Inkomstenbelasting. Lijfrenten en rechten op periodieke uitkeringen
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021
Dit besluit vervangt het besluit van 13 juni 2012, nr. BLKB 2012/283M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 september 2015, nr. BLKB 2015/1080M en is geactualiseerd en aangevuld met beleidsstandpunten. Vooruitlopend op wetgeving is een goedkeuring opgenomen die het mogelijk maakt dat de faciliteiten van de artikelen 6.5 en 6.6 Wet IB 2001 ook van toepassing zijn als een alimentatielijfrente of een pensioenverrekeningslijfrente wordt afgesloten bij een bank, een beleggingsonderneming of een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten.
1. Inleiding
In dit besluit zijn de beleidsstandpunten opgenomen over de lijfrenteverzekering, de lijfrenterekening, het lijfrentebeleggingsrecht, de aftrek van premies voor lijfrenteverzekeringen en de aftrek van de inleg voor lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten als uitgaven voor inkomensvoorzieningen onder de Wet IB 2001. Ook zijn de beleidsstandpunten opgenomen over vóór 2001 gesloten lijfrenten en andere rechten op periodieke uitkeringen voor de toepassing van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.
Naast de aanpassingen van het besluit aan de gewijzigde wetgeving zijn in dit besluit nieuwe standpunten opgenomen over, dan wel toegevoegd aan de volgende onderwerpen:
- nagekomen bedragen (2.2.5);
- restsaldo lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht na de laatste uitkering (2.2.6);
- liquidatie GFH Paraplufonds (2.2.7);
- geruisloze terugstorting te veel betaalde premie of te hoge inleg (2.6);
- uiteenlopende polisomschrijvingen; standaardclausules (3.2.2);
- tussentijdse beëindiging en declausulering van een zuivere nabestaandenlijfrente (4.2.7);
- voorwaarden buitenlandse aanbieders van voortgezette lijfrente of arbeidsongeschiktheidsverzekering (4.9);
- Pre Brede Herwaarderingslijfrente; heffing na een overschrijding wettelijke termijn (5.6);
- afkoop lijfrente of periodieke uitkeringen vóór 2016 (9.1.2);
- onttrekken premie voor periodieke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid aan lijfrentekapitaal (9.1.4);
- afkoop van alimentatieverplichting (9.3.4);
- verrekening van pensioenrechten (9.3.5).
Een aantal standpunten zijn vervallen omdat deze door tijdsverloop geen belang meer hebben.
In dit besluit zijn beleidsstandpunten opgenomen met betrekking tot lijfrenten behalve beleidsstandpunten die zien op compensatieregelingen en beleidsstandpunten die specifiek betrekking hebben op lijfrenten en stamrechten in de winstsfeer. Deze standpunten zijn opgenomen in het Besluit compensatieregelingen en in het Verzamelbesluit lijfrente in de winstsfeer.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-30558.html
Daaruit:
4.9 Lijfrente of arbeidsongeschiktheidsverzekering in het jaar van immigratie
Een immigrant kan, als hij voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht een lijfrenteovereenkomst heeft gesloten met een buiten Nederland gevestigd levensverzekeringsbedrijf, de overeenkomst voortzetten door middel van premiebetalingen. Hetzelfde geldt voor een buiten Nederland gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Om in aanmerking te komen voor aftrek van de betaalde premies moet het buitenlandse verzekeringsbedrijf voldoen aan voorwaarden die door de Minister van Financiën worden gesteld (artikel 3.126, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001). Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden:
• – De professionele aanbieder of uitvoerder moet zijn onderworpen aan overheidstoezicht dat vergelijkbaar is met het toezicht op grond van de Wft.
• – Het moet gaan om een voortzetting van een lijfrente- of arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarvan de strekking overeenkomt met een inkomensvoorziening als bedoeld in afdeling 3.7 Wet IB 2001. Hiervan is alleen sprake als het tijdstip van het aangaan van de buitenlandse overeenkomst is gelegen vóór het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht. Dat brengt onder meer mee dat vóór het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht ten minste een periodieke, contractuele premiebetaling moet hebben plaatsgevonden.
