Selecteer een pagina

Deze pagina bevat verouderde informatie.

Belastingplan 2020

aug 20, 2019

http://www.taxence.nl/fiscaal-nieuws/

Prinsjesdag 2019: verwachte wijzigingen in de loonheffingen

Op Prinsjesdag 2019 zal de staatssecretaris van Financiën naar verwachting onder andere diverse nieuwe maatregelen op het gebied van de loonheffingen presenteren.

Vermoedelijk zal het pakket belastingmaatregelen de volgende wijzigingen voor de loonheffingen bevatten:

  • een verruiming van de werkkostenregeling;
  • een vrijstelling voor de vergoeding van de kosten voor het aanvragen van verklaring omtrent gedrag:
  • een aanpassing van de waardering van branche-eigen producten;
  • aanpassing waardereberekening aandelenopties bij start-ups;
  • versoepeling fiscale RVU-regeling;
  • uitbreiding verlofsparen; en
  • (misschien) enkele maatregelen in het kader van de vervanging van de Wet DBA.

Deze wijzigingen komen hieronder aan de orde.

(..)

Versoepeling fiscale RVU-regeling

In beginsel vallen uitkeringen van de werkgever in het kader van een regeling voor vervroegde uittreding (RVU) onder een pseudo-eindheffing van 52%. Het kabinet wil vanaf 2021 een (bruto) uitkeringsbedrag van ongeveer € 19.000 per volledig jaar vrijstellen van de RVU-heffing. Als de uitkering echter minder dan drie jaar voor AOW-leeftijd ingaat, wordt het heffingsvrije bedrag naar rato aangepast. Een kortere periode betekent dus een naar rato lager bedrag dat heffingsvrij is. Voor RVU-uitkeringen die meer dan drie jaar voor de AOW-leeftijd ingaan of uitgaan boven het bedrag dat is vrijgesteld, vindt slechts pseudo-eindheffing plaats over het meerdere.

Bronnen: Ministerie van Financiën, 1 februari 2019, Ministerie van Financiën, Fiscale beleidsagenda 2019, 27 mei 2019, 2019-0000083393Ministerie van Financiën, 5 juni 2016, 2019-000009898 en Ministerie van Financiën, 24 juni 2019, 2019-0000089400

18 Reacties

  1. Als ‘pensionado’ heb ik er weinig of niets mee te maken wat en hoe die nieuwe regelingen gaan uitpakken.
    Voor mij (gelukkig) een zorg minder.
    Maarrrrrr, mijn gedachten gingen uit toen ik eerder schreef over de (verlaten) slogan van de belastingdienst – “makkelijker kunnen we het niet maken” – met nu het weer ingewikkeld maken van de regels-tjes van het belastingplan 2020.
    Telkens weer een gedrocht erbij. Hoe kan een weldenkend mens, die zijn toch in de meerderheid neem ik aan, dit begrijpen? Ik niet.
    We zullen het op prinsjesdag wel horen wat er uit de hoge hoed wordt getoverd.
    Jozef

    Antwoord
    • Zoals Jozef het al aangeeft, is het voor de doorsnee burger niet meer te begrijpen. Jaren wordt er gesproken over minder administratieve lasten en vereenvoudiging van allerlei regels. Telkens presteert de regering het weer om meer regeltjes, wetjes, maar vooral uitzonderingen op die regeltjes en wetten te produceren. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het steeds weer een emmer vol compromissen zijn om vooral een ieder maar (deels) z’n zin te geven cq zijn stem van invloed te laten zijn. Het kan en moet echt veel simpeler

      Antwoord
  2. In het kader van beleid om mensen langer te laten doorwerken is het vervroegd pensioneren ontmoedigd. Daarbij hoort een fiscale “bestraffing”, doordat thans werkgevers 52% eindheffing moeten toepassen op de uitkeringen uit RVU-regelingen. Kennelijk is in Belastingplan 2020 de bedoeling die bestraffing wat te gaan versoepelen . Dit schrijft de Belastingdienst over de huidige regeling in een handboek voor werkgevers:
    “ 24.7 Pseudo-eindheffing RVU-regeling
    Bij regelingen voor vervroegd uittreden (RVU-regelingen) en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen betaalt u een pseudo-eindheffing over de uitkeringen uit deze regelingen, de werkgeversbijdragen en -premies. Deze pseudo-eindheffing is 52%.
    U vermeldt deze eindheffing in de aangifte loonheffingen in de rubriek ‘Pseudo-eindheffing RVU’.
    U hoeft deze eindheffing niet toe te passen als er voor de RVU-regeling of het omslaggefinancierde deel van de prepensioenregeling een overgangsregeling geldt (zie ook paragraaf 19.4.2).
    Let op!
    De uitkeringen uit RVU-regelingen en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen moet u als loon van de werknemer in de aangifte loonheffingen blijven verwerken.
    Ontslagvergoeding
    In sommige gevallen beschouwen wij een ontslagvergoeding als een RVU-regeling. U moet dan 52% pseudo-eindheffing RVU betalen over de ontslagvergoeding. Voordat u een ontslagvergoeding uitbetaalt, kunt u aan ons vragen of wij deze ontslagvergoeding zien als een RVU-regeling. U krijgt dan van ons een beschikking, waartegen u bezwaar kunt maken. “
    Zie : https://www.belastingdienst.nl/bibliotheek/handboeken/html/boeken/HL/thema_s-eindheffingen.html#HL-24.3

