op de gevolgen die dat verlies voor die minderjarige heeft uit het oogpunt van het Unierecht.

    48 Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 20 VWEU, gelezen in het licht van de artikelen 7 en 24 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een wettelijke regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de nationaliteit van die lidstaat in bepaalde omstandigheden van rechtswege verloren gaat, wat voor personen die niet tevens de nationaliteit van een andere lidstaat hebben, het verlies van hun burgerschap van de Unie en de daaraan verbonden rechten met zich meebrengt, mits de bevoegde nationale autoriteiten, waaronder in voorkomend geval de nationale rechterlijke instanties, incidenteel kunnen onderzoeken welke gevolgen dat nationaliteitsverlies heeft en eventueel ervoor kunnen zorgen dat de betrokken personen met terugwerkende kracht de nationaliteit herkrijgen wanneer zij een aanvraag indienen voor een reisdocument of enig ander document waaruit hun nationaliteit blijkt. In het kader van dat onderzoek dienen die autoriteiten en rechterlijke instanties na te gaan of het verlies van de nationaliteit van de betrokken lidstaat, dat het verlies van het burgerschap van de Unie met zich meebrengt, in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat de gevolgen ervan voor de situatie van elke betrokkene en in voorkomend geval voor die van zijn gezinsleden uit het oogpunt van het Unierecht betreft.
    49 Gelet op het antwoord op de prejudiciële vraag hoeft geen uitspraak te worden gedaan op het door de Nederlandse regering ter terechtzitting aan het Hof gedane verzoek om de werking van het te wijzen arrest in de tijd te beperken voor het geval dat het Hof zou vaststellen dat de Nederlandse wettelijke regeling onverenigbaar is met artikel 20 VWEU.

    Antwoord
  5. BOLD AND THOUGHTFUL: THE COURT OF JUSTICE INTERVENES IN NATIONALITY LAW CASE C-221/17 TJEBBES
    By Stephen Coutts
    Introduction
    Tjebbes is a bold and yet thoughtful judgment. It pushes the boundaries of the role of EU law in nationality matters and yet does so in a manner that both respects the primacy of the Member States in regulating this area of law, and acknowledges the genuine Union-interest in the manner in which denaturalisation decisions impact on Union citizens. It provides a follow-up and elaboration of the judgment in Rottmann, confirming the applicability of Union law in nationality law and detailing the nature of its intervention. This intervention is of both a procedural and a substantive kind, requiring an individual examination of any decision withdrawing nationality having regard to a set of onsequences linked to the status of Union citizenship.(…)

    Lees verder op: http://europeanlawblog.eu/2019/03/25/bold-and-thoughtful-the-court-of-justice-intervenes-in-nationality-law-case-c-221-17-tjebbes/

    Antwoord
  6. Lees over acties van SNBN over Nederlanderschap:
    1. Actie(s) rondom dubbele nationaliteit & oproep coördinator nieuwe campagne
    Uit de vele reacties, likes, shares en nieuwsberichten bleek al gauw dat onze pagina-grote advertentie in het NRC van 17 oktober jl. over het afpakken van paspoorten niet onopgemerkt bleef. Via de pers zoals NOS, DutchNews, BNR en Europe Street News werd deze nog breder gedeeld. Ook in de politiek, zo hebben we inmiddels begrepen, is de boodschap duidelijk overgekomen.
    Lees verder op: https://www.nederlandersbuitennederland.nl/snbn-nieuwsbrief-december-2020/

    Antwoord
  7. 35 859 (R2157) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap om te voorzien in een grondslag voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in gevallen waarin het Nederlanderschap van rechtswege verloren is gegaan en in verlenging van de termijn voor van rechtswege verlies Nr. 5 Verslag Vastgesteld 15 juli 2021
    Daaruit:

