Selecteer een pagina

Heffingsrecht dividendbelasting tussen Nederland en België. Volgens het hof heeft Nederland dit recht.

apr 28, 2020

ECLI:NL:GHSHE:2020:655
Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak: 20-02-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer: 19/00297
Rechtsgebieden: Belastingrecht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Belanghebbende woont in België en houdt een aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde BV. Dividenduitkeringen worden door Nederland met dividendbelasting belast. België heft daar ook over en geeft geen verrekening van de Nederlandse dividendbelasting. Het hof is van oordeel dat Nederland het unierecht niet schendt met de onderhavige heffing van dividendbelasting.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Klik hier om het volledige rapport te bekijken.

2 Reacties

  1. ECLI:NL:PHR:2023:1097
    Instantie Parket bij de Hoge Raad
    Datum uitspraak01-12-2023
    Datum publicatie15-12-2023
    Zaaknummer23/01387
    Rechtsgebieden Belastingrecht
    Bijzondere kenmerken-
    Inhoudsindicatie
    Volgorde toepassing heffingskorting en regeling(en) ter voorkoming van dubbele belasting leidt tot onbenutte heffingskorting; is dit in strijd met art. 63 VWEU, art. 1 EP en/of art. 14 EVRM?
    Deze zaak gaat over een inwoner van Nederland wiens inkomen zo laag is dat hij daarover nauwelijks inkomstenbelasting verschuldigd is, maar ten laste van wie toch een substantieel bedrag aan Belgische bronheffing is ingehouden op dividenden. De ingehouden Belgische bronheffing kan verrekend worden met de Nederlandse inkomstenbelasting. Die verrekening verloopt anders dan wanneer het zou gaan om Nederlandse dividendbelasting. Dit verschil pakt voor belanghebbende nadelig uit. Daarover klaagt hij met een beroep op de vrijheid van kapitaalverkeer neergelegd in art. 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en (in cassatie) een beroep op het discriminatieverbod, neergelegd in art. 14 EVRM en het recht op ongestoord genot van eigendom, neergelegd in art. 1 EP.
    Het nadeel dat belanghebbende ondervindt, komt mede door de volgorde waarin heffingskortingen en bronheffingen afgetrokken worden. In binnenlandse situaties worden eerst de heffingskortingen afgetrokken van de belasting, en vindt daarna verrekening van dividendbelasting plaats. Buitenlandse bronheffingen worden echter in aftrek gebracht op de belasting vóórdat de heffingskortingen worden afgetrokken. Dit verschil is van belang omdat heffingskortingen niet ‘meegenomen’ kunnen worden naar een volgend belastingjaar en onverrekende bronheffing wel. Nederlandse dividendbelasting wordt zelfs onmiddellijk teruggegeven als er onvoldoende belasting verschuldigd is. Buitenlandse bronheffingen worden dan ‘op de lat geschreven’. (…)

    De A-G geeft de Hoge Raad in overweging een prejudiciële vraag voor te leggen aan het HvJ. De Hoge Raad zou deze zaak samen met de zaken waarin A-G Wattel op 31 maart 2023 concludeerde(1) naar het Luxemburgse hof kunnen sturen, om in algemene zin vragen te stellen over de houdbaarheid van de rechtspraak van het HvJ over de verplichting van woonstaten met betrekking tot het in aanmerking nemen van persoonlijke belastingvoordelen.
    Indien de Hoge Raad er niet voor kiest de rechtspraak van het HvJ op dit punt ter discussie te stellen zou de aan het HvJ te stellen vraag aldus kunnen luiden:
    Dient artikel 49 VWEU aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een belastingregeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die tot gevolg heeft dat inwoners van die staat een bepaald belastingvoordeel (de heffingskortingen) in relatief zeldzame gevallen verliezen als gevolg van de omstandigheid dat de door hen verschuldigde inkomstenbelasting eerst wordt verminderd met door een andere lidstaat ingehouden bronbelasting op dividenden, terwijl die inwoners de heffingskortingen wel zouden krijgen indien de bronbelasting zou zijn ingehouden door de lidstaat waarin zij wonen, en is hierbij van belang of de in die staat te betalen belasting al nihil is voordat de heffingskortingen in aftrek zijn gebracht?
    1. Conclusies van 31 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:373, ECLI:NL:PHR:2023:440 en ECLI:NL:PHR:2023:441.
    Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    NDFR Nieuws 2023/1794
    Viditax (FutD), 15-12-2023
    Conclusie
    PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
    Nummer 23/01387 Datum 1 december 2023
    Belastingkamer B Onderwerp/tijdvak Inkomstenbelasting/premie volksverz. 2018
    Nr. Gerechtshof 22/00376 Nr. Rechtbank 20/5614

    • Hoedanigheid: - Adviseur
    Antwoord
  2. Noot jdv: het gaat hier om inkomsten uit box 3 vermogen. Vergelijkbare vragen kunnen zich voordoen in geval van inkomsten uit box 1 (en ook box2) indien dat ten dele buitenlands inkomen betreft. Dat kan ook doorwerken naar de regeling van (bijzondere) verhoging heffingskorting voor de minstverdienende partner (artt. 8.8, 8.9 en 8.9a WeitIB2001). In allerlei gevallen kan dus de gehele of gedeeltelijke verdamping van heffingskortingen het gevolg zijn van het feit dat Nederland bij de berekening van inkomstenbelasting van een binnenlands belastingplichtige eerst rekening houdt met de vermindering van belasting ivm voorkoming dubbele belasting alvorens de heffingskortingen toe te kennen.

    Minstens zo gecompliceerd wordt het in Schumackergevallen waarbij er vanuit Nederland inkomsten afkomstig zijn. Immers ook dan wordt door Nederland als bronstaat eerst voorrang gegeven aan vermindering van inkomstenbelasting ivm dubbele belasting bij de berekening van heffingskortingen. Dit lijkt eveneens in strijd met de Schumackerdoctrine waar die al in het Schumackerarrest (punt 41) bepaalt dat de bronstaat de buitenlands belastingplichtige gelijke behandeling moet geven als ware het een binnenlands belastingplichtige voor de persoonlijke tegemoetkomingen. Al moet toegegeven worden dat er dan een spanning kan ontstaan tussen dit laatste beginsel en het beginsel dat in Nederland als gevolg van toekenning van de gecombineerde heffingskorting aan een binnenlands belastingplichtige nimmer negatieve inkomstenbelasting kan worden toegekend.

    Voor zover ik kan overzien is in de Ned. rechtspraak (tot aan de Hoge Raad toe) nog ( in geval van box 1 inkomen) nooit de twijfel gerezen die de AG nu naar voren heeft gebracht -en hem leidt tot het voorstel van een prejudiciële vraag- noch bij binnenlands belastingplichtigen, noch in Schumackersituaties.

    Of de verwantschap met de drie HR zaken waarover AG Wattel concludeerde op 31-03-2023 (en ook concludeerde tot prejudiciele vragen aan het EHvJ) voldoende groot is om deze vierde vraag eraan toe te voegen betwijfel ik. Maar enige relatie is er wel degelijk omdat ook daar een claim op toekenning van heffingskortingen aan de orde is.

    • Hoedanigheid: - Adviseur
    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.