ECLI:NL:CRVB:2020:1508
Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 16-07-2020 Datum publicatie 20-07-2020 Zaaknummer 19/1651 AOW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag AOW-uitkering door derde echtgenote in polygamie.Vindplaatsen Rechtspraak.nl
191651 AOW
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2019, 18/2926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante) en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) Datum uitspraak: 16 juli 2020
OVERWEGINGEN
Appellante, geboren in 1952, was in polygamie de derde echtgenote van [X] sinds 1980. [XX], geboren in 1933, is in 1997 overleden. Aan appellante is met ingang van november 1997 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Deze nabestaandenuitkering is op grond van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) verdeeld tussen de drie weduwen van [XX]. Met ingang van juli 2009 ontving appellante de volledige nabestaandenuitkering, omdat de andere twee echtgenotes van [XX] niet meer in aanmerking kwamen voor een nabestaandenuitkering. Uit de gedingstukken blijkt dat de tweede weduwe in juli 2009 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De Svb heeft appellante laten weten dat haar nabestaandenuitkering eindigt met ingang van 25 november 2017, omdat zij dan de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Daarop heeft appellante een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd.
1.2. Met een besluit van 9 oktober 2017 heeft de Svb geweigerd aan appellante een ouderdomspensioen toe te kennen, omdat zij geen verzekerde tijdvakken heeft opgebouwd. Het bezwaar hiertegen is, in een beslissing van 4 januari 2018 (bestreden besluit), ongegrond verklaard.
- De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Nu niet in geschil is dat appellante niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt en zij evenmin recht heeft op huwelijkse tijdvakken, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen recht op een ouderdomspensioen.
- Appellante stelt in hoger beroep dat haar gezondheids- en financiële situatie slecht is.
- De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet blijkt dat appellante verzekerde tijdvakken in Nederland heeft opgebouwd voor de AOW. Appellante bestrijdt niet dat zij niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Op grond van de AOW heeft zij dus geen verzekerde tijdvakken opgebouwd.
4.2. Met betrekking tot het NMV wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat appellante in polygamie de derde echtgenote is van [XX]. Gedurende de tijdvakken dat [XX] verzekerd was voor de volksverzekeringen, voor zijn overlijden in 1997, is appellante niet de eerste echtgenote geweest. Zowel op grond van het bepaalde in het NMV vóór als vanaf 1 november 2004 heeft zij als derde echtgenote geen zelfstandige aanspraak op een Nederlands ouderdomspensioen. Vóór 1 november 2004 was überhaupt niet voorzien in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor gehuwde vrouwen in het NMV en werd bij de berekening van het aan de man toekomende pensioen alleen rekening gehouden met huwelijkse tijdvakken van de eerste echtgenote. Vanaf 1 november 2004 voorziet het NMV alleen in een toekenning van een zelfstandig ouderdomspensioen, gebaseerd op huwelijkse tijdvakken vervuld voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, aan de eerste echtgenote. Appellante heeft voor haar 65e verjaardag niet de positie van eerste echtgenote van [XX] ingenomen en voldoet derhalve niet aan de voorwaarden zoals die sinds 1 november 2004 luiden. Voorts heeft de Svb bij de beleidsmatige toekenning van ouderdomspensioenen vanaf 2005 in gevallen als het onderhavige geen – van het leven van de man afhankelijke – pensioenen toegekend aan tweede echtgenotes. De wijze waarop de Svb in dit geval uitvoering heeft gegeven aan het NMV kan niet als onjuist of onredelijk worden aangemerkt, aangezien het honoreren van eenzelfde tijdvak van verzekering van meer dan één rechthebbende, niet past binnen de systematiek van de AOW en uit het NMV kan worden afgeleid dat het honoreren van eenzelfde tijdvak van verzekering aan meer dan één rechthebbende ook niet door de verdragsluitende partijen is beoogd. In dit verband merkt de Raad op dat de specifieke regeling inzake polygamie die was neergelegd in artikel 24 van het Administratief Akkoord per 1 november 2004 is komen te vervallen en dat tegelijkertijd in artikel 3 van het Slotprotocol is bepaald dat de bevoegdheid om zich vrijwillig te verzekeren is voorbehouden aan de eerste echtgenote van de verzekerde (ECLI:NL:CRVB:2014:7).
4.3. Nu appellante noch op grond van nationale bepalingen, noch op grond van het NMV recht heeft op een ouderdomspensioen, moet de conclusie zijn dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
ECLI:NL:CRVB:2021:803 Centrale Raad van Beroep, 08-04-2021, 18/4708 ANW
Datum uitspraak:
08-04-2021
Datum publicatie:
13-04-2021
Rechtsgebieden:
Socialezekerheidsrecht
Bijzondere kenmerken:
Hoger beroep
Vindplaatsen:
Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie:
Nabestaandenuitkering terecht herzien. Polygamie. De Svb heeft op juiste gronden vastgesteld dat appellante op grond van artikel 23 van het NMV en artikel 27 van het Administratief Akkoord recht heeft op 50% van de nabestaandenuitkering. De inmenging in het eigendom is naar het oordeel van de Raad dan ook gerechtvaardigd en dus niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol. Het beroep op internationaalrechtelijke discriminatieverboden slaagt niet. Nu de Svb aan appellante geen toezegging heeft gedaan voor het geval sprake zou zijn van een polygame situatie, kan appellante zich niet met vrucht op het vertrouwensbeginsel beroepen
ECLI:NL:CRVB:2021:1443 Centrale Raad van Beroep, 17-06-2021, 19/1326 AOW
Datum uitspraak:
17-06-2021
Datum publicatie:
21-06-2021
Rechtsgebieden:
Socialezekerheidsrecht
Bijzondere kenmerken:
Hoger beroep
Vindplaatsen:
Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie:
In geding is of de Svb gehouden is terug te komen van de intrekking van het ouderdomspensioen in het besluit van 27 november 2012, voor zover gehandhaafd in het besluit van 19 februari 2014. Dit geding betreft een zogeheten duuraanspraak. Met de Svb wordt geoordeeld dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Er is geen aanleiding om te oordelen dat de afwijzing van het verzoek om herziening – die bij het bestreden besluit is gehandhaafd – evident onredelijk is dan wel onmiskenbaar onjuist. Vastgesteld wordt dat appellante op grond van het bepaalde in het NMV geen zelfstandige aanspraak heeft op een Nederlands ouderdomspensioen. Voor zover appellante heeft beoogd te betogen dat zij wel als eerste echtgenote moet worden aangemerkt of daarmee moet worden gelijkgesteld, omdat er sprake zou zijn geweest van een situatie van duurzaam gescheiden leven met de eerste (officiële) echtgenote, volgt