    Antwoord
  3. op diezelfde website van taxence.nl wordt over uitbreiding verlofsparen het volgende toegelicht:

    “Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd verlof opsparen. Maar sociale partners hebben verzocht om extra fiscale ruimte om in cao’s afspraken te kunnen maken over het inzetten van bovenwettelijk verlof. Dit bovenwettelijk betaald verlof komt bovenop het reguliere jaarlijkse verlof. Dit verlof is op allerlei moment gedurende de loopbaan (gedeeltelijk) op te nemen. Het kabinet is bereid meer fiscale ruimte te bieden om verlof op te sparen. Daarom zal de grens van 50 weken stijgen naar 100 weken. Dit geeft werknemers meer mogelijkheden om eerder te stoppen met werken. Daarnaast kunnen sociale partners op de cao-tafel afspraken maken om bij overwerk of ploegendiensten (deels) beloning via extra verlofopbouw te laten plaatsvinden.”

    Antwoord
  4. Ook voor wie in een grensoverschrijdende situatie werkt als zzp’er (al dan niet naast het ontvangen van een pensioen) is het volgende voornemen van belang:

    “Maatregelen rond vervanging Wet DBA
    Het is de bedoeling dat de Wet DBA wordt vervangen. De staatssecretaris is al met de volgende ideeën voor vervangende maatregelen gekomen:
    de invoering van een minimumtarief voor zzp’ers van € 16;
    de invoering van een zelfstandigenverklaring. Deze verklaring geeft vooraf zekerheid over loonheffing en werknemersverzekeringen en ook zo ver mogelijk over arbeidsrechtelijke gevolgen, pensioenverplichtingen en cao-bepalingen.
    de invoering van een opdrachtgeversverklaring voor alle opdrachtgevers van zelfstandigen. Er zal onderzoek plaatsvinden of en in hoeverre deze zekerheid is te verkrijgen via een webmodule.
    Deze maatregelen zullen pas 2021 ingaan. Het is mogelijk dat ze los van Prinsjesdag in een of meer wetsvoorstellen belanden. Maar wellicht is Prinsjesdag 2019 ook de dag waarop de staatssecretaris een wetsvoorstel presenteert met maatregelen rond de vervanging van de Wet DBA.

    Wet: art. 13, tweede lid, 31a, tweede lid en 32ba Wet LB 1964”

    Antwoord
  5. Prinsjesdag 2019: verwachte wijzigingen rond goede doelen
    De verwachting bestaat dat de staatssecretaris van Financiën op Prinsjesdag 2019 ook enkele nieuwe fiscale maatregelen rond giften en goede doelen bekend maakt. Een overzicht van de verwachte voorstellen.

    Vermoedelijk zal het pakket belastingmaatregelen de volgende fiscale wijzigingen in verband met giften en goededoelenorganisaties bevatten:
    • de afschaffing aftrekbaarheid contante giften;
    • de invoering van een taxatie-eis bij grote giften in natura;
    • een aanpassing van de automatische status van algemeen nut beogende instelling (anbi) voor overheidsinstellingen
    • weigering anbi-status bij strijdigheid met de Grondwet;
    • een versoepeling van de liquidatiebepaling voor anbi’s;
    • verduidelijkende regels met betrekking tot het bestedingscriterium; en
    • de mogelijkheid tot het hanteren van een vast uitkeringspercentage.
    In principe zullen deze wijzigingen moeten ingaan op 1 januari 2021. De voorgestelde maatregelen komen hieronder in het kort aan bod.

    Lees verder op:
    http://www.taxence.nl/fiscaal-nieuws/nieuws/uitgelicht-homepage/prinsjesdag-2019-verwachte-wijzigingen-rond-goede.171435.lynkx

    zie voor details de Kamerbrief van maart 2019 en een bijbehorend rapport:
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/03/28/kamerbrief-over-de-uitwerking-van-de-verbeteropties-voor-de-giftenaftrek-en-de-anbi-regeling

    Antwoord
    • Dat zijn dus de plannen, en dat ziet er zorgwekkend uit.
      Contante giften aan ANBI’s worden uitsluitend dus per bankoverschrijving mogelijk. Dan zullen veel ‘oude sokken’ met wat spaargeld hun ‘goede doelen’ niet meer bereiken. Anoniem geven is er dan niet meer bij. Het zondagse kerkzakje aan de hengel (herkent u dat?) wordt een pin apparaat, herkenbaar van de markt.
      En de ober die mij een koud biertje brengt (of een paar pilsjes) reken ik af met de debetcard. Zijn fooi, een persoonlijke waardering voor zijn goede service vraag ik hem naar zijn bankaccount. Het kan gebeuren om zijn fooi met die nieuwe app het directop zijn rekening te boeken. Alles draadloos natuurlijk.’K ben even de naam kwijt van dat betaalsysteem wat bedoelt is om onderling de consumpties af te rekenen met de “hoofd betaler” die de totaalrekening krijgt voor een groepje.
      We weten allang dat banken een verlengstuk zijn van de belastingdienst. Nu wordt de ‘lasso’ ook om de nek van de ‘goede doelen’ en de nog actieve en oplettende terraskelner (en anderen) aangesnoerd.
      Alles gecontroleerd.
      Jozef

      Antwoord
  6. Wetsvoorstel Belastingplan 2020

    Hieronder worden de wijzigingen besproken die in het Wetsvoorstel Belastingplan 2020 zijn opgenomen.

