De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten
Datum 26 september 2019 Betreft Aanvullende reactie Motie Leijten-Lodders over letselschadevergoedingen (ingediend op 15 november 2018, Kamerstukken II 2018/19, nr. 35026, nr. 55)
Geachte voorzitter,
Op 12 juli 2019 heeft u mijn eerste reactie ontvangen op de motie LeijtenLodders over letselschadevergoedingen.1 Daarin ben ik ingegaan op het verzoek aan de regering om een poging te doen in kaart te brengen hoeveel mensen bij benadering letselschadevergoedingen hebben en wat het financieel beslag is wanneer letselschadevergoedingen uitgezonderd zouden worden van de vermogensrendementsheffing in box 3. In deze brief ontvangt u mijn aanvullende reactie waarin ik reageer op de vraag in de motie op welke wijze letselschadevergoedingen uitgezonderd zouden kunnen worden van box 3 en behandel ik de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst. Ten eerste ga ik in op het voorstel van het kabinet tot aanpassing van box 3 waardoor iemand met een letselschadevergoeding aangehouden op een betaal- of spaarrekening tot een groot bedrag geen box 3-heffing meer verschuldigd zal zijn. Ten tweede licht ik toe dat een uitzondering voor letselschadevergoedingen niet past binnen het uitgangspunt van box 3 en ten derde dat een uitzondering in box 3 ertoe zal leiden dat de schadevergoeding lager wordt vastgesteld.
(..)
Hoogachtend, de staatssecretaris van Financiën, Menno Snel
Lees verder op:
zie ook deze brief aan een belanghebbende, waaruit blijkt dat er nog een vervolg komt van de zijde van het kabinet:
https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/documenten/kamerstukken/2019/11/25/brief-aan-hk-te-b-over-de-effecten-van-de-nieuwe-vermogensrendementsheffing-voor-letselschadeslachtoffers
ECLI:NL:GHAMS:2020:160
Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 21-01-2020 Datum publicatie 12-02-2020 Zaaknummer 18/00506 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Schadevergoeding letselschade vrijgesteld van box III? Vindplaatsen Rechtspraak.nl
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 18/00506
21 januari 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 10 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/5723 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende ende inspecteur van de Belastingdienst, inspecteur.
Daaruit:
5 Beoordeling van het geschil
5.1.
Het Hof acht het door de rechtbank in aanmerking genomen toetsingskader, zoals opgenomen in overwegingen 6.1 t/m 6.3 van de uitspraak van de rechtbank, juist en zal dat toetsingskader eveneens tot uitgangspunt nemen.
5.2.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de gasexplosie waarvan zij in 2001 slachtoffer is geworden dient te worden opgenomen in het Besluit. Belanghebbende stelt dat voor de slachtoffers van de in het Besluit vermelde rampen een uitzonderingspositie geldt ten aanzien van de belastingheffing van schadevergoedingen en dat zij ook in aanmerking dient te komen voor deze uitzonderingspositie. In dit kader stelt belanghebbende dat zij enkel dan voor deze uitzonderingspositie in aanmerking kan komen indien ook de gasexplosie waarvan zij het slachtoffer is geworden als een erkende ramp wordt opgenomen in het Besluit, dat zij over deze kwestie een brief heeft geschreven aan het Ministerie van Financiën en daarop (althans vóór de brief van de Staatssecretaris van 12 november 2019) geen antwoord heeft gekregen.
5.2.2.
Voorts stelt belanghebbende dat de genoemde uitzonderingspositie er toe leidt dat de door haar in 2013 ontvangen schadevergoeding buiten de grondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in box 3 valt. Belanghebbende stelt in dit kader verder dat dit tevens het beleid is ten aanzien van andere slachtoffers van rampen en zij derhalve recht heeft op eenzelfde toepassing van dat beleid. Belanghebbende verwijst daarbij naar de slachtoffers van de vuurwerkramp in Enschede en de nieuwjaarsbrand in Volendam en heeft ter zitting aangevoerd dat op hen het door haar gestelde begunstigende beleid is toegepast.
5.3.
De inspecteur stelt dat hij, als uitvoerder van de wet, niet de bevoegdheid heeft om de gasexplosie waar belanghebbende het slachtoffer van is geworden op te nemen in het Besluit. De inspecteur stelt dat hij wel bevoegd is om eventueel begunstigend beleid op vergelijkbare gevallen toe te passen. De inspecteur verwijst in dit verband naar de brief van de Staatssecretaris van 12 november 2019. In het Besluit is niet voorzien in een vrijstelling van ontvangen schadevergoedingen voor slachtoffers van rampen voor de belastingheffing in box 3. In het Besluit is uitsluitend voorzien in een vrijstelling van belastingheffing voor box 3 voor aanspraken op schadevergoeding, niet voor ontvangen uitkeringen. Dit beleid is ook op belanghebbende toegepast, nu pas in 2014 voor het eerst de door belanghebbende ontvangen schadevergoeding is meegenomen in de berekening van de grondslag voor box 3. Voor het overige is, zo stelt de inspecteur, de schadevergoeding bij belanghebbende niet belast in box 1. Enig ander gevolg volgt niet uit het Besluit, zo stelt de inspecteur. Belanghebbende is dan ook niet anders behandeld dan andere slachtoffers van rampen en er is derhalve geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
5.4.1
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de gasexplosie waarvan zij in 2001 het slachtoffer is geworden dient te worden opgenomen in het Besluit volstaat het Hof met de vaststelling dat de inspecteur noch het Hof het Besluit kan wijzigen.