De heffing over het in het buitenland opgebouwde deel gebeurt op basis van artikel 3.100, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 en met de toepassing van afdeling 3.7 van die wet.
Als een immigrant na het moment van immigratie een lijfrenteovereenkomst sluit, ontbreken voor hem in het eerste jaar van binnenlandse belastingplicht de binnenlandse inkomensbestanddelen in het voorafgaande jaar. Per saldo heeft hij in het jaar van immigratie dan geen jaarruimte.
Redelijke wetstoepassing brengt mee dat de immigrant in het eerste jaar van binnenlandse belastingplicht voor de berekening van zijn premiegrondslag voor de lijfrentepremieaftrek, mag uitgaan van zijn dienovereenkomstige buitenlandse inkomensbestanddelen van het voorafgaande kalenderjaar. Desgevraagd verstrekt de immigrant aan de inspecteur de voor de vaststelling van dat buitenlandse inkomen relevante gegevens.
Daaruit ook:
8 Verzuimde aftrek en niet-afgetrokken premie of inleg
Voor lijfrenten en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (zie onderdeel 3.2.3) geldt dat deze alleen op grond van hun vormgeving behoren tot box 1. Hierbij is niet van belang of de belastingplichtige voldoende aftrekruimte heeft om de premie of inleg als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking te nemen, of dat hij de premie of inleg daadwerkelijk als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking heeft genomen. Ook indien de premie of inleg niet in aftrek is gebracht, zijn de uitkeringen of de afkoopsom in beginsel volledig belast in box 1.
8.1 Verzuimde aftrek; herstelmogelijkheid
In de praktijk doen zich de volgende situaties voor waarin een belastingplichtige heeft verzuimd de tijdig betaalde premie of inleg in aftrek te brengen:
a.
De belastingplichtige heeft verzuimd om in het kalenderjaar betaalde premie of inleg als bedoeld in artikel 3.124 Wet IB 2001 in aftrek te brengen.
b.
De belastingplichtige heeft verzuimd om bij de aangifte de keuze te maken om na het kalenderjaar betaalde premie of inleg als bedoeld in de artikelen 3.127, vijfde lid (staking), 3.128 (omzetting oudedagsreserve) en 3.129 (omzetting stakingswinst) Wet IB 2001 aan te merken als premie of inleg die is betaald in het kalenderjaar (terugwentelen). Hiertoe behoren ook situaties waarin de belastingplichtige bij de aangifte nog geen keuze kon maken, omdat de premie of inleg nog niet was betaald op het moment dat de aangifte werd gedaan.
Aanslag staat nog niet onherroepelijk vast
Ad a. en b. Zolang de definitieve aanslag waarop de aftrek betrekking heeft nog niet is vastgesteld, kan de belastingplichtige een aanvulling op de aangifte doen. In de aanvulling verzoekt de belastingplichtige de desbetreffende premie of inleg alsnog als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking te nemen.
Als de definitieve aanslag al is vastgesteld maar de bezwaartermijn nog niet is verlopen, kan de belastingplichtige een bezwaarschrift indienen. Hierin verzoekt hij de desbetreffende premie of inleg alsnog als uitgave voor inkomensvoorzieningen in aanmerking te nemen.
Aanslag staat onherroepelijk vast
Ad a. De bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen zoals opgenomen in artikel 9.6 Wet IB 2001 zijn van toepassing
Ad b. De bijzondere regels voor ambtshalve vermindering gelden niet als een belastingplichtige heeft verzuimd om bij de aangifte de keuze te maken om na het kalenderjaar betaalde premies of inleg terug te wentelen naar het kalenderjaar.
Ik keur evenwel op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat artikel 9.6 Wet IB 2001 ook van toepassing is op een verzoek om premie of inleg alsnog als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking te nemen in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van betaling.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
Deze goedkeuring geldt alleen in de situatie dat het is toegestaan om premie of inleg naar het voorafgaande kalenderjaar terug te wentelen (artikel 3.130, tweede lid, Wet IB 2001).
