AOW en duurzaam gescheiden leven

apr 28, 2020

Instantie: Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak: 03-04-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer: UTR 19/2989 en UTR 19/3773
Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft terecht de AOW-uitkering van eisers herzien naar de norm voor gehuwden. Er is geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Beroep ongegrond.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Klik hier om het volledige artikel te lezen.

34 Reacties

  1. ECLI:NL:CRVB:2020:1773
    Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 06-08-2020 Datum publicatie 07-08-2020 Zaaknummer 19/329 AOW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie De Raad kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. In die overwegingen is weergegeven op welke wijze in de rechtspraak inhoud is gegeven aan het begrip duurzaam gescheiden leven. Latrelatie. Er zijn diverse uitspraken van de Raad en een arrest van de Hoge Raad waarin in een vergelijkbare situatie als hier aan de orde is geoordeeld dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Dit betekent dat de Svb terecht en op goede gronden heeft aangenomen dat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leven van elkaar als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. De Raad deelt niet de opvatting van appellante dat zij niet, dan wel niet volledig, door de Svb is voorgelicht over de gevolgen in het kader van de AOW van haar voornemen in het huwelijk te treden en dat zij daarom ten onrechte met een herziening van haar ouderdomspensioen is geconfronteerd.
    Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    19329 AOW
    Datum uitspraak: 6 augustus 2020
    Centrale Raad van Beroep
    Enkelvoudige kamer
    Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018, 17/7341 (aangevallen uitspraak)
    Partijen:
    [appellante] te [woonplaats], Duitsland (appellante)
    de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

    Antwoord
  2. ECLI:NL:CRVB:2020:1790 Centrale Raad van Beroep, 31-07-2020, 19/31 AOW
    Datum uitspraak:
    31-07-2020
    Datum publicatie:
    11-08-2020
    Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken:
    Hoger beroep
    Vindplaatsen:
    Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gaat hier om de situatie in maart 2018. Appellanten waren toen gehuwd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellanten er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leefden en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. De Raad twijfelt er niet aan dat appellanten eind december 2017 uit elkaar wilden gaan, waarbij overigens in eerste instantie nog niet werd gekozen voor een formele echtscheiding. Feitelijk is er echter nog geruime tijd sprake geweest van financiële verwevenheid. Verder was er eind maart 2018 nog een zekere mate van onderling contact en wederzijdse zorg. Dat is begrijpelijk en getuigt van zorgvuldigheid na een zo lange relatie

    Antwoord
  3. ECLI:NL:CRVB:2020:2013
    Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 26-08-2020 Datum publicatie 27-08-2020 Zaaknummer 18/1239 AOW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie
    De Raad is met de Svb en anders dan de rechtbank en betrokkenen van oordeel dat uit de hier aan de orde zijnde feiten en omstandigheden volgt dat in de situatie van betrokkenen geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het feit dat zij nooit hebben samengewoond en naar eigen zeggen niet de intentie hebben om te gaan samenwonen, doet hier niet aan af. De echtelijke samenleving kan immers bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Uit wat is overwogen volgt dat de Svb in de situatie van betrokkenen terecht geen duurzaam gescheiden leven heeft aangenomen. De Svb was dan ook gehouden het ouderdomspensioen van betrokkenen te herzien naar voor een gehuwde pensioengerechtigde en het onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen van betrokkenen terug te vorderen. Betrokkenen hebben tegen de terugvordering geen aparte gronden gericht. Hieruit volgt dat de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond zijn. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    181239 AOW, 18/1240 AOW Datum uitspraak: 26 augustus 2020 Centrale Raad van Beroep
    Enkelvoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2018, 17/2534 en 17/2535 (aangevallen uitspraak)
    Partijen: de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
    [betrokkene 1] te [woonplaats] (betrokkene 1) en [betrokkene 2] te [woonplaats] (betrokkene 2)

    Antwoord
  4. ECLI:NL:CRVB:2020:2354 Centrale Raad van Beroep, 01-10-2020, 19/2861 AOW
    Datum uitspraak: 01-10-2020 Datum publicatie: 08-10-2020 Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Vindplaatsen:
    Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Ouderdomspensioen terecht herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Beroep op het in verdragen vastgelegde discriminatieverbod, in het bijzonder het discriminatieverbod neergelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, slaagt niet. Voor zover appellante heeft bedoeld te betogen dat sprake is van ongelijke behandeling tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben, wordt verwezen naar een uitspraak van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:583 in het kader van de twee-woningenregel.

    Antwoord
  5. ECLI:NL:CRVB:2020:2429 Centrale Raad van Beroep, 08-10-2020, 19/3214 AOW
    Datum uitspraak: 08-10-2020 Datum publicatie: 13-10-2020
    Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Niet kan worden gezegd dat bij appellanten sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. Nu appellanten op 1 september 2018 geen recht hadden op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, was de Svb gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde

    Antwoord
  6. ECLI:NL:CRVB:2020:2444 Centrale Raad van Beroep, 06-10-2020, 18/6018 AOW
    Datum uitspraak: 06-10-2020 Datum publicatie: 13-10-2020 Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Herziening en terugvordering AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde. Oplegging boete. Gezamenlijke huishouding met nicht. Schending inlichtingenverplichting. Ontbreken draagkracht. Boete op nihil gesteld. Voldaan aan criteria Gezamenlijke huishouding en Wederzijdse zorg. Iin de te beoordelen periode ging de wederzijdse zorg verder dan passend is bij een door zakelijke verhoudingen beheerste huur- dan wel kostgangersrelatie en van twee gescheiden huishoudens was geen sprake. Anders dan appellant stelt, betaalde X niet een reële huurprijs. Vaststaat namelijk dat X de huur sinds 2013 niet dan wel niet helemaal betaalde

