ECLI:NL:GHAMS:2023:811
Instantie Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak04-04-2023 Datum publicatie05-04-2023 Zaaknummer22/00414
Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:4511, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Vergrijpboete; grove schuld.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van
[X] , wonende in Portugal, belanghebbende, (gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 20 mei 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/35 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende
en de inspecteur van de Belastingdienst
daaruit:
4Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1.
Belanghebbende heeft, hoewel daartoe verplicht (art. 6 lid 3 AWR in verbinding met art. 2 Uitv.reg. AWR), niet verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte.
4.2.
De inspecteur heeft door er op te wijzen dat belanghebbende in het NinBi-formulier 2012 geen enkele melding heeft gemaakt van enig voordeel uit sparen en beleggen naar het oordeel van het Hof overtuigend aangetoond dat belanghebbende dermate nalatig is geweest bij het nakomen van zijn verplichtingen dat het aan zijn in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Belanghebbende heeft de inspecteur daardoor immers informatie onthouden waarom in dat formulier onmiskenbaar is verzocht en ten aanzien waarvan redelijkerwijs niet kan worden betwijfeld dat zij – al dan niet nadat belanghebbende alsnog was uitgenodigd tot het doen van aangifte – tot belastingheffing zou hebben geleid indien deze wel zou zijn gegeven.
4.3.
Indien belanghebbende, zoals hij eerst ter zitting van het Hof heeft verklaard, meende het formulier naar “Portugese maatstaven” te kunnen invullen, maakt dit – ook indien juist, en wat er ook moge wezen van die maatstaven – niet anders. Het formulier bevat geen enkel aanknopingspunt voor deze opvatting. Integendeel, het formulier vermeldt uitdrukkelijk: “Let op! Vermeld het totaal van uw Nederlandse en niet-Nederlandse inkomen”. Redelijkerwijs bestaat er ook geen grond bij opgave van het wereldinkomen aan de Nederlandse fiscus voor de vraag wanneer sprake is van inkomen uit te gaan van “Portugese maatstaven”, zeker niet nu het formulier uitdrukkelijk vraagt naar het bedrag van de rendementsgrondslag en het heffingsvrij vermogen (vraag 4a en vraag 4b). Dat het formulier desalniettemin anders moet of kan worden uitgelegd is dermate onwaarschijnlijk dat indien belanghebbende desalniettemin van dergelijke maatstaven uit is gegaan zonder ter zake enig onderzoek te verrichten hij zo ernstig nalatig heeft gehandeld dat dit het oordeel dat zijnerzijds sprake is van grove schuld slechts onderschrijft.
4.4.
Het Hof acht de hoogte van de boete, rekening houdend met de vermindering door de rechtbank in verband met een overschrijding van de redelijke termijn, in overeenstemming met het verwijt dat belanghebbende wordt gemaakt. Er zijn geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven de boete verder te matigen. De boete is passend en geboden.
4.5.
Met betrekking tot de belastingrente heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“24. In een geval als het onderhavige, waarin inkomstenbelasting is nagevorderd, heeft de belastingrente als grondslag het te betalen bedrag aan belasting (artikel 30fc, tweede lid, van de AWR). Uit de stukken van geding blijkt niet dat verweerder in strijd met dit voorschrift het bedrag van de boete heeft begrepen in de grondslag voor de belastingrente. Voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente naar aanleiding van de matiging van de boete bestaat daarom geen grond.”
Deze overweging van de rechtbank is juist. Het Hof maakt die overweging tot de zijne.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.
Commentaar jdv:
Het Hof oordeelt hier op gelijke wijze als in eerste instantie de Rechtbank Noord-Holland. De in Portugal wonende belastingplichtige verzuimde in 2012 aangifte ib te doen van zijn onroerende zaak in Nederland waarvan de inkomsten (box 3) aan Nederland zijn toegewezen. Opmerkelijk is dat in die zaak – voor hetzelfde punt- ook aan de orde gebracht is het onjuist invullen van het Ninbi formulier voor 2012 waarop het wereldinkomen moet worden aangegeven. Kennelijk wordt binnen de Belastingdienst gecoördineerd tussen Ninbi-aanslagen en aanslagen ib/pvv bij mensen die buiten Nederland wonen. Beide trajecten hebben een verschillend doel, maar materieel is er natuurlijk veel samenhang.
Aangiften ib/pvvv dienen ter vaststelling van de te betalen ib en premies v.v. aan Nederland, de Ninbi-aangifte voor vaststellen toeslagen (vooral zorg- en kinderopvangtoeslag) en de buitenlandbijdrage aan het CAK. Vermoedelijk gaat het in dit geval om het laatste. Er blijken dus geen waterdichte schotten binnen de belastingdienst tussen beide trajecten te bestaan, althans dat suggereert deze zaak.
Ik wijs wel op een paar relevante verschillen:
1. Verplichting zelf aangifte ib/pvv te doen bestaat indien men een belastingschuld aan Nederland heeft (wat bij bezit van onroerend goed in Nederland al snel het geval kan zijn). Doet men het niet dan kan dus, zoals hier, tot nalatigheid en opzet worden besloten, resulterend in een flinke boete. De Ninbi aangifte hoeft men slechts te doen indien het biljet toegestuurd is.Men heeft wel een informatieplicht (aan CAK of woonlandorgaan) indien men weet verdragsgerechtigde te zijn, maar het CAK en de Belastingdienst gaan veelal uit van het ontvangen van een vervroegd of socialezekerheidspensioen uit Nederland, voorzover via het woonlandorgaan nader is vastgesteld dat men verdragsgerechtigd is ten laste van CAK (of een gezinslid daarvan is).
2. Op het aangifteformulier voor buitenlands belastingplichtigen hoeft men slechts aan Nederland ter heffing toegewezen inkomen aan te gevan, tenzij men kwalificerend buitenlands belastingplichtige is. Op de Ninbi-aangifte moet men het wereldinkomen (drie boxen), naar Nederlandse definitie aangeven.
3. De aangifte ib/pvv hoeft niet voor alle posten identiek te zijn (ook niet wat betreft aan Nederland toegewezen inkomen) met die op de Ninbi-aangifte, aangezien voor het inkomensbegrip bij de eerste hoofdstuk 7 van de WetIB2001 geldt en voor de Ninbiaangifte hoofdstuk 3, wetende dat de laatste uitgaat van fictief in Nederland wonen. In sommige situaties (vooral bij partnersituaties) kan men daarvan voor de bepaling van (de verlaging van) het pseudo-WLZ inkomen in de verdragsbijdrage gunstig gebruik van maken.
Afgezien van het onder 2 en 3 genoemde lijkt het zeer aan te bevelen bij het doen van aangifte ib/pvv en via het Ninbi-biljet consistent te handelen en in te vullen.