5.4.2.
Het beroep van belanghebbende op algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het gelijkheidsbeginsel, beoordeelt het Hof als volgt. Op nadere vragen van het Hof heeft de inspecteur verklaard dat in het kader van het Besluit uitsluitend aanspraken op nog te ontvangen schadevergoedingen niet tot de grondslag van box 3 worden gerekend; het gaat dan om rechten op een toekomstige uitkering waarvan de omvang nog niet vaststaat. Dit is een begunstiging, omdat volgens het wettelijk systeem niet alleen een ontvangen schadevergoeding, maar ook een aanspraak op een (nog te ontvangen) schadevergoeding tot de grondslag van box 3 behoort te worden gerekend. Belanghebbende is deze begunstiging ook ten deel gevallen, in zoverre de uitkering die zij in 2013 heeft ontvangen (naar het Hof begrijpt) vóór 2014 bij haar niet tot de grondslag van box 3 is gerekend.
5.4.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat voor slachtoffers van rampen een begunstigend beleid wordt gevoerd op grond waarvan ontvangen schadevergoedingen niet tot de grondslag van box 3 worden gerekend. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende voor de toepassing van box 3 minder gunstig wordt behandeld dan slachtoffers van andere rampen. Het hoger beroep faalt ook in zoverre.
Slotsom
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Datum 21 februari 2020 Betreft Antwoorden op de openstaande vragen gesteld in het schriftelijk overleg van 22 oktober 2019 inzake de motie van de leden Leijten en Lodders en box 3 (Kamerstukken II 2019/20, 35302, nr. 17).(Kamerstukken II 2019/20, 35302, nr. 17).
Geachte voorzitter,
In de brief van 18 oktober 2019 heeft voormalig staatssecretaris Snel u zijn antwoorden doen toekomen op de vragen gesteld in het kader van een schriftelijk overleg over de brieven van 12 juli 2019 met de reactie op de motie van de leden Leijten en Lodders over letselschadevergoedingen (Kamerstukken II 2018/19, 35026, nr. 55) (herziene brief) en van 6 september 2019 over aanpassing box 3 (Kamerstukken II 2018/19, 35026, nr. 74). Voor de beantwoording van een aantal vragen van de leden van de fracties van D66 en de SP was nader onderzoek nodig en informatie van het Verbond van Verzekeraars en De Letselschade Raad. In deze brief doe ik u mijn antwoorden toekomen op deze nog openstaande vragen.
Hoogachtend,
de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief
Lees verder op:
https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/documenten/kamerstukken/2020/02/21/beantwoording-openstaande-vragen-gesteld-in-het-schriftelijk-overleg-inzake-een-motie-over-letselschadevergoedingen-en-box-3
Betreft Beantwoording vragen wetgevingsoverleg pakket BP 2021
Letselschadevergoedingen
De heer Alkaya vraagt naar aanleiding van mijn schriftelijke antwoord op zijn vraag naar een vrijstelling in box 3 voor letselschadevergoedingen waarom een dergelijke vrijstelling niet mogelijk is en of dat een juridisch, uitvoeringstechnisch of politiek probleem is. Voor box 3 geldt als uitgangspunt dat vermogen dat op de peildatum tot het bezit behoort, deel uitmaakt van de rendementsgrondslag. De herkomst van dat vermogen speelt daarbij geen rol. Het invoeren van een vrijstelling voor (vrij besteedbare) letselschadevergoedingen zou daarop inbreuk maken en principieel beschouwd wil het kabinet vasthouden aan het standpunt dat een vrijstelling voor letselschade in box 3 niet past bij het karakter van een vermogensrendementsheffing. Een dergelijke heffing belast immers niet het aanhouden van een vermogen, maar het rendement eruit, zij het forfaitair.
(..)
Het pijnpunt hier zit naar mijn idee met name bij mensen die hun ontvangen schadevergoeding op een bankrekening hebben staan en verder geen ander vermogen aanhouden. Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag heb vermeld kan de verhoging van het heffingvrije vermogen per 2021 gedeeltelijk een oplossing bieden, omdat deze ook geldt voor letselschadeslachtoffers die de ontvangen schadevergoeding als box 3-vermogen aanhouden. De hogere vrijstelling kan tot gevolg hebben dat de belastingdruk op het aangehouden vermogen daalt. Bij vermogens onder € 50.000 is per 2021 helemaal geen belasting meer verschuldigd. Uit de cijfers over letselschade vergoedingen die mijn ambtsvoorganger in de brief van 12 juli 2019 naar uw Kamer heeft gestuurd blijkt ook dat het merendeel van de schadevergoedingen bedragen betreffen onder de € 50.000.
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/11/05/brief-beantwoording-vragen-wgo-pakket-belastingplan-2021