    Antwoord
  7. Zoekresultaat – inzien documentECLI:NL:RBNHO:2020:7769
    Instantie Rechtbank Noord-Holland
    Datum uitspraak 06-10-2020 Datum publicatie 19-10-2020
    Zaaknummer AWB – 20 _ 2484
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie
    AOW-zaak, gegrondverklaring, ten onrechte herzien naar gehuwdenpensioen, sprake van duurzaam gescheiden leven, zelf voorzien

    Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    RECHTBANK NOORD-HOLLAND Zittingsplaats Haarlem

    Bestuursrecht zaaknummer: HAA 20/2484

    uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2020 in de zaak tussen
    [eiser] , te [woonplaats] , eiser, en
    de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder
    (gemachtigde: mr. J.A.H. Koning)

    Antwoord
  8. ECLI:NL:CRVB:2020:3124
    Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 10-12-2020 Datum publicatie 15-12-2020 Zaaknummer 19/3116 AOW
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie
    Ouderdomspensioen terecht herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Terecht boete opgelegd. Niet aannemelijk geworden dat appellant in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Uit het onderzoek naar appellant en zijn echtgenote op Facebook blijkt dat sprake was van een intensief contact tussen beiden.

    Vindplaatsen Rechtspraak.nl 193116 AOW Datum uitspraak: 10 december 2020

    Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer

    Antwoord
  9. ECLI:NL:CRVB:2021:159 Centrale Raad van Beroep, 21-01-2021, 18/1041 AOW
    Datum uitspraak: 21-01-2021 Datum publicatie: 26-01-2021
    Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
    Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Ouderdomspensioen terecht met terugwerkende kracht herzien naar norm ongehuwde pensioengerechtigde en teruggevorderd. Geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Appellanten hebben ten onrechte bij hun aanvraag aangegeven dat zij ongehuwd waren en alleen woonden en zij hebben onjuiste inlichtingen verstrekt over hun woonadres en hun medebewoners niet gemeld. Zij hebben geen melding gemaakt van het frequente bezoek, de zorg en de financiële verstrengeling. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een situatie van duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Bevoegdheid tot terugvordering is niet verjaard. Geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

    Antwoord
  10. ECLI:NL:CRVB:2021:363 Centrale Raad van Beroep, 18-02-2021, 19/2441 AOW
    Datum uitspraak:
    18-02-2021
    Datum publicatie:
    25-02-2021
    Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken:
    Hoger beroep
    Vindplaatsen:
    Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Herziening ouderdomspensioen. Duurzaam gescheiden leven. Een omslagpunt heeft echter plaatsgevonden bij de indiening van het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank. Naar het oordeel van de Raad is daarmee objectief waarneembaar geworden dat sprake was van een wens van appellante om de echtelijke samenleving duurzaam te verbreken. Omdat het verzoekschrift om echtscheiding bij de rechtbank is ingediend op 12 februari 2018, moet ervan worden uitgegaan dat appellante vanaf die datum duurzaam gescheiden leefde van de echtgenoot.

    Antwoord
  11. ECLI:NL:CRVB:2021:501 Centrale Raad van Beroep, 09-03-2021, 19/2342 AOW
    Datum uitspraak:
    09-03-2021
    Datum publicatie:
    15-03-2021
    Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken:
    Hoger beroep
    Vindplaatsen:
    Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    De Svb heeft appellante AOW verleend naar de norm voor een alleenstaande. Na onderzoek heeft de Svb bij besluit van 25-9-2017 de AOW per 1-10-2017 herzien naar de norm voor gehuwden omdat appellante vanaf 1-10-2009 al een gezamenlijke huishouding voert. Appellante kan er geen verwijt van worden gemaakt dat haar pensioen niet eerder is herzien. Door de herziening in te laten gaan met ingang van 1-10-2017 heeft de Svb het rechtszekerheidsbeginsel voldoende in acht genomen

    Antwoord
  12. ECLI:NL:CRVB:2021:854 Centrale Raad van Beroep, 16-04-2021, 20/583 AOW
    Datum uitspraak: 16-04-2021 Datum publicatie: 20-04-2021 Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
    Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Uit de feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat appellant vanaf 1 juni 2018 duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. Nu appellant op 1 juni 2018 geen recht had op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, was de Svb gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde

    Antwoord
  13. ECLI:NL:CRVB:2021:892 Centrale Raad van Beroep, 21-04-2021, 18/688 AOW
    Datum uitspraak: 21-04-2021 Datum publicatie: 22-04-2021 Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Ouderdomspensioen terecht gedeeltelijk opgeschort. Het is niet controleerbaar duidelijk geworden in welk land appellant woont en of hij samenwoont. Afwijzing verzoek om de Svb te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente.