    In dit wetsvoorstel:
    • Snellere invoering tweeschijvenstelsel
    • Verhoging algemene heffingskorting
    • Verhoging arbeidskorting
    • Verlaging zelfstandigenaftrek per 2020
    • Hoge tarief vpb niet verlaagd
    • Effectieve tarief innovatiebox verhoogd naar 9%
    • Liquidatie- en stakingsverliesregeling aangepast
    • Betalingskorting voor de Vpb afgeschaft
    • Overgangsrecht voor saldolijfrenten van vóór 2001
    • 4 aanpassingen van de werkkostenregeling (WKR)
    • Indexeren van vrijwilligersregeling
    • Aanpassen vrijstelling overheidsondernemingen
    • Aanpassen onderwijsvrijstelling
    • Aanpassen vrijstelling voor interne activiteiten en quasi-inbestedingsvrijstelling
    • Invoeren minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars
    • Twee aanpassingen verhuurderheffing
    • Verlaagd btw-tarief voor elektronische uitgaven
    • Aanpassen accijns op tabaksproducten
    • Twee wijzigingen in vrijstellingen in de assurantiebelasting
    • Rentevergoeding bij te late terugbetaling Belastingwet BES
    • Grensbedragen voor teruggaaf en terugbetaling BES
    • Invoeren aftrekuitsluiting dwangsommen

    Lees verder op:
    http://www.taxence.nl/fiscaal-nieuws/nieuws/fiscaal-nieuws/wetsvoorstel-belastingplan-2020.172098.lynkx

    Antwoord
  7. Zie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/belastingplan/documenten/kamerstukken/2019/09/17/belastingplan-2020
    Uit de Memorie van Toelichting Belastingplan 2020:
    Het kabinet stelt voor om de invoering van het tweeschijvenstelsel10 te versnellen. De invoering die aanvankelijk per januari 2021 zou plaatsvinden, wordt in het nieuwe voorstel al per 1 januari 2020 gerealiseerd. gerealiseerd. Het toptarief komt daardoor in 2020 al uit op 49,5%. Het kabinet houdt daarbij vast aan het uit het Belastingplan 2019 voortvloeiende afbouwtraject van het maximale aftrektarief voor de aangewezen grondslagverminderende posten en dus aan een maximaal aftrektarief in 2020 van 46%. Ook neemt het kabinet een aantal maatregelen om de koopkracht van met name de lagere inkomensgroepen te verbeteren. In het voorstel wordt de algemene heffingskorting in twee stappen verhoogd: met € 78 in 2020 en met € 2 in 2021. Deze verhoging komt bovenop de beleidsmatige verhoging die al in het basispad zat. De verhoging van de algemene heffingskorting verbetert met name de koopkracht van lagere inkomens. Tegenover de lastenverlichting voor burgers staan maatregelen die de lasten van bedrijven verzwaren. Zo wordt in 2020 het hoge tarief van de vennootschapsbelasting anders dan eerder beoogd niet verlaagd en daarnaast stelt het kabinet ook voor om het hoge tarief van de vennootschapsbelasting in de structurele situatie met 1,2%-punt minder te verlagen. Het kabinet is daarnaast voornemers om per 2021 het effectieve tarief van de innovatiebox te verhogen van 7% naar 9%, de liquidatie- en stakingsverliesregeling aan te passen en de betalingskorting voor de vennootschapsbelasting af te schaffen.
    Zie verder voor de belastingpercentages en de premiepercentages v.v. en de heffingskortingen de tabellen 1 en 2 op blz. 8 en 9 met overzicht IB-parameters voor belastingplichtigen jonger en ouder dan de AOW-leeftijd . de veranderingen t.o.v. 2019 zijn niet spectaculair.
    De nu nog bestaande schijven 1 en 2 worden samengevioegd tot een eerste schijf. Het belastingtarief in de eerste schijf van box 1 (tot ong. 35000 €) wordt 9,70% en in de tweede schijf (tot 68507 €) 37,35%, in de derde schijf 49,5%.  

    Antwoord
  8. Voor verdragsgerechtigde gepensioneerden zijn ook de volgende parameters van belang:
    WLZ % : dat blijft in 2020 gelijk op 9,65%. Ook de ANW – en AOW-percentages blijven gelijk op resp. 17,9 en 0,1 %.
    De standaardpremie stijgt vermoedelijk met 37€ naar 1648 € (deze wordt pas later vastgesteld). De pseudo nominale premie ZVW in de verdragsbijdrage wordt ervan afgeleid.
    De iab-percentages ZVW dalen met 0,25%, dwz. het hoge percentage naar 6,70% en het lage naar 5,45%.
    Het voorgaande alles op basis van goedkeuring van belastingplan en begrotingen in de parlementaire behandeling.
    De woonlandfactoren voor 2020 zijn nog niet bekend.