Deze goedkeuring geldt niet voor de situatie waarin de belastingplichtige een premie of inleg alsnog wil terugwentelen en hij deze premie of inleg in het jaar van betaling in aftrek heeft gebracht. Dan heeft de belastingplichtige immers aangegeven een bewuste keuze te maken.
Verzuimde aftrek; buitenlandse belastingplichtigen
De hiervoor genoemde goedkeuring is van overeenkomstige toepassing op de regeling voor personen waarvan de binnenlandse belastingplicht in een kalenderjaar is gewijzigd in buitenlandse belastingplicht (artikel 3.130, derde lid, Wet IB 2001). Deze regeling houdt in dat premies voor lijfrenten of inleg voor een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht, die in de buitenlandse periode in dat kalenderjaar of binnen zes maanden daarna zijn betaald of verrekend, naar keuze zijn aan te merken als premies of inleg die zijn betaald of verrekend in de binnenlandse periode (artikel 3.130, tweede lid, Wet IB 2001).
Daaruit ook:
6.3 Pensioenaangroei voor belastingplichtigen die een Belgisch rustpensioen opbouwen
Binnen Nederland wordt de basis voor oudedagsvoorzieningen gevormd door de AOW (‘eerste pijler’) en pensioen (‘tweede pijler’). Het zogenoemde rustpensioen dat in België werkzame werknemers opbouwen omvat naar Nederlandse maatstaven gemeten zowel pensioenaanspraken als aanspraken van de eerste pijler. Als gevolg daarvan is de jaarlijkse aangroei van het Belgisch rustpensioen nominaal hoger dan de aangroei van een reguliere pensioenaanspraak in Nederland.
De basis voor de berekening van de jaarruimte voor de aftrek van lijfrentepremies is een jaarlijks te bepalen percentage van de premiegrondslag. Bij de bepaling van de hoogte van de premiegrondslag wordt al rekening gehouden met het feit dat in reguliere gevallen recht zal bestaan op een AOW-uitkering. Op de uitkomst van die berekening komt vervolgens een bedrag in verband met de opbouw van pensioenrechten in mindering. Als daarbij de volledige aangroei van het Belgisch rustpensioen in aanmerking zou worden genomen, leidt dit tot een feitelijk te lage jaarruimte van de lijfrentepremieaftrek. Er wordt in dat geval opnieuw rekening gehouden met de gerechtigheid tot een publiekrechtelijke (Belgische) oudedagsuitkering.
Dit heeft tot gevolg dat belastingplichtigen die een Belgisch rustpensioen opbouwen in verhouding minder (gefacilieerde) lijfrentevoorzieningen kunnen opbouwen dan belastingplichtigen die naast hun pensioenrechten recht hebben op AOW. Dit effect acht ik ongewenst gelet op de achtergrond van de regeling over de berekening van de jaarruimte. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat personen die in een jaar aanspraken voor een Belgisch rustpensioen opbouwen, bij de berekening van de aangroei in dat jaar op het bedrag van de aangroei van jaarlijkse uitkeringen volgens een pensioenregeling een forfaitair bedrag in mindering mogen brengen. Het gaat om de aangroei als bedoeld in artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, Wet IB 2001, ook wel de factor A. Deze goedkeuring geldt uitsluitend als in dat jaar geen Nederlandse AOW- aanspraken zijn opgebouwd.
De hoogte van de vermindering
De hoogte van deze vermindering bedraagt een vijftigste van de uitkering op jaarbasis als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, Algemene Ouderdomswet (de gehuwden-AOW), inclusief vakantiegeld. Bij de berekening van de gehuwden-AOW wordt uitgegaan van het uitkeringsniveau van 1 januari van het jaar waarover de aangroei van de pensioenaanspraken voor de berekening van de lijfrentepremieaftrek in aanmerking moet worden genomen.
Bij de pensioenaangroei in aanmerking te nemen vermindering
Bij de berekening van de aangroei van het bedrag van de jaarlijkse uitkeringen van de aanspraken voor een Belgisch rustpensioen kunnen de volgende bedragen op deze aangroei in mindering worden gebracht:
JdV: zie tabel in dit Beleidsbesluit) met bedragen vanaf 2007