    Antwoord
  14. ECLI:NL:RBDHA:2021:7660
    Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 08-07-2021 Datum publicatie
    03-08-2021 Zaaknummer SGR 20/4876 Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie
    Inhoudsindicatie: Art. 1 lid 3 AOW. Is er sprake van duurzaam gescheiden leven? Nee. Beroep ongegrond. Vindplaatsen
    Rechtspraak.nl
    Daaruit:

    4.2 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:875), is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door een van hen, als bestendig is bedoeld. Daarbij wordt de echtelijke samenleving pas verbroken geacht als de wil daartoe zich naar buiten toe uitdrukkelijk manifesteert of als zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet.
    4.3 Uitgangspunt is dat de gehuwde status leidend is, tenzij het tegendeel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval geen sprake van. De rechtbank merkt in dit verband allereerst op dat voor het aannemen van een duurzaam gescheiden leven het niet voldoende is dat eiser en [echtgenote] niet samenwonen. Bij de beoordeling of er onder de gegeven omstandigheden sprake is van een duurzaam gescheiden leven acht de rechtbank, in navolging van verweerder, van belang dat eiser en [echtgenote] financiële banden met elkaar hebben. Eiser is immers eigenaar van de woning waar [echtgenote] in woont en zij hoeft geen huur te betalen, eiser betaalt de verzekering en de benzine voor de auto van [echtgenote] en eiser maakt maandelijks een bedrag van € 1.200,- over aan [echtgenote] . Daarnaast acht de rechtbank van belang dat [echtgenote] in het testament van eiser is opgenomen. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, niet ondubbelzinnig is gebleken dat eiser en [echtgenote] op de datum in geding ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden als waren zij niet met de ander gehuwd. Hierdoor is niet voldaan aan het criterium van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de AOW.
    4.4 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder niet heeft getoetst of zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet en dat het bestreden besluit derhalve onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Uit de hierboven onder 4.2 genoemde uitspraak blijkt dat de toets van een bestendige toestand van een verbroken samenleving onderdeel uitmaakt van de toets of er sprake is van een duurzaam gescheiden leven. Verweerder heeft in het bestreden besluit getoetst of er sprake is van een duurzaam gescheiden leven tussen eiser en [echtgenote] en heeft daarmee ook getoetst of er sprake is van een bestendige toestand van een verbroken samenleving.
    De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
    5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het AOW-pensioen van eiser terecht en op goede gronden niet heeft veranderd.

    Antwoord
  15. ECLI:NL:CRVB:2021:1941 Centrale Raad van Beroep, 03-08-2021, 19/3319 AOW
    Datum uitspraak:
    03-08-2021
    Datum publicatie:
    09-08-2021
    Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken:
    Hoger beroep
    Vindplaatsen:
    Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Afgewezen verzoek om herziening. Wijziging norm Gehuwden. Duuraanspraak. Onderscheid verleden en toekomst. De Svb heeft het verzoek om terug te komen van het besluit waarbij het AOW-pensioen voor een alleenstaande is gewijzigd naar een AOW-pensioen voor gehuwden, afgewezen. De aanspraak op een ouderdomspensioen betreft een zogeheten duuraanspraak. Dit betekent dat bij de toetsing van het bestreden besluit een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst. Het gaat hier om de periode vanaf het herzieningsverzoek. Gezamenlijk hoofdverblijf staat vast. In deze periode duidt de situatie waarin appellante en X zich bevonden, op een mate van verbondenheid, verantwoordelijkheid en zorg voor elkaar die de grenzen van een zuiver zakelijke relatie overschrijdt. Daarom was ook sprake van wederzijdse zorg. De afwijzing van het herzieningsverzoek kan voor de periode vanaf dit verzoek in stand blijven

    Antwoord
  16. ECLI:NL:RBAMS:2021:3247

    Instantie Rechtbank Amsterdam
    Datum uitspraak 18-06-2021
    Datum publicatie 25-08-2021
    Zaaknummer 20/4780
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie
    AOW, gezamenlijke huishouding, huisvestingscriterium. Beroep gegrond.
    Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    RECHTBANK AMSTERDAM
    uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2021 in de zaak tussen
    [eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser en
    de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank (hierna: Svb), verweerder

    1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt sinds 10
    september 2014 een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde. Eiser woont in Duitsland en staat sinds enkele jaren ingeschreven op het adres: [adres 1] te [woonplaats] . Sinds 1 januari 2020 staat eiser ook ingeschreven op het adres van mevrouw [naam] (hierna: [naam] ) aan de [adres 2] in [Frankfurt] In maart 2020 hebben twee handhavingsmedewerkers van de Svb op dat laatste adres
    een huisbezoek uitgevoerd. De bevindingen van het huisbezoek zijn vastgelegd in een rapport van 5 maart 2020.
    Gezamenlijke huishouding
    Overwegingen