    Antwoord
  9. Lees meer op:

    https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2019D41322&did=2019D41322

    2019Z17349
    (ingezonden 17 september 2019)
    Vragen van het lid Baudet (FVD) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het vereenvoudigen van het belastingsysteem.

    1. Heeft u kennisgenomen van het artikel ‘Makkelijker kunnen we het wél maken’?1)

    Antwoord:
    Ja.

    2. Deelt u de mening van de auteur dat het huidige, zeer complexe stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen mogelijk kan worden vervangen door een (bijna) vlaktaks plus een standaardtoelage per huishouden die uitsluitend afhankelijk is van de gezinssamenstelling en dat dit eenvoudig, uitvoerbaar, eerlijk (geen armoedeval) en betaalbaar kan zijn?

    Antwoord:
    Het kabinet onderkent dat het huidige stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen ingewikkeld is. Zo kent Nederland een groot aantal regelingen die burgers van inkomensondersteuning voorzien. Naast dat al deze regelingen zorgen voor een complex stelsel voor burgers levert dit veel uitvoeringsproblematiek op. Het klinkt daarom aantrekkelijk om al deze regelingen te vervangen door één regeling plus een vlaktaks. Helaas blijkt het in de praktijk niet eenvoudig om regelingen af te schaffen of samen te voegen. De afgelopen jaren zijn meerdere initiatieven ondernomen om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Uiteindelijk was de gerealiseerde complexiteitsreductie beperkt. Het blijkt lastig om tot een grote vereenvoudiging of herziening te komen. Soms gaat het doel van eenvoud niet goed samen met één van de andere doelen binnen het inkomensbeleid, zoals een evenwichtige inkomensverdeling en participatie tegen een aanvaardbaar budget. Ter illustratie: een meer generieke toeslag en juist minder maatwerk zal budgettaire effecten en/of inkomenseffecten als gevolg hebben.

    Vereenvoudiging heeft dus altijd een “prijs” op een ander gebied. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het onderzoek naar de marginale druk dat de staatssecretaris van Financiën en ik recentelijk naar uw Kamer gestuurd hebben. Dit onderzoek laat zien dat de marginale druk voor sommige groepen met inkomens tussen minimumloon en modaal nog steeds hoog is. Deze hoge marginale druk hangt samen met regelingen voor inkomensondersteuning die zorgen voor een internationaal gezien hoog bestaansminimum. Om deze regelingen betaalbaar te houden zijn ze inkomensafhankelijk. Dat leidt tot marginale druk. Het onderzoek concludeert dat er geen makkelijke opties zijn om de marginale druk verder te verlagen. Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen overheidsfinanciën, arbeidsparticipatie en inkomensondersteuning.

    Voetnoot
    1) Elsevier, 11 september 2019 https://www.elsevierweekblad.nl/economie/achtergrond/2019/09/makkelijker-kunnen-we-het-wel-maken-183287w/

    Antwoord
  10. Over saldolijfrenten in het Belastingplan 2020 in:
    35 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020)

    Nota naar aanleiding van het verslag
    4. Overgangsrecht voor saldolijfrenten van vóór 2001 De leden van de fracties van D66, GroenLinks, 50PLUS, de PvdA en de VVD hebben vragen gesteld over het overgangsrecht voor saldolijfrenten van vóór 2001. Ik laat aan de beantwoording van deze vragen een toelichting voorafgaan van de achtergrond van deze maatregel.
    (..)
    Voor saldolijfrenten waarbij op geen enkel moment aan de voorwaarden voor het recht op fiscale aftrek van de premies is voldaan en waarvoor dus in het geheel geen premieaftrek heeft plaatsgevonden (zuivere saldolijfrenten), blijven de beëindiging van het overgangsrecht per 1 januari 2021 en de afrekenverplichting per 31 december 2020 in stand. Dit wetsvoorstel wijzigt voor deze producten dan ook niets.
    (..)
    De maatregel heeft wel gevolgen voor saldolijfrenten waarvan de premies gedeeltelijk niet in aftrek zijn gekomen (de hybride saldolijfrenten). Deze lijfrenten voldeden, wat hun vormgeving betreft, aan de onder de Wet IB 1964 geldende voorwaarden voor premieaftrek. De premies konden echter niet geheel in aftrek worden gebracht, bijvoorbeeld indien meer premies zijn betaald dan op basis van de fiscale aftrekruimte in aanmerking mochten worden genomen. De hybride saldolijfrenten zijn voornamelijk belegd bij professionele verzekeraars. Deze producten voldoen of hebben op enig moment voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor fiscale facilitering. Van onbedoelde mogelijkheden om de belastingheffing in box 1 uit te stellen is daarom niet of slechts in zeer beperkte mate sprake. In onderhavig wetsvoorstel wordt daarom voorgesteld om de beëindiging van het overgangsrecht en de afrekenverplichting af te schaffen voor de hybride saldolijfrenten. Een derde categorie waar het overgangsrecht op ziet en waar de onderhavige maatregel ook gevolgen voor heeft zijn bepaalde buitenlandse pensioenen, namelijk pensioenen die in het buitenland of bij een internationale organisatie zijn opgebouwd. Deze pensioenen zijn qua doel vergelijkbaar met een tweedepijlerpensioen in Nederland en kunnen onbedoeld onder de afrekenverplichting vallen. Voor dergelijke oudedagsvoorzieningen was de beëindiging van het overgangsrecht en de afrekenverplichting nooit bedoeld.
    Daarom wordt voorgesteld om ook voor genoemde buitenlandse pensioenen het overgangsrecht niet te beëindigen en de afrekenverplichting af te schaffen. De leden van de fracties van D66 en van de VVD vragen naar de grootte van de groep hybride saldolijfrenten en buitenlandse pensioenen. Hierover zijn geen exacte cijfers bekend.

