ECLI:NL:RBZWB:2019:2248
Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 17-05-2019 Datum publicatie 25-07-2019 Zaaknummer BRE – 17 _ 6731 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie
Belanghebbende is in 2015 verhuisd naar Duitsland. Hij ontvangt vanuit Nederland een invaliditeitsuitkering. Het per 1 januari 2016 in werking getreden belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland leidt ertoe dat pensioenuitkeringen in bepaalde gevallen voortaan in Nederland belast zijn. Voor belastingplichtigen die reeds sinds 12 april 2012, de datum van het sluiten van het nieuwe verdrag, onafgebroken in Duitsland woonden, is voorzien in overgangsrecht. De rechtbank oordeelt dat de invaliditeitsuitkering is aan te merken als een pensioenuitkering en dat deze onder het nieuwe verdrag in Nederland belastbaar is. De wijziging van het verdrag leidt niet tot een schending van het recht op ongestoord eigendom. Het voor belanghebbende niet geldende overgangsrecht is niet in strijd met de vrijheid van vestiging of het gelijkheidsbeginsel. Wetsverwijzingen
Wet op de loonbelasting 1964
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 25-07-2019
Uitspraak RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/6731 uitspraak van 17 mei 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
DAARUIT:
Welk artikel van het belastingverdrag is van toepassing?
4.8. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag welk verdragsartikel op de in 2017 ontvangen invaliditeitsuitkeringen moet worden toegepast. Niet in geschil is dat de uitkering, afkomstig uit Nederland, van belanghebbende op jaarbasis hoger is dan € 15.000.
4.9. Belanghebbende stelt primair dat de uitkering geen inkomst uit dienstbetrekking en bovendien geen pensioenuitkering betreft zodat de inkomsten onder artikel 21 van het verdrag vallen. In dat geval is de heffing aan Duitsland toegewezen. Belanghebbende wijst hierbij op de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9925 en het daarop volgende arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:168 en op uitspraken van de Duitse belastingrechter en de belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk. Subsidiair stelt hij dat artikel 14 van toepassing is omdat geen sprake is van een pensioen maar wel van inkomsten uit dienstbetrekking waardoor moet worden teruggevallen op de hoofdregel van artikel 14. Nu belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor heffing in de bronstaat, is ook dan de heffing aan Duitsland toegewezen. De inspecteur is van mening dat de uitkering kwalificeert als een pensioen zodat de heffing hierover op grond van verdragsartikel 17 aan Nederland is toegewezen.
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. In het nieuwe belastingverdrag zijn in artikel 3 algemene begripsomschrijvingen opgenomen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat elke niet in het verdrag omschreven uitdrukking de betekenis heeft welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat die het verdrag toepast. In het verdrag is geen begripsomschrijving opgenomen voor de uitdrukking pensioen.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat, anders dan belanghebbende stelt, voor de definitie van de term pensioen voor Nederland uitsluitend relevant is welke betekenis aan deze term wordt gegeven in de nationale wetgeving van Nederland.
4.11. Artikel 18 van de Wet LB bepaalt wat onder een pensioenregeling wordt verstaan. In het eerste lid, onderdeel a, ten vierde van dit artikel is opgenomen dat daaronder (mede) wordt verstaan een inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid zodra die langer dan een jaar duurt en welke niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk moet worden geacht (arbeidsongeschiktspensioen).
4.12. De uitkering aan belanghebbende betreft een uit de dienstbetrekking voortvloeiende uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid die langer dan een jaar duurt. Niet in geschil is dat deze uitkering hoger is dan € 15.000 op jaarbasis. Nu niet is gesteld of gebleken dat deze uitkering uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk moet worden geacht, betreft dit naar nationaal Nederlands recht een pensioenuitkering. De omstandigheid dat zich in de betaalde pensioenpremies een risico-component bevindt, op basis waarvan de invaliditeitsuitkeringen plaatsvinden, doet daar niet aan af. Dit betekent dat de uitkering aan alle voorwaarden van artikel 17 van het nieuwe belastingverdrag voldoet (zie 4.4). Op basis van dit artikel is de heffing aan Nederland toegewezen en dient Duitsland een verrekening of vermindering van de heffing in Duitsland te verlenen (zie 4.5).