    De rechtbank moet beoordelen of de Svb terecht het AOW- pensioen van eiser heeft herzien. De kern van het geschil betreft de vraag of eiser vanaf 1 februari 2020 een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] in Frankfurt.
    Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient blijkens vaste jurisprudentie te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij geldt dat het hoofdverblijf daar ligt waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt.1
    Nu het hier gaat om een belastend besluit, rust op de Svb de last om één en ander aannemelijk te maken.
    Huisvestingscriterium
    Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stukken in het dossier en het onderzoek ter zitting een ontoereikende grondslag voor het standpunt van de Svb dat eiser vanaf 1 februari 2020 zijn hoofdverblijf had aan de [adres 2] in Frankfurt. Daarbij is het volgende van belang.
    De rechtbank stelt om te beginnen vast dat in de verklaring van eiser tijdens het
    huisbezoek in Frankfurt (maart 2020) en in wat hij ter zitting naar voren heeft gebracht geen erkenning kan worden gelezen van het hebben van een hoofdverblijf in Frankfurt.
    Alhoewel eiser erkent één à twee keer per week te overnachten in de woning van [naam] in Frankfurt, verklaart hij daarnaast ook twee keer per maand enkele dagen in [woonplaats] te verblijven (de rechtbank begrijpt: de woning aan de [adres 1] ). De overige tijd van de maand verklaart eiser, via een bekende bij een transportbedrijf, met diverse chauffeurs
    onderweg te zijn in Europa. Om die reden verblijft hij op die momenten noch in Frankfurt
    noch in [woonplaats] . Hieruit volgt dat eiser iedere maand zowel enige dagen in Frankfurt als in [woonplaats] verblijft.
    Voor zover de Svb onder die omstandigheden, het zwaartepunt van eisers verblijf in
    Frankfurt aanneemt op basis van eisers inschrijving in Frankfurt per 1 januari 2020 en de
    omstandigheid ‘dat eiser vanuit Frankfurt zijn hobby uitoefent’, overweegt de rechtbank als volgt. Alhoewel eisers inschrijving aan de [adres 2] in Frankfurt in beginsel een duidelijke aanwijzing zou kunnen vormen voor een hoofdverblijf aldaar, voert eiser ter zitting aan zijn ‘eerste woonplaats’ in [woonplaats] te hebben en zich vanwege Duitse wet- en regelgeving ook in Frankfurt te hebben moeten inschrijven en daar zijn ‘tweede woonplaats’ te hebben.
    Uit openbaar te raadplegen bronnen op het internet volgt dat sinds 1 januari 2019 in
    Frankfurt en omgeving door de gemeente voor het gebruik van een tweede woning lokale
    belasting wordt geheven.2 Uit de zich tussen de stukken bevindende kopie van eisers
    inschrijving in Frankfurt volgt dat die inschrijving een Nebenwohnsitz-inschrijving (NW)
    betreft.3 Hieruit volgt dat eiser zijn hoofdwoonplaats is blijven behouden in [woonplaats] .
    De door de Svb genoemde inschrijving in Frankfurt, de Nebenwohnsitz-inschrijving, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende voor het aannemen van het hoofdverblijf in de hiervoor bedoelde zin.
    Het standpunt van de Svb dat eiser vanuit de woning in Frankfurt begint aan zijn reizen met chauffeurs door Europa, en zo bezien vanuit daar zijn hobby uitoefent, brengt de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene en zonder nadere onderbouwing, niet tot een ander oordeel.
    Dit betekent dat de door de Svb aangehaalde omstandigheden naar het oordeel van de
    rechtbank onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiser zijn
    hoofdverblijf in Frankfurt heeft.

    Het rapport met bevindingen van het huisbezoek aan eiser in Frankfurt bevat verder weinig bruikbare informatie over de aanwezigheid en verdeling van eisers persoonlijke spullen (administratie, kleding en andere goederen) over de woningen in [woonplaats] en Frankfurt.
    Ter zitting verklaart eiser hierover in Frankfurt vooral vrijetijdskleding te hebben liggen en in [woonplaats] meer formele kleding. Met betrekking tot zijn administratie verklaart hij
    correspondentie met overheidsinstanties te ontvangen aan zijn adres in [woonplaats] ,
    terwijl administratie met betrekking tot zijn uitvaart- en autoverzekering wordt ontvangen en aanwezig is in de woning in Frankfurt. Zo bezien kan naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van deze gegevens niet onderscheidend worden vastgesteld waar het zwaartepunt van eisers persoonlijke leven ligt en waar hij zijn hoofdverblijf heeft.
    De Svb heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte aangenomen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW.

    Antwoord
  17. Geachte,

    Stel, ik ben kunstenaar, woon en werk in een atelier. Er is zo-af-en-toe face-to-face kontakt met mijn ex. Galeries, museum, cafe’s, kunstverenigingen. Ik kan haar niet ontlopen, vind het ook niet gepast. Zijn dit voor de SVB feiten om mij te korte op mijn AOW pensioen. Van alleenstaande pensioen naar gehuwd pensioen? Zijn de feiten van elkaar tegenkomen –zonder afspraak– genoeg om mij te korten?

    Antwoord
    • Neen , af en toe tegenkomen is geen samenwonen-relatie.

      Antwoord
  18. ECLI:NL:RBAMS:2021:4737 Rechtbank Amsterdam, 06-08-2021, AWB – 21 _ 479
    Datum uitspraak:
    06-08-2021
    Datum publicatie:
    20-09-2021
    Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken:
    Eerste aanleg – enkelvoudig
    Vindplaatsen:
    Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Eiseres is gehuwd, maar heeft toch recht op een AOW-pensioen voor een alleenstaande. Haar echtgenoot woont al bijna veertien jaar in Engeland. Er is wel dagelijks telefonisch contact en zij zien elkaar eens in de twee tot drie maanden. Zij beschikken echter niet over elkaars huissleutel. Ook zijn hun financiën volledig van elkaar gescheiden en is er geen wederzijdse zorg. De rechtbank concludeert daarom dat zij duurzaam gescheiden leven.

    Antwoord
    • Dank,

      …voor uw reactie. Alleen, de ex woont in dezelfde stad als de kunstenaar. Komen elkaar tegen en spreken NIET af. Ik denk dat de SVB toch gaat tellen hoevaak etc.

      Antwoord
  19. ECLI:NL:RBDHA:2021:12615
    Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 11-08-2021 Datum publicatie 02-12-2021 Zaaknummer 20/5817 en 20/5821 Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie AOW-uitkering, norm voor een gehuwde, duurzaam gescheiden, herzieningsverzoek voor verleden en toekomst Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    Uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Bestuursrecht zaaknummers: SGR 20/5817 en SGR 20/5821 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen
    [eiser] , te [woonplaats] , eiser, en
    de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder
    en in de zaak tussen [eiser] als erfgenaam van wijlen [A] (echtgenote van eiser), te Den Haag, eiser, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