    De leden van de fractie van de PvdA vragen op welke wijze een boxsplitsing van hybride saldolijfrenten uitgevoerd zou moeten worden indien daar toch voor zou worden gekozen, hoe daarbij het box 3-deel zou kunnen worden gewaardeerd en wat de ervaring is met vergelijkbare situaties waarin boxsplitsing toegepast diende te worden. Om een aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen uit een hybride saldolijfrente over box 1 en box 3 te kunnen verdelen, zou moeten worden gekeken voor welk deel in de opbouwfase wel fiscale premieaftrek is genoten en voor welk deel geen recht bestond op fiscale premieaftrek. Voor het deel waarover wel fiscale aftrek is genoten, blijft de aanspraak in box 1 en wordt de uitkering belast in box 1. Het resterende deel van de aanspraak waarvoor in de opbouwfase geen fiscale aftrek is genoten zal tot de bezittingen voor de vermogensrendementsheffing in box 3 behoren. Over het saldo in dat box 3-deel zou per 31 december 2020 in box 1 moeten worden afgerekend. Er moet derhalve splitsing van de waarde van de verzekering plaatsvinden. Het is de vraag hoe deze splitsing moet gebeuren. Dit zou mogelijk kunnen naar evenredigheid van de wel of niet afgetrokken premies.13 In dat geval is het belangrijk dat een belastingplichtige nog in beeld heeft in welk jaar van de opbouwperiode van de hybride saldolijfrente hij welke premiebedragen in aftrek heeft gebracht en hoeveel premies hij in de loop der jaren heeft betaald waarvoor geen fiscale aftrek is geclaimd. Dit zal in de praktijk zeer moeilijk zijn, omdat weinig belastingplichtigen over tientallen jaren een administratie bijhouden waaruit zij deze informatie zouden kunnen ophalen. Verzekeraars zouden naar verwachting wel in staat kunnen zijn om aan te geven hoeveel premies op een saldolijfrente zijn gestort, maar zij beschikken niet over de informatie welke van deze premies fiscaal in aftrek zijn gebracht door de verzekeringnemer in diens aangifte inkomstenbelasting. Als een verzekering gesplitst zou moeten worden, is een verzekeraar aangewezen op informatie van de verzekeringnemer om op basis daarvan de juiste gegevens van deze persoon en van de hybride lijfrente naar de Belastingdienst te kunnen renseigneren. De Belastingdienst ziet wel als er in een jaar premieaftrek in de aangifte is opgenomen maar beschikt niet over de informatie of er daarnaast nog premies zijn betaald die niet fiscaal in aftrek zijn gebracht. Ook beschikt de Belastingdienst niet over de gegevens om te kunnen beoordelen in hoeverre lijfrentepremies in de afgelopen – mogelijk tientallen – jaren zijn afgetrokken. Kortom: de boxsplitsing leidt in de praktijk tot enorme administratieve lasten voor verzekeraars en belastingplichtigen
    en tot onevenredig hoge uitvoeringslasten voor de Belastingdienst. Overigens is om dezelfde reden voor de tussen 2001 en 2009 bestaande boxsplitsing voor lijfrenten de wet met ingang van 1 januari 2010 aangepast om de problemen met die boxsplitsing voor de praktijk op te lossen. De voorgestelde maatregel neemt de hiervoor geschetste problemen in de praktijk, zowel wat betreft de verzekeraars en de belastingplichtigen, als ook wat betreft de Belastingdienst, weg. Voor de belastingplichtigen komt er nog bij dat zij als gevolg van het voorstel over hun aanspraken uit de hybride saldolijfrente niet in een keer een hoger bedrag aan belasting verschuldigd zijn, maar de verschuldigde belasting in box 1 gewoon kunnen voldoen uit de lopende uitkeringen. Voor deze groep is de voorgestelde maatregel dus voordelig. Dit is dan ook het antwoord op de vragen van de leden van de fracties van de VVD en 50PLUS over wat de effecten van de voorgestelde maatregel zijn. De voorgestelde maatregel is voor de belastingplichtigen die een hybride saldolijfrente hebben, uitsluitend voordelig. Voor belastingplichtigen die in het verleden gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden voor tax planning die een zuivere saldolijfrente heeft geboden, wijzigt dit wetsvoorstel niets. De afrekenverplichting die op deze aanspraken rust, staat sinds 20 jaar in de Invoeringswet Wet IB 2001 en wordt voor deze gevallen niet gewijzigd..
    (>>)
    De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de algemene maatregel van bestuur voor de renseignering van de zuivere saldolijfrenten aan uw Kamer wordt voorgelegd. Deze is op 15 oktober 2019 aan uw Kamer verzonden.

