Selecteer een pagina

Overgangsregeling in belastingverdrag met V.K.

nov 26, 2019

ECLI:NL:PHR:2019:493 Parket bij de Hoge Raad, 09-05-2019, 18/04850

Datum conclusie: 09-05-2019 Datum publicatie: 14-06-2019 Formele relaties:  Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2018:3916 Rechtsgebieden: Belastingrecht Bijzondere kenmerken: Vindplaatsen: Viditax (FutD), 14-06-2019 V-N Vandaag 2019/1380 Rechtspraak.nl   Inhoudsindicatie: A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 18/04850. Belanghebbende heeft met terugwerkende kracht vanaf 11 februari 2010 recht op een overheidspensioen uit het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK) en heeft de eerste betaling uit dit pensioen ontvangen in augustus 2012. In 2014 heeft belanghebbende een bedrag van € 9.998 ontvangen uit dit pensioen. Naar ’s Hofs oordeel heeft de Inspecteur terecht € 9.998 in aanmerking genomen als belastbaar inkomen uit werk en woning. Het Verdrag NL-VK 2008 wijst het heffingsrecht toe aan Nederland en belanghebbende kan geen beroep doen op de overgangsregeling, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat belanghebbende “betalingen ontving” uit het pensioen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag NL-VK 2008 op 25 december 2010. De overgangsregeling geeft de mogelijkheid om het oude verdrag NL-VK 1980 toe te passen, welke het heffingsrecht in het geval van belanghebbende aan het VK toewijst. De A-G overweegt dat de grammaticale uitleg van de overgangsregeling niet in lijn is met de context en de strekking van die regeling. De verdragsluitende partijen wilden vermijden dat de genieter van een ingegaan pensioen vanwege het nieuwe verdrag wordt geconfronteerd met een overgang van de belastingheffing daarover van de ene staat naar de andere. De tekst van het verdrag gaat uit van de hoofdregel (aansluiten bij het moment van betaling) en vermeldt niet de nuanceringen daarop die de nationale wet voor bijzondere gevallen kent (zoals de heffing bij vorderbaar en inbaar worden). De voorwaarde moet zo worden uitgelegd dat de betalingen naar nationaal recht moeten zijn ‘genoten’ vóór 25 december 2010, aldus de A-G. Nu het Hof niet is toegekomen aan de beoordeling van de stelling van belanghebbende dat het pensioen per 11 februari 2010 vorderbaar en tevens inbaar is geworden, moet verwijzing volgen. Tevens is in geschil of de Inspecteur terecht het pensioen in aanmerking heeft genomen bij het bepalen van het premie-inkomen voor de Wfsv en het bijdrage-inkomen voor de Zvw. Belanghebbende betoogt dat het arrest Nikula van het HvJ EU hieraan in de weg staat. Het arrest Nikula is echter gewezen onder de Vo. (EEG) 1408/71 , die is ingetrokken bij de inwerkingtreding van Vo. (EG) 883/2004 per 1 mei 2010. De maximering van de door de woonstaat te heffen premies of bijdragen is daarmee per 1 mei 2010 vervallen. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.

1 Reactie

  1. ECLI:NL:HR:2019:1444
    Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 27-09-2019 Datum publicatie 27-09-2019 Zaaknummer 18/04850 Formele relaties
    Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:493
    In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2018:3916 Rechtsgebieden
    Belastingrecht Bijzondere kenmerken Cassatie
    Inhoudsindicatie
    Inkomstenbelasting. Overheidspensioen. Vermindering ter voorkoming van dubbele belasting? Overgangsregeling van art. 30, lid 4, Belastingverdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    Viditax (FutD), 27-09-2019
    V-N Vandaag 2019/2115
    FutD 2019-2495
    NTFR 2019/2437 met annotatie van dr.mr. M. van Dun
    V-N 2019/46.7 met annotatie van Redactie
    NLF 2019/2258 met annotatie van Erik Swaving Dijkstra

    Daaruit:
    2 Beoordeling van de middelen
    2.1
    In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
    2.1.1
    Belanghebbende woont sinds 8 juli 2013 in Nederland. Hij heeft de Britse nationaliteit.
    2.1.2
    Belanghebbende heeft in de periode van 1998 tot en met 2003 in het Verenigd Koninkrijk gewerkt bij een overheidsorgaan en daarbij pensioenrechten opgebouwd. Bij brief van 17 augustus 2012 heeft de pensioenuitvoerder belanghebbende bericht dat hij vanaf februari 2010 recht heeft op pensioen.
    2.1.3
    Belanghebbende heeft in augustus 2012 uit hoofde van het pensioen een betaling ontvangen van GBP 18.615,81. Deze betaling ziet op de periode van februari 2010 tot 31 juli 2012. In 2014 heeft belanghebbende pensioenbetalingen van in totaal € 9.998 ontvangen.
    2.1.4
    Belanghebbende heeft in 2015 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 gedaan naar een verzamelinkomen van € 11.232. In deze aangifte heeft belanghebbende ten aanzien van de pensioeninkomsten van € 9.998 een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.
    2.1.5
    De Inspecteur heeft bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
    2.2
    Het Hof heeft geoordeeld dat het verdragsrechtelijk overgangsrecht in dit geval niet meebrengt dat belanghebbende recht heeft op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Tegen dit oordeel is het eerste middel gericht.
    2.3.1
    De overgangsregeling van artikel 30, lid 4, van het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten van 26 september 2008, in werking getreden op 25 december 2010, (hierna: het Verdrag) luidt:
    “Niettegenstaande het tweede lid van dit artikel en de bepalingen van de artikelen 17 en 21 van dit Verdrag, indien een natuurlijke persoon onmiddellijk voor de inwerkingtreding van dit Verdrag betalingen ontving waarop artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van het eerdere Verdrag van toepassing is, kan deze natuurlijke persoon besluiten dat de bepalingen van artikel 19, tweede lid, onderdeel a, en artikel 22 van het eerdere Verdrag van toepassing blijven op deze betalingen.”
    In dit citaat wordt met ‘het eerdere Verdrag’ gedoeld op de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten van 7 november 1980.
    2.3.2
    Hetgeen hiervoor in 2.1.1 tot en met 2.1.3 is vermeld, brengt mee dat belanghebbende niet enkel als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag wordt geconfronteerd met een gewijzigde heffing met betrekking tot zijn overheidspensioen uit het Verenigd Koninkrijk, maar als gevolg van diens verhuizing, in 2013, naar Nederland. Op die situatie ziet de overgangsregeling niet. Het oordeel van het Hof dat voor toepassing van de overgangsregeling van artikel 30, lid 4, van het Verdrag geen aanleiding is, geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel faalt.
    2.4
    Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijk organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.