    daaruit:
    4.2.
    De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij het verzoek om herziening van het AOW-pensioen voor het verleden geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als hiervoor bedoeld zijn vermeld. Eiser en zijn echtgenote hebben ter aanvulling van dat verzoek zelf het volgende aangegeven:
    ‘Te dien aanzien wijzen wij u er nogmaals op dat van een wijziging geen sprake is. De situatie van gescheiden leven zoals die nu is, bestond ook ten tijde van het ingaan van onze AOW-uitkeringen en was al jaren daarvoor ontstaan, een en ander zoals uiteengezet in onze brief van 3 april, maar ook reeds in 2011/2012 ten tijde van het aanvragen en ingaan van onze AOW-uitkeringen.’
    4.3
    De stelling van eiser dat de door verweerder toegepaste regels volgens hem achterhaald zijn op grond van veranderde maatschappelijke opvattingen over relatievormen en ten opzichte van ongehuwden discriminatoir zijn, levert evenmin een nieuw gebleken feit of omstandigheid op. Er is met betrekking tot de oorspronkelijke besluiten geen sprake van gewijzigde regelgeving. Van nieuwe rechtspraak is evenmin sprake, terwijl dit volgens vaste jurisprudentie bovendien niet als nieuw feit kan gelden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2005). Dat eiser het oneens is met de interpretatie van de toepasselijke wetgeving en geldende jurisprudentie, maakt het voorgaande niet anders.
    4.4.
    Op grond van de beleidsregel SB1076 herziet verweerder ook als er sprake is van een onmiskenbaar onjuiste beslissing. Hiervan is volgens de beleidsregel sprake als verweerder een fout heeft gemaakt, als het beleid van verweerder op een later moment is gewijzigd of wanneer er sprake is van overige omstandigheden, zoals een fout van eiser zelf of van een derde. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de eerdere toekenningsbesluiten onmiskenbaar onjuist te achten. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven aan dit beleid. Eiser kan niet gevolgd worden in het standpunt dat verweerder het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ heeft uitgelegd in strijd met de wet, nu niet is gebleken dat verweerder bij de uitleg van dat begrip is afgeweken van vaste rechtspraak daarover (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 september 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:3019 en de daarin genoemde rechtspraak onder 4.2.).
    4.5.
    Voor zover eiser heeft aangevoerd dat sprake is van discriminatie tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben – waardoor ook de hiervoor bedoelde vaste rechtspraak toepassing zou missen – , verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de CRvB van 14 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:583) en 1 oktober 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2354). In deze uitspraken heeft de CRvB geoordeeld dat verschillende behandeling van gehuwden en ongehuwden is gerechtvaardigd, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft. Zo ontstaat er bij een huwelijk een op grond van de wet afdwingbare zorgverplichting die de echtgenoten jegens elkaar hebben, terwijl dat bij ongehuwden niet het geval is. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft gelet hierop geen aanleiding te oordelen dat de bestreden besluiten (onmiskenbaar) onjuist of evident onredelijk zijn.
    5.1.
    Eiser en zijn echtgenote hebben het herzieningsverzoek ook voor de toekomst gedaan. Nu de echtgenote van eiser gedurende de behandeling van het beroep is komen te overlijden, stelt de rechtbank vast dat het herzieningsverzoek ziet op de periode tussen april 2020 en januari 2021.
    5.2.
    Bij een herzieningsverzoek voor de toekomst is van belang dat de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend onderbouwt. De aanvrager moet daarbij feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven voor een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum (zie de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2344). Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van verweerder te verlangen om te onderzoeken of er bij het oorspronkelijke besluit te weinig is toegekend of van een onjuiste aanspraak is uitgegaan (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1).
    5.3.
    Eiser en zijn echtgenote hebben bij het verzoek om herziening geen andere feitelijke gegevens aangedragen dan bij de aanvraag van hun AOW-pensioen. Bovendien hebben zij er bij hun herzieningsverzoek expliciet op gewezen dat de situatie sinds het ingaan van hun AOW-uitkeringen niet is gewijzigd. In de feitelijk vermelde omstandigheden is daarom geen grond gelegen voor het oordeel dat die aanleiding zouden kunnen geven tot andere besluiten. Eiser en zijn echtgenote hebben in hun verzoek slechts uitgelegd waarom er naar hun idee wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hun betoog komt er daarbij ook wat betreft de herziening voor de toekomst, in de kern op neer dat sprake is van discriminatie tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben, te meer sinds inwerkingtreding van de zogenoemde ‘twee-woningen’- regel. Dit betoog stuit af op de onder 4.5. weergegeven rechtspraak (zie onder meer r.o. 4.12 van de uitspraak van 1 oktober 2020).
    5.4
    De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten onjuist zijn en dat verweerder de AOW-pensioenen van eiser en zijn echtgenote had moeten herzien.

    Antwoord
  20. ECLI:NL:RBDHA:2022:153 Rechtbank Den Haag, 24-01-2022, 21/3418
    Datum uitspraak: 24-01-2022 Datum publicatie: 08-02-2022 Rechtsgebieden:
    Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
    Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Beroep gegrond. Sprake van duurzaam gescheiden leven. Recht op AOW pensioen voor alleenstaande. Echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank.

    Antwoord
  21. ECLI:NL:RBMNE:2021:3486
    Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak 22-07-2021 Datum publicatie
    30-05-2022 Zaaknummer UTR 21/1160
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie
    AOW, toekenning naar gehuwdennorm, feiten en omstandigheden geven geen aanleiding voor duurzaam gescheiden leven, beroep op artikel 3:4, tweede lid, Awb ter zitting is te laat, beroep ongegrond.