    Het RB vraagt of voorkoming van dubbele belasting kan worden verleend als het rentebestanddeel van saldolijfrentes wordt belast en het heffingsrecht onder belastingverdragen is toegewezen aan het woonland. De fiscale behandeling van een (saldo)lijfrente in internationale situaties is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de nationale belastingwetgeving van de betrokken landen en het toepasselijke belastingverdrag. Als het heffingsrecht exclusief is toegewezen aan het woonland is de fiscale behandeling van eigen inwoners in principe een exclusieve aangelegenheid van dat land. Ik verwacht dat de situatie die het RB schetst, zich niet vaak zal voordoen. Als een belastingplichtige in een concreet geval meent dat sprake is van een belastingheffing in strijd met het betreffende belastingverdrag bevatten belastingverdragen de mogelijkheid om een verzoek in te dienen voor het opstarten van onderling overlegprocedure om de belastingheffing in strijd met het verdrag op te lossen.
    Lees verder op:
    https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/documenten/kamerstukken/2019/10/18/nota-naar-aanleiding-van-het-verslag-belastingplan-2020

    Antwoord
  11. Tevens in die nota nav het verslag:
    6. Indexeren van vrijwilligersregeling De leden van de fractie van het CDA geven aan zeer verheugd te zijn met de indexering van de vrijwilligersregeling. De leden van de fracties van de VVD en de PvdA hebben vragen gesteld over deze maatregel. Zij vragen naar de ontwikkeling van de maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding in de komende jaren. De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom bij de indexatie van de vrijwilligersregeling is gekozen voor afronding op veelvouden van € 100 en of ook een afronding op tientallen is overwogen. Volgens het wetsvoorstel worden de in de vrijwilligersregeling genoemde maximumbedragen (van thans € 170 per maand en € 1700 per kalenderjaar) met ingang van 1 januari 2020 jaarlijks aan het begin van het kalenderjaar geïndexeerd, en wel door vermenigvuldiging met de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor wordt berekend op basis van afgeleide CPI van het CBS. Voor 2020 komt deze uit op 1,016 en vindt – afgezien van de afronding – dus een verhoging met 1,6% plaats. Voor de in de wet op te nemen maximumbedragen zijn verschillende varianten overwogen. Ten behoeve van de uitvoeringspraktijk (kenbaarheid) wordt voorgesteld om het maximumbedrag per kalenderjaar rekenkundig af te ronden op een veelvoud van € 100 en het maandbedrag vast te stelen op 1/10 deel van het afgeronde maximumbedrag per kalenderjaar. In dat geval komt het maximumbedrag per maand steeds uit op een veelvoud van € 10. Tabel 20 laat de ontwikkeling van het in de wet op te nemen maximumbedrag per kalenderjaar zien tot 2030, indien ook voor de jaren na 2020 van een jaarlijkse indexatie met 1,6% wordt uitgegaan.

    Antwoord
  12. Operkingen over de ouderenkorting uit deze nota:

    De ouderenkorting is maximaal (€ 1622) tot een verzamelinkomen van € 37.372. Daarboven wordt de korting afgebouwd met 15% tot € 48.185; bij hogere verzamelinkomens is de ouderenkorting € 0.
    De jonggehandicaptenkorting en alleenstaande ouderenkorting zijn niet inkomensafhankelijk.

    Bij de IACK is het niet-verzilverde bedrag gedaald in 2019 ten opzichte van de jaren daarvoor als gevolg van het afschaffen van de vaste voet in de IACK. Bij de ouderenkorting is het niet-verzilverde deel vanaf 2019 toegenomen vanwege de intensivering in de ouderenkorting.

    Belastingplichtigen voor wie het recht op heffingskortingen groter is dan de verschuldigde inkomstenbelasting kunnen een deel van de heffingskortingen niet verzilveren, maar betalen ook geen inkomstenbelasting. Het niet volledig kunnen verzilveren van de ouderenkorting en de algemene heffingskorting zal vooral een rol spelen bij AOW-gerechtigden met een laag inkomen of hoge aftrekposten. Dit geldt zowel voor alleenstaande ouderen als samenwonende ouderen. Samenwonende ouderen ontvangen per persoon een lager AOW-bedrag, wat de kans op het niet volledig kunnen verzilveren van heffingskortingen vergroot. Anderzijds hebben zij geen recht op de alleenstaande ouderenkorting en kunnen zij soms gebruikmaken van de gedeeltelijke uitbetaalbaarheid van heffingskortingen, hetgeen deze kans juist verkleint.

    De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel AOW-gerechtigden te maken hebben met verzilveringsproblematiek, omdat zij onvoldoende inkomen hebben om de heffingskortingen te verzilveren. In 2020 hebben ongeveer 2,9 miljoen AOWgerechtigden recht op de ouderenkorting. Ongeveer 1,8 miljoen van deze AOWgerechtigden (63 procent) kan de ouderenkorting (en de andere heffingskortingen waar zij recht op hebben) volledig zelf verzilveren. De belastingplichtigen die de heffingskortingen niet volledig zelf kunnen verzilveren betalen ook geen inkomstenbelasting.

