Datum 4 december 2019 Betreft Kamervragen van het lid Van Weyenberg (D66)
Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Weyenberg (D66) over “de mogelijkheid van pensioenoverdracht uit het buitenland”.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Daaruit:
Vraag 2 Wat zijn de criteria waaraan moet worden voldaan om waardeoverdracht mogelijk te maken volgens de Belastingdienst? Is er een verschil tussen een zuivere pensioenregeling en nettopensioen? Maakt het uit of het een eindloon- of middelloonregeling betreft? Is er een verschil tussen pensioenregelingen van binnen of buiten de EU?
Antwoord 2 Voor Nederland is voor belastingdoeleinden relevant of de waardeoverdracht naar Nederland plaatsvindt op grond van artikel 91 van de Pensioenwet (hierna: PW) of een andere grondslag. In het antwoord op vraag 3 wordt nader ingegaan op het onderscheid tussen waardeoverdrachten op grond van artikel 91 PW en overige waardeoverdrachten.
Als een waardeoverdracht valt onder artikel 91 PW, kunnen de in het buitenland opgebouwde pensioenaanspraken geheel worden overgedragen aan een Nederlandse pensioenuitvoerder. Artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB) laat dan toekenning van de buitenlandse dienstjaren in de Nederlandse regeling toe. Gaat het om een waardeoverdracht die niet valt onder artikel 91 PW, dan geldt artikel 10a UBLB niet voor de buitenlandse diensttijd. Daardoor is mogelijk de hele pensioenaanspraak in strijd met de voorschriften voor fiscale faciliëring. Dit wordt ongewenst geacht. Om te voorkomen dat door de waardeoverdracht pensioenaanspraken moeten worden belast, zijn pensioenregelingen van werknemers die pensioenkapitaal vanuit het buitenland laten overdragen aan de pensioenuitvoerder van hun Nederlandse pensioenregeling onder voorwaarden aangewezen als zuivere pensioenregelingen. Deze voorwaarden zijn:de buitenlandse pensioenuitvoerder draagt het pensioenkapitaal rechtstreeks over aan de pensioenverzekeraar 1; b. de Nederlandse werkgever kent niet meer pensioenaanspraken toe dan hetgeen overeenkomt met het overgedragen kapitaal; c. na de waardeoverdracht blijft de regeling in alle overige opzichten voldoen aan de van toepassing zijnde bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964; en d. de werknemer pleegt in verband met de waardeoverdracht geen enkele aftrek op enig in Nederland belastbaar inkomen van hem of zijn partner.
Voor de fiscaal gefacilieerde mogelijkheid tot waardeoverdracht maakt het geen verschil of de aanspraken zijn opgebouwd in een eindloon- middelloon- of beschikbare premieregeling.
Waar met nettopensioen wordt gedoeld op een pensioenaanspraak voor zover die in het buitenland niet fiscaal is gefacilieerd, bevat het beleidsbesluit van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010M – ook voor de situatie na waardeoverdracht – een goedkeuring om via de saldomethode een economisch dubbele belasting te voorkomen (onderdeel 2.4).
Lees verder op:
ECLI:NL:PHR:2019:1369 Parket bij de Hoge Raad, 20-12-2019, 19/01201
Datum conclusie:
20-12-2019
Datum publicatie:
17-01-2020
Rechtsgebieden:
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken:
Vindplaatsen:
Viditax (FutD), 17-01-2020
Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie:
Het geschil betreft de vraag of de Belgische pensioenregeling van een in Nederland werkzame belastingplichtige kan worden aangemerkt als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. A-G Niessen heeft conclusie genomen in de volgende zaak. Belanghebbende werkt sedert 1978 voor hetzelfde concern. Eerst in een Belgische vestiging waar hij in pensioenregeling deelnam. Vanaf 1 juli 2007 werkt hij in een Nederlandse vestiging van dat concern waarbij hij bleef deelnemen aan de Belgische pensioenregeling. Die regeling kent de mogelijkheid van afkoop en voldoet daarom niet aan de eisen die de Wet LB 1964 aan een pensioenregeling stelt. De Inspecteur heeft die regeling voor een periode van vijf jaar aangewezen als “zuivere pensioenregeling”. Na ommekomst van die periode past de werkgever de zogenoemde omkeerregel niet meer toe. Belanghebbende komt daartegen op. Het Hof ’s Hertogenbosch geeft hem gelijk omdat de omkeerregel wel wordt toegepast wanneer een Nederlands ingezetene bij een in België gevestigde werkgever in een Belgische pensioenregeling deelneemt. De Staatssecretaris komt tegen de uitspraak van het Hof in cassatie. De A-G meent met de Staatssecretaris dat in het laatstgenoemde geval niet het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, maar artikel 1.7, lid 2, onderdeel c, Wet IB 2001, waarin buitenlandse pensioenregelingen onder voorwaarden worden “erkend”. Die regel van artikel 1.7 Wet IB 2001 geldt niet voor de toepassing van de loonbelasting. Naar aanleiding van het incidenteel beroep in cassatie van belanghebbende betoogt de A-G dat het afkoopverbod Europeesrechtelijk een dispariteit is, die niet als belemmering van het vrije verkeer van werknemers kan worden aangemerkt, alsmede dat de buitenlandse verzekeraar zonder nadere fiscale eisen in Nederland zijn diensten kan aanbieden. De conclusie strekt tot gegrondbevinding van het principale beroep in cassatie en tot ongegrondbevinding van het incidentele beroep in cassatie.