    Vindplaatsen
    Rechtspraak.nl
    Verrijkte uitspraak
    Uitspraak
    RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
    Zittingsplaats Utrecht

    Bestuursrecht zaaknummer: UTR 21/1160

    uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen
    [eiseres] , te Utrecht, eiseres (gemachtigde: mr. D.M. Wijngaard),

    en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

    Antwoord
  22. ECLI:NL:CRVB:2022:1453
    Instantie Centrale Raad van Beroep
    Datum uitspraak 24-06-2022 Datum publicatie 07-07-2022
    Zaaknummer 21/3485 AOW
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie
    Of aan de voorwaarden voor een ongehuwdenpensioen wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Uit de feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat appellant en zijn partner beiden afzonderlijk een eigen leven leiden als waren zij niet als partner geregistreerd. Geregistreerd partnerschap doet daar niet aan af. Sprake van een vorm van zorg zowel als van een financiële verwevenheid.

    Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak 213485 AOW
    Datum uitspraak: 24 juni 2022
    Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
    Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2021, 20/3273 (aangevallen uitspraak)
    Partijen:[appellant] te [woonplaats] (appellant)
    de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

    Antwoord
  23. ECLI:NL:CRVB:2022:1449
    Instantie Centrale Raad van Beroep
    Datum uitspraak 24-06-2022
    Datum publicatie 07-07-2022
    Zaaknummer 21/2617 AOW
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie
    Duurzaam gescheiden leven. In 2018 door de Svb onderzoek naar de woon- en leefsituatie van betrokkenen. Onvoldoende uitgebreid onderzoek gedaan door Svb naar de feiten. Dat uit mag worden gegaan van de ondertekende verklaring DGL wordt in dit concrete geval niet onderschreven. De rechtbank heeft onvoldoende onderkend dat met name zorgvuldig moet worden onderzocht wat een echtpaar nog aan elkaar bindt. Op grond van alle gegevens moet geconcludeerd worden dat betrokkenen ten tijde in geding duurzaam gescheiden van elkaar leefden.

    Anders dan de rechtbank zal de Raad de Svb niet meer in de gelegenheid stellen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien. Voor het overige zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd, met verbetering van de gronden. De Svb wordt veroordeeld in de kosten van betrokkenen in bezwaar en hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

    Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    21/2617 AOW en 21/2618 AOW
    Datum uitspraak: 24 juni 2022

    Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni 2021, 19/2610 en 19/2611 (aangevallen uitspraak)

    Partijen:
    de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

    Antwoord
  24. Instantie Centrale Raad van Beroep
    Datum uitspraak 29-07-2022
    Datum publicatie 17-08-2022
    Zaaknummer 21/3027 AOW
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie
    In tegenstelling tot de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het tijdvak in geding een situatie is ontstaan van duurzaam gescheiden leven. Dit betekent dat appellant in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Uit artikel 17, eerste en derde lid, van de AOW volgt dat de ingangsdatum daarvoor op 1 december 2019 moet worden bepaald.

    Vindplaatsen
    Rechtspraak.nl
    Verrijkte uitspraak
    Uitspraak
    213027 AOW
    Datum uitspraak: 29 juli 2022

    Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer

    Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021, 20/4876 (aangevallen uitspraak)

    Antwoord
  25. ECLI:NL:CRVB:2022:2505
    Instantie Centrale Raad van Beroep
    Datum uitspraak 24-11-2022 Datum publicatie 01-12-2022 Zaaknummer 21 / 473 WLZ
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie
    Verzoek om terug te komen van eerder genomen besluit, waarin is beslist dat appellante niet verzekerd is voor de Wlz omdat zij niet in Nederland woont, terecht afgewezen. Geen nieuwe feiten of omstandigheden. De beslissing was ook niet onmiskenbaar onjuist. Wat betreft de periode na de herhaalde aanvraag onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de Svb terecht geen ingezetenschap heeft aangenomen.

    Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    21473 WLZ

    Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2020, 20/1112 (aangevallen uitspraak)
    Partijen: [Appellante] te [woonplaats] (Suriname) (appellante)
    de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb

    Antwoord
  26. ECLI:NL:CRVB:2022:2737 InstantieCentrale Raad van Beroep Datum uitspraak08-12-2022 Datum publicatie22-12-2022 Zaaknummer21 / 4486 AOW
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie
    Afwijzing aanvraag ongehuwdenpensioen. Geen sprake van duurzaam gescheiden leven.
    VindplaatsenRechtspraak.nl
    Daaruit:
    Wettelijk kader
    4.1.1.
    Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
    4.1.2.
    Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
    a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
    b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
    c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
    Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
    4.1.3.
    De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De nog bestaande mate van financiële verstrengeling tussen appellant en zijn echtgenote staat aan duurzaam gescheiden leven in de weg. Appellant en zijn echtgenote zijn beiden eigenaar van een vakantiehuisje in Frankrijk. Zij hebben de bouw van de woning gezamenlijk gefinancierd en zien de woning als een beleggingsobject voor een aanvullend pensioen. De woning wordt door hen beiden onderhouden. Appellant en zijn echtgenote maken één keer per jaar samen met vrienden de woning gebruiksklaar en reizen daarvoor soms samen. Appellant en zijn echtgenote blijven gehuwd zodat de langstlevende de woning zal erven. Bij een eventuele echtscheiding zal volgens appellant op grond van het Franse recht niet langer een algehele vrijstelling voor de successierechten gelden en zal de woning verkocht moeten worden. Dat willen zij niet. Verder is van belang dat voor de inkomsten van de verhuur van die woning en de uitgaven een Franse bankrekening wordt gebruikt, die op naam van appellant staat. De echtgenote is ook gemachtigd tot die rekening, omdat zij beide betalingen doen voor die woning. Verder zijn zij beiden vernoemd in elkaars testament. Deze omstandigheden tezamen wijzen op zichzelf al voldoende op een zekere mate van zorg voor elkaar. Tot slot hebben appellant en zijn echtgenote nog sporadisch contact met elkaar bij het om de drie weken afgeven van de honden van zijn echtgenote op elkaars adres en heeft de echtgenote in dat verband een sleutel van de woning van de appellant. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin ieder van hen afzonderlijk een eigen leven leidt alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd. Daaraan doet niet af dat appellant en zijn echtgenote verder geen activiteiten ondernemen samen.
    4.1.4.
    Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