    De leden van de fractie van het CDA vragen of het uitvoerbaar zou zijn om de ouderenkorting uit te betalen als er onvoldoende inkomen is. Ik neem aan dat de achtergrond van deze vraag is gelegen in het feit dat een deel van de belastingplichtigen met recht op de ouderenkorting deze korting niet volledig kan verzilveren. Het niet kunnen verzilveren van heffingskortingen is goed in beeld en daarmee wordt rekening gehouden bij de koopkracht, ook bij de ouderen. Als er geen belasting meer te betalen is, is er op basis van de huidige wettelijke regeling niets meer om de ouderenkorting tegen weg te strepen. Het is nu niet mogelijk om de ouderenkorting uit te betalen als er onvoldoende inkomen is. Het uitbetaalbaar maken van de ouderenkorting zou overigens in contrast staan met het beleid bij de overige heffingskortingen, waar de uitbetaalbaarheid juist verder afgebouwd wordt de komende jaren.

    Om de ouderenkorting uitbetaalbaar te maken zou een wetswijziging nodig zijn en gebruikelijk is dat een uitvoeringstoets wordt uitgevoerd op basis van een uitgewerkt wetsvoorstel. Een oordeel over de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling kan ik om die reden op dit moment niet geven. Ik heb overigens al eerder toegezegd het niet kunnen verzilveren van heffingskortingen mee te nemen als thema bij een nieuw stelsel.
    De leden van de fractie van 50PLUS vragen op basis van welk principe ervoor is gekozen om de ouderenkorting drie keer zo snel af te bouwen als de arbeidskorting en de algemene heffingskorting en waarom dat in 2020 niet wordt hersteld. Tot voor kort kende de ouderenkorting geen afbouwtraject maar was sprake van een harde inkomensgrens vanaf waar het lage bedrag van de ouderenkorting van toepassing was. Dit kabinet heeft de geleidelijke afbouw ingevoerd. Daarmee is het budget van de ouderenkorting al juist flink geïntensiveerd. Het percentage waarmee de ouderenkorting afbouwt is onder meer uit budgettaire overwegingen zo vastgesteld; een lager afbouwpercentage gaat gepaard met een grotere budgettaire derving. Bij de afbouw van de arbeidskorting en algemene heffingskorting zijn er naast budgettaire overwegingen ook overwegingen met betrekking tot de arbeidsmarktprikkels. Deze overwegingen gelden in mindere mate voor de ouderenkorting aangezien deze alleen van toepassing is voor mensen boven de AOW-leeftijd.

    Antwoord
  13. Opmerkingen over gepensioneerden en nietactieven in het verslag:

    De leden van de fractie van 50PLUS vragen hoeveel gepensioneerden recht hebben op de arbeidskorting. Zij vragen daarnaast of er aanwijzingen zijn dat veel werkende gepensioneerden of hun werkgevers vergeten de arbeidskorting toe te passen en of er voor deze groep ook wel eens sprake is van verzilveringsproblematiek. Circa 430.000 gepensioneerden hebben recht op de arbeidskorting, omdat zij naast hun Algemene Oudersdomswetuitkering (AOWuitkering) nog loon- of winstinkomen genieten.

    De leden van de fractie van de PvdA vragen het kabinet te bevestigen dat het voor gepensioneerden moeilijk is invloed op hun inkomenssituatie uit te oefenen, terwijl deze groep wel wordt geconfronteerd met pensioenkortingen en vragen waarom er dan toch voor is gekozen vrijwel niets te doen voor deze groep. Verder vragen zij waarom er niet voor is gekozen een stap te zetten in de ouderenkorting, bijvoorbeeld door het maximum ervan te verhogen en de korting langzamer af te laten bouwen. Het inkomen van de meeste gepensioneerden bestaat uit twee bestandsdelen: de AOW en het aanvullende pensioen. De ontwikkeling van de AOW is gekoppeld aan het minimumloon, dat meeloopt met de gemiddelde caoontwikkeling in de markt. Het aanvullende pensioen is het resultaat van afspraken gemaakt tussen werkgever en werknemer en ook afhankelijk van de financiële situatie van het betreffende pensioenfonds. Door lage dekkingsgraden kunnen de meeste pensioenfondsen de uitkeringen en rechten niet volledig indexeren. Ook is er een risico dat bepaalde pensioenfondsen in 2020 zullen moeten korten, omdat de verplichtingen van pensioenfondsen door de lage rente sneller zijn gestegen dan de waarde van de beleggingen. De dekkingsgraden aan het eind van 2019 zijn hiervoor doorslaggevend. Dit heeft gevolgen voor de koopkracht van gepensioneerden en werkenden. Gepensioneerden merken dit meteen in hun portemonnee, voor werkenden is dit niet meteen zichtbaar in het koopkrachtbeeld maar mogelijk wel van belang voor de bestedingsmogelijkheden in de toekomst. Ouderen profiteren wel van de lastenverlichtende maatregelen van het kabinet. Zo hebben ouderen met een hoger aanvullend pensioen baat bij het eerder verwezenlijken van het tweeschijvenstelsel met lagere belastingtarieven in de (huidige) hoogste drie schijven. Daarnaast zien alle AOW’ers de hogere algemene heffingskorting, waartoe het kabinet in het regeerakkoord en de augustusbesluitvorming heeft besloten, terug in een hogere netto-AOW-uitkering. Ten slotte hebben AOW’ers zonder of met een beperkt aanvullend pensioen baat bij de beleidsmatige verhoging van de zorgtoeslag en – afhankelijk van de woonsituatie – het feit dat in 2020 de harde afbouwgrens verdwijnt uit de huurtoeslag. Hiermee is bij de huurtoeslag dezelfde route gekozen als in 2019 bij de ouderenkorting, waarbij tegelijkertijd het maximumbedrag is verhoogd en de afbouw geleidelijk is gemaakt.
    De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen mensen met een laag inkomen (<115% WML) op achterstand te zetten ten opzichte van mensen met een hoog inkomen (>300% WML). Daarnaast vragen zij waarom het kabinet ervoor heeft gekozen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en gepensioneerden op achterstand te zetten ten opzichte van
    werkenden. Het accent van dit kabinet ligt op werkenden en om die reden neemt het kabinet specifiek maatregelen die (meer) werken lonender maken, bijvoorbeeld door lagere belastingtarieven en een hogere arbeidskorting. Hiermee ontstaat een verschil tussen werkenden en uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. Een belangrijke doelstelling van het kabinet is echter om iedereen mee te laten profiteren van de economische groei. In het kader daarvan is onder andere gekozen voor een verhoging van de algemene heffingskorting en toeslagen.