4.13. De rechtbank merkt hierbij op dat de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch en het arrest van de Hoge Raad zien op een andere situatie, namelijk op die van een ondernemer met een uitkering uit arbeidsongeschiktheidsverzekering waarbij de uitkering niet voortvloeide uit een dienstbetrekking. Deze situatie is niet vergelijkbaar met de uitkering van belanghebbende nu deze, in tegenstelling tot de eerder genoemde ondernemer, wel voortvloeit uit een dienstbetrekking.
Daaruit ook:
Artikel 1 EP EVRM
4.14.Naar de rechtbank begrijpt, rekende Duitsland een lager belastingtarief over de uitkeringen dan Nederland doet. Volgens belanghebbende is de effectieve heffing door de wijziging van het verdrag met Duitsland met 1200% toegenomen. Naar de rechtbank ook begrijpt, stelt belanghebbende dat Nederland deze hogere belasting heft in strijd met artikel 1 EP EVRM.
4.15. Artikel 1 EP EVRM bepaalt:
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
4.16. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij belastingheffing wordt aangenomen dat sprake is van een inmenging met het recht op het ongestoord genot van eigendom. Voor belastingzaken is daarom met name van belang of deze inmenging een wettelijke basis heeft die voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is en of de inmenging kan worden gerechtvaardigd. Als aan die voorwaarden is voldaan dan is geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht.
4.17. De inhouding van loonheffing heeft een wettelijke basis in de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) welke voldoende toegankelijk en precies is en voorzienbaar is. De rechtbank acht de loonheffing zelf niet buitensporig hoog en merkt op dat deze bij iedere belastingplichtige met looninkomsten wordt geheven. De rechtbank acht de Wet LB niet in strijd met artikel 1 EP EVRM.
4.18. De rechtbank acht ook het nieuwe belastingverdrag voldoende toegankelijk en precies. Ten aanzien van de voorzienbaarheid oordeelt zij als volgt. Voor zover de gestelde strijdigheid met artikel 1 EP gebaseerd wordt op het betoog dat bij de wijziging van een voor belanghebbende gunstig(e) verdrag(sbepaling) de gerechtvaardigde verwachtingen van belanghebbende zijn geschonden, komt het erop aan of bij die wijziging een redelijke en proportionele verhouding (‘fair balance’) bestaat tussen het met die afschaffing nagestreefde – legitieme – doel in het algemeen belang en de bescherming van individuele belangen.
4.19.
Bij het antwoord op de vraag of in het voorliggende geval die ‘fair balance’ is verstoord stelt de rechtbank voorop dat niet elke wijziging van een belastingverdrag leidt tot verstoring van de ‘fair balance’ en tot een door artikel 1 EP verboden inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom. Burgers kunnen in het algemeen naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet erop vertrouwen dat de belastingverdragen ongewijzigd zullen blijven. De rechtbank verwijst hierbij naar Hoge Raad 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:589, waarin de Hoge Raad in die zin oordeelde met betrekking tot de wijziging van wetgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor wijziging van belastingverdragen. Er bestaat geen grond om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Belastingplichtigen mochten er onder het oude belastingverdrag niet op rekenen dat ook in de toekomst de heffing over pensioenen volledig aan Duitsland zou worden toegewezen. Met de aanpassing is beoogd dat het land waarin de pensioenpremies zijn afgetrokken ook kan heffen over de uit de premies voortvloeiende pensioenuitkeringen. Dat legitieme doel in het algemeen belang staat naar het oordeel van de rechtbank in redelijke verhouding tot het individuele belang van belanghebbende (bij voortzetting van het oude belastingverdrag). De omstandigheid dat de heffing in Duitsland kennelijk aanzienlijk lager was dan de, op zich niet buitensporige, heffing in Nederland doet daar niet aan af. Daar komt in het geval van belanghebbende nog bij dat de wijziging van het verdrag reeds was overeengekomen (en bekend was gemaakt) ver voordat belanghebbende naar Duitsland verhuisde. Belanghebbende had de hogere belastingheffing derhalve kunnen zien aankomen. Hieraan doet niet af dat Nederland bij de wijziging van het verdrag tussen Nederland en Noorwegen overgangsrecht was overeengekomen voor uitkeringen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag reeds waren ingegaan nu het wel of niet voorzien in overgangsrecht valt binnen de ruime beoordelingsmarge van de wetgever/verdragsonderhandelaar.