    Antwoord
  27. Zie deze uitspraak over niet duurzaan gescheiden leven van twee personen die gehuwd zijn (voro de AOW)

    ECLI:NL:CRVB:2022:2775
    Uitspraak delen
    InstantieCentrale Raad van Beroep
    Datum uitspraak22-12-2022
    Datum publicatie23-12-2022
    Zaaknummer22 / 499 AOW
    RechtsgebiedenSocialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerkenHoger beroep
    Inhoudsindicatie
    Herziening en terugvordering ouderdomspensioen naar het pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Schending inlichtingenverplichting. Boete.
    VindplaatsenRechtspraak.nl

    4.7.
    In artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW is bepaald dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
    4.8.
    Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
    a. ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
    b. ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
    c. ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
    Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
    Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan door het voeren van een gezamenlijke huishouding of op een andere manier. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 30 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2154.
    4.9.
    Uit de feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat tussen appellant en de echtgenote geen sprake was van echtelijke samenleving. Van een situatie waarin beide echtgenoten een eigen leven leiden als waren zij niet met de ander gehuwd, was niet aan de orde. Er was sprake van regelmatige contacten met elkaar, wederzijdse zorg voor elkaar en financiële betrokkenheid bij elkaar. Appellant heeft namelijk tijdens de hoorzitting verklaard dat de echtgenoten zich naar buiten als stel presenteerden, dat hij wel eens iets voor de echtgenote betaalde, dat appellant en de echtgenote één of twee keer per maand bij elkaar langskwamen, dat zij telefonisch contact hadden en dat zij samen familie bezochten. Van belang is ook dat er geen aanwijzingen zijn dat het gescheiden leven blijvend zou zijn bedoeld. De situatie waarin de echtgenoten nog niet (volledig) samenwoonden lijkt eerder tijdelijk te zijn bedoeld. Appellant heeft namelijk in een brief van 3 februari 2021 toegelicht dat hij in 2015 voorlopig nog niet wilde samenwonen met de echtgenote. Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden vindt de Raad, net als de rechtbank, dat in de periode in geding geen sprake was van duurzaam gescheiden leven van appellant en zijn echtgenote.
    4.10.
    Niet in geschil is dat appellant niet (eerder dan in 2021) aan de Svb heeft gemeld dat hij op 28 augustus 2015 is getrouwd met zijn echtgenote. Partijen verschillen van mening of appellant hierdoor zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 49 van de AOW heeft geschonden.
    4.11.
    Net als de rechtbank, vindt de Raad dat appellant door zijn huwelijk niet (tijdig) aan de Svb te melden zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een huwelijk van invloed kon zijn op (de hoogte van) het ouderdomspensioen. Ook als appellant niet duidelijk was of het huwelijk rechtsgeldig was en of hij ondanks het huwelijk als ongehuwde zou worden aangemerkt, dan nog heeft hij kunnen weten dat het huwelijk van invloed kon zijn op (de hoogte van) het ouderdomspensioen. Appellant heeft in november 2015 en december 2016 contact met de Svb opgenomen. Bij dit laatste contact heeft appellant verklaard dat hij nog geen partner heeft gevonden en dat als hij gaat trouwen, hij dit laat weten. Appellant heeft de juistheid van de weergave van deze gesprekken door de Svb niet betwist. De omstandigheid dat appellant (naar zijn zeggen) uit het contact met de Svb tot een andere (onjuiste) conclusie is gekomen over de vraag of hij als gehuwd moet worden beschouwd, moet voor rekening en risico van appellant komen. Bij gelegenheid van het contact van de Svb met appellant in 2015 en 2016 is appellant duidelijk gemaakt dat hij een huwelijk moet melden. Dit is appellant daarnaast ook meegedeeld in de bijlage bij het besluit van 30 januari 2015 tot toekenning van het ouderdomspensioen.
    4.12.
    Uit overweging 4.1 tot en met 4.11 volgt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant voor de toepassing van de AOW niet is aan te merken als ongehuwde en appellant de inlichtingenplicht niet is nagekomen. Nu het niet nakomen van de inlichtingenplicht ertoe heeft geleid dat appellant in de periode in geding ten onrechte een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde is verleend, was de Svb verplicht dit ouderdomspensioen te herzien naar het pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.