    De leden van de D66-fractie merken op dat de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) vraagt of het verlies van het Nederlanderschap, zonder dat daarmee het Unieburgerschap verloren gaat, onder omstandigheden niet eveneens onevenredige gevolgen voor de normale ontwikkeling van het gezins- en beroepsleven of anderszins van betrokkene kan hebben., zoals het geval kan zijn bij verkrijging van de nationaliteit van een andere lidstaat. Volgens de regering strekt het onderhavige voorstel van rijkswet enkel tot uitvoering van het arrest, waar het slechts gaat om het verlies van het Nederlanderschap dat tot het verlies van het Unieburgerschap leidt. Daarnaast stelt de regering dat in de door de Afdeling genoemde situatie niet snel sprake zal zijn van onevenredige gevolgen, mede gelet op de doelstelling van de RWN. Er zou immers reeds voorzien zijn in bepalingen die voorkomen dat het Nederlanderschap in bepaalde gevallen van rechtswege verloren gaat. De leden van de D66-fractie betwijfelen of in de door de Afdeling genoemde situatie niet snel sprake zal zijn van onevenredige gevolgen. Het verlies van het Nederlanderschap, zonder dat daarmee het Unieburgerschap verloren gaat, wordt immers zeker niet te allen tijde gestuit door de bepalingen van artikel 15, tweede lid en artikel 16, tweede lid van de RWN. Volgens de leden van de D66-fractie is het daarmee dan ook niet uitgesloten dat het verlies van het Nederlanderschap, ook in die gevallen wanneer het niet tot verlies van het Unieburgerschap leidt, geen onevenredige gevolgen voor de normale ontwikkeling van het gezins- en beroepsleven van de betrokkene kan hebben. Kan de regering uiteenzetten waarom het verlies van het Nederlanderschap, zonder dat daarmee het Unieburgerschap verloren gaat, niet ook onevenredige gevolgen voor de normale ontwikkeling van het gezins- en beroepsleven van de betrokkene kan hebben? Hoe kunnen volgens de regering met de bepalingen van artikel 15, tweede lid en artikel 16, tweede lid in de RWN, alle mogelijke onevenredige gevolgen gedekt worden? Indien de regering echter van mening is dat het verlies van het Nederlanderschap wel degelijk onevenredige gevolgen voor de normale ontwikkeling van het gezins- en beroepsleven van een betrokkene kan hebben, kan de regering dan aangeven waarom zij de reikwijdte van het voorstel tot rijkswet beperkt heeft tot toetsing aan het evenredigheidsbeginsel?
    (…)

    De leden van de PvdA-fractie lezen dat een succesvol beroep op het evenredigheidsbeginsel alleen kans van slagen heeft als de betrokkene “concrete en aantoonbare gevolgen heeft ondervonden die in de sfeer van het Unierecht liggen”. Waarom blijven niet direct op het Unierecht betrekking hebbende omstandigheden buiten beschouwing, anders dan dat die op grond van de jurisprudentie niet hoeven te worden betrokken? Kan in de gevallen dat sprake is van gevolgen die buiten de sfeer van het Unierecht liggen dan geen sprake zijn van onevenredigheid bij verlies van rechtswege van het Nederlanderschap? Waarom wordt de evenredigheidstoets niet breder ingezet? Wat wordt bedoeld met de zinssnede “Voorts is relevant of een betrokkene al dan niet afstand kon doen van de nationaliteit van een derde staat en om die reden binnen de werkingssfeer van een verliesbepaling valt”? Welke autoriteiten kunnen bevoegd zijn tot het beoordelen van optieverklaringen tot verkrijging van het Nederlanderschap, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Waarom wordt een aantal omstandigheden dat in ieder geval bij die toetsing moet worden betrokken slechts neergelegd in een handleiding? Maakt dat dan wel onderdeel uit van de wet of onderliggende regelgeving waar een betrokkene zich op kan beroepen? Is het vastleggen bij Algemene Maatregel van Bestuur of ministeriële regeling ook een mogelijkheid? Zo ja, waarom kiest de regering niet daarvoor? Zo nee, waarom niet? De leden van de GL-fractie vragen waarom op voorhand geen duidelijke criteria worden vastgelegd op basis waarvan een verzoek al dan niet wordt ingewilligd. Deze leden vragen de regering te beargumenteren waarom dit in haar ogen niet tot (ongewenste) rechtsonzekerheid en/of rechtsongelijkheid leidt. Deze leden vragen naar de logica achter het alleen openstellen van het nieuwe optierecht voor hen wier Nederlanderschap al van rechtswege is vervallen, en niet tegelijkertijd een voorziening te treffen voor Nederlanders wier Nederlanderschap op termijn nog gaat vervallen, waarbij het reeds duidelijk is dat het verlies van het Nederlanderschap tot onevenredig nadeel gaat leiden. De voorgenoemde leden wijzen hierbij op het feit dat gedurende de periode tussen het vervallen van rechtswege en het opnieuw verkrijgen van het Nederlanderschap de persoon in kwestie zijn of haar rechten niet kan uitoefenen, en dit nadeel niet altijd met terugwerkende kracht teniet kan worden gedaan, zoals in het geval van het uitoefenen van het kiesrecht.

    lees verder op:
    https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-992427

    Antwoord

Laat een reactie achter voor Jan de Voogd Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.