4.20. Het voorgaande kan slechts anders zijn indien de in het nieuwe belastingverdrag overeengekomen (gedeeltelijke) verschuiving van de belastingheffing over pensioenen van Duitsland naar Nederland van alle redelijkheid ontbloot zou zijn. Gelet op hetgeen in 4.17 is overwogen, is daarvan geen sprake.
Het is een goede zaak dat met dit soort (proef-)processen de praktische interpretatie en uitvoering van wet- en regelgeving getoetst en aangescherpt wordt.
4.19 : “Burgers kunnen in het algemeen naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid er niet op vertrouwen dat de belastingverdragen ongewijzigd zullen blijven.”.
Ergo :
Burgers zijn hiermee vogelvrij verklaard en zijn “siting ducks” om te worden afgeschoten, geplukt en te worden verorberd zonder enige vorm van rechtsbescherming indien iemand op een financieel geinteresseerd ministerie weer wat leuks heeft bedacht en dat achteraf weet door te drukken via een “regelingetje” dat op een regenachtige namiddag door de kamers wordt afgehamerd (liefst zonder detaillering, uitleg of verdere discussie).
Zoals dat met het belastingverdrag met Duitsland is gebeurd.
Dat “pensioen-gedeelte” was diep verstopt onder een regeling voor BEDRIJVEN en hun belastingafdrachten bij grensoverschrijdende bedrijven en dochterbedrijven.
En dat had kennelijk niemand goed gelezen in de beide kamers.
Pas NA het in werking treden van het “verdragje” bleek de ware aard voor personen en de verborgen agenda er achter.
Met name de verborgen valstrik voor nederlanders in Dld.
Vandaar de bovenstaande polemiek.
4.20 : “van alle redelijkheid ontbloot” : Klopt, No Comment, zelfdefinieerende frase.
4:17 : Niet voorzienbaar maar juist ONvoorzienbaar .
: ONVOORZIENBAAR is de enig juiste terminologie.
Want wat vandaag wijzigt kan met terugwerkende kracht ALSOG worden ingevoerd.
Kortom :
Cicero’s geest is niet dood, leeft nog steeds voort, ter rechtbank.
Zo kun je natuurlijk ook motiveren dat de maan groen is en van kaas. Het omgaan met begrippen als “fair balance”, “buitensporig”, “in alle redelijkheid” e.a. maakt immers dat een rechter alles kan motiveren.
Gezien het volkomen gebrek aan transparantie en parlementaire behandeling van een belastingverdrag vind ik zo’n verdrag (en de nadelige wijzigingen daarin) iets heel anders dan reguliere wetgeving in NL.
“Belastingplichtigen mochten er onder het oude belastingverdrag niet op rekenen dat ook in de toekomst de heffing over pensioenen volledig aan Duitsland zou worden toegewezen.” Ik zou willen vragen: waarom niet?
Dat er geen ruimte blijkt voor zoiets als opgewekte verwachtingen dan wel het respecteren van bestaande gevallen, vind ik zorgelijk. Ik zou het tenminste inbrengen bij het Loket Buitenland. En bij alle pre-emigratie adviezen. Je mag dus eigenlijk nergens op rekenen en op bouwen. Volstrekt ridicuul in mijn ogen. Ter verdere toetsing wat mij betreft.
waarom niet? Omdat Nederland in de Notitie fiscaal verdragsbeleid in 2011 heeft vastgelegd te streven naar bronstataheffing over pensioenen in nieuwe en te wijzigen verdragen. Soortgelijks ook al eerder door vorige regeringen.
Eerlijk, ik wist twintig jaar geleden al dat het verdrag met Duitsland een keer zou worden aangepast. En dat, begrijpelijk gezien het systeem van premieaftrek (uitgestelde belasting) in Nederland, gestreefd zou worden naar bronstaatheffing. En ik ben geen fiscalist of zo, heb mij alleen maar georienteerd.
Maar het wegvallen van een voordeel kan je natuurlijk ervaren als een roofoverval en er liters krokodillentranen over plengen.