    Antwoord
  28. ECLI:NL:RBMNE:2022:3599
    Instantie Rechtbank Midden-Nederland
    Datum uitspraak08-09-2022 Datum publicatie17-01-2023 ZaaknummerUTR 22/1651
    Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie
    AOW – duurzaam gescheiden leven – beroep gegrond
    VindplaatsenRechtspraak.nl
    Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: UTR 22/1651

    uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen
    [eiser] , uit [woonplaats] , eiser
    en
    de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb)

    daaruit:
    5. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er vanaf de huwelijksdatum sprake is van een situatie waarin eiser en [A] (hierna: [A] ) duurzaam gescheiden leven. Uit het dossier blijkt weliswaar dat eiser nadat hij op 9 november 2021 is getrouwd graag invulling wilde geven aan zijn huwelijk, maar gebleken is dat deze intentie nooit heeft bestaan bij de (ex-)echtgenote, [A] . Zij is vlak na het huwelijk teruggekeerd naar Suriname. Na haar terugkeer heeft eiser geprobeerd om telefonisch contact met haar te onderhouden, maar [A] heeft hem medegedeeld dit niet te willen. Vervolgens zijn eiser en zijn nicht naar Suriname gegaan en hebben zij geprobeerd [A] te bezoeken. Aldaar bleek dat zij niet woonachtig was op het adres waar zij formeel was ingeschreven, maar dat zij ergens anders woonde. Ook bleek dat zij al voorafgaand aan het huwelijk samenwoonde met een andere man met wie zij een relatie had en dat deze situatie na haar terugkeer naar Suriname is voortgezet. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze feiten niet heeft betwist. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat ook [A] bij de sluiting van het huwelijk de intentie had om invulling aan haar huwelijk met eiser te geven. Het heeft er alle schijn van dat [A] het huwelijk met eiser uitsluitend is aangegaan om op termijn het Nederlanderschap of een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Zij leidde reeds vanaf het moment van het aangaan van het huwelijk een leven alsof zij niet met eiser was gehuwd. Dit was haar wil en deze situatie is ook bestendig gebleken. Eiser en [A] zijn immers gescheiden. Daarom is er vanaf de sluiting van het huwelijk sprake van duurzaam gescheiden leven.
    6. Gelet op het voorgaande moet in de situatie van eiser vanaf 9 november 2021 worden uitgegaan van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Dit betekent dat eiser in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal in het belang van een definitieve beslechting van het geschil op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien zoals in het dictum is vermeld.

    Antwoord
  29. ECLI:NL:RBMNE:2022:6227 Rechtbank Midden-Nederland, 14-12-2022, UTR 22/2982
    Datum uitspraak: 14-12-2022
    Datum publicatie: 09-03-2023
    Rechtsgebieden: Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
    Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    AOW, huwelijk met een partner in Marokko, niet gemeld, meldplicht blijkt voldoende uit de communicatie van verweerder, AOW uitkering daarom terecht gewijzigd en te veel ontvangen bedrag teruggevorderd, geen dringende redenen, beroep ongegrond

    Antwoord
  30. ECLI:NL:CRVB:2023:864 Centrale Raad van Beroep, 04-05-2023, 20/3505 AOW
    Datum uitspraak: 04-05-2023 Datum publicatie: 11-05-2023
    Rechtsgebieden: Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
    Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Toekenning ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde. Er was geen sprake van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving. Tussen appellant en zijn echtgenote was er, ten tijde in geding, regelmatig contact, bezocht men elkaar en onderhield appellant zijn echtgenote financieel. Dat zij, doordat zij in verschillende landen woonachtig waren, niet feitelijk samenwoonden, doet hier niet aan af.

    Antwoord
  31. ECLI:NL:CRVB:2023:863 Centrale Raad van Beroep, 04-05-2023, 22/279 AOW
    Datum uitspraak: 04-05-2023 Datum publicatie: 11-05-2023
    Rechtsgebieden:
    Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
    Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Herziening en terugvordering ouderdomspensioen. Appellant en zijn echtgenote leidden geen leven alsof ze niet met elkaar gehuwd waren. Vanaf medio maart 2020 is zijn echtgenote ook bij appellant in Nederland komen wonen. Van een situatie van duurzaam gescheiden leven is dan ook geen sprake.

    Antwoord
  32. ECLI:NL:CRVB:2023:2500
    Instantie: Centrale Raad van Beroep – Datum uitspraak: 21-12-2023 –
    Datum publicatie: 04-01-2024 – Zaaknummer: 23/165 AOW
    Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht – Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
    Inhoudsindicatie: Herziening ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde. Geen sprake van duurzaam gescheiden leven.

    4.5. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig dat appellant en zijn partner beiden afzonderlijk een eigen leven leiden als ware zij niet als partner geregistreerd.
    Hiervoor is het volgende van belang. Appellant en [B.] hebben gezamenlijk een woning in eigendom. Zij beschikken over een gezamenlijke
    rekening voor het onderhoud aan de woning. Appellant en [B.] hebben zich beide bij de BRP op dit adres laten inschrijven als woonadres. In het kader van een adresonderzoek in verband met deze inschrijving verricht door de gemeente, heeft [B.] in juni 2022 verklaard niet langer dan acht maanden per jaar in het buitenland te verblijven. Appellant heeft toen verklaard dat [B.] samen met hem op het BRP-adres verblijft. Voor zover appellant al moet worden gevolgd in zijn stelling dat deze verklaring niet betekent dat [B.] fysiek op het BRP-adres verblijft en daar alleen bij wijze van uitzondering aanwezig is, is niet gebleken dat appellant aan [B.] een zakelijke vergoeding betaalt voor zijn voortdurende bewoning van hun gezamenlijk eigendom. Verder hebben appellant en [B.]
    gekozen voor een geregistreerd partnerschap met het oog op de erfbelasting bij het overlijden van één van beiden. Naast de omstandigheid dat appellant en [B.] regelmatig contact hebben met elkaar, duiden de hiervoor genoemde omstandigheden zowel op een vorm van zorg als op een financiële verwevenheid. De Raad komt tot de conclusie dat appellant in de periode in geding niet duurzaam gescheiden leefde van zijn partner in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde.

    Klik hier om het volledige artikel te lezen.

    Cees Vermeeren
    VBNGB bestuurslid en landencoördinator België

    Antwoord

Laat een reactie achter voor Jan de Voogd Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.