    De leden van de fractie van de VVD vragen naar de hoogte van de algemene heffingskorting in de afgelopen tien jaar. Verder vragen zij wie precies profiteren van de algemene heffingskorting en hoe de verhouding tussen actieven en inactieven is.

    Zowel actieven als inactieven profiteren van de algemene heffingskorting. Waarschijnlijk kunnen inactieven hun algemene heffingskorting wel minder vaak volledig verzilveren, omdat zij gemiddeld een lager inkomen hebben.

    Antwoord
  14. Motie ingediend bij Eerste kamer behandeling (ontraden door staatssecretaris):
    35 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020)

    I MOTIE VAN HET LID VAN ROOIJEN

    De Kamer,

    Gehoord de beraadslaging,

    overwegende, dat de ouderenkorting in het Belastingplan 2020 niet beleidsmatig is verhoogd, in tegenstelling tot de beleidsmatige verhoging van de arbeidskorting in de jaren 2020 t/m 2022 tot een bedrag van €724,–;1

    overwegende, dat de koopkrachtontwikkeling van de ouderen al jaren aanzienlijk achterblijft bij die van de werkenden;

    verzoekt de regering de ouderenkorting in het Belastingplan 2021 te verhogen met hetzelfde bedrag waarmede de arbeidskorting beleidsmatig wordt verhoogd in de jaren 2020 tot en met 2022,

    en gaat over tot de orde van de dag.

    Van Rooijen

    Antwoord
  15. Antwoorden op schriftelijke vragen over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen

    II Antwoord/ Reactie van de Minister Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) in verband met een technische wijziging van de premievaststelling voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering en de vrijwillige nabestaandenverzekering heeft geen directe inkomensgevolgen voor niet-AOW-gerechtigden personen die AOW- en Anw-premie afdragen. De wijziging staat los van de hoogte van de uitkering die AOW- en Anw-uitkeringsgerechtigden ontvangen, waardoor er voor deze groepen geen sprake is van inkomenseffecten. De maatregel als zodanig staat daarom los van de raming van de koopkrachtontwikkeling waarover het kabinet frequent communiceert. De aanpassing van het besluit Wfsv hangt samen met het belastingplan 20201, waardoor met ingang van 1 januari 2020 het tweeschijvenstelsel in de inkomstenbelasting is geïntroduceerd. Door de invoering van het tweeschijvenstelsel in de inkomstenbelasting is een technische verwijzing in het Besluit Wfsv inzake de vaststelling van de premie voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering (AOW) en de vrijwillige nabestaandenverzekering (Anw) niet correct meer. Zonder de onderhavige aanpassing zou de premie voor de vrijwillige verzekering AOW en Anw gekoppeld zijn aan het belastbaar inkomen tot en met de (nieuwe) tweede schijf (zoals deze geldt vanaf 1 januari 2020), waardoor over een hoger belastbaar inkomen een premieplicht voor de AOW en Anw zou ontstaan dan beoogd. Met onderhavige technische aanpassing van het Besluit Wfsv wordt dit gecorrigeerd en blijft de premieheffing voor de vrijwillige verzekering AOW en Anw vergelijkbaar met de situatie voor 2020. Voor een toelichting verwijs ik naar de bijlage waarin de verwijzing naar oude en nieuwe belastingtabellen is opgenomen. Ik merk hierbij nog op dat indexatie van de in de inkomstenbelasting geldende schijflengtes, ertoe leidt dat premies voor de AOW en Anw in 2020 worden geheven over een belastbaar inkomen van maximaal € 34.712,-.2 In 2019 werd AOW- en Anw-premie geheven tot een maximum belastbaar inkomen van € 34.300,-. Dit leidt tot een beperkte stijging van de totale premieheffing (met ca. € 75 per jaar) indien in zowel 2019 als 2020 sprake is van een hoger belastbaar inkomen dan de hierboven gegeven maxima.

    Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/03/02/antwoorden-op-schriftelijke-vragen-over-het-ontwerpbesluit-tot-wijziging-van-het-besluit-wet-financiering-sociale-verzekeringen

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.

Blijf op de hoogte

Ontvang een e-mail wanneer er nieuwe berichten online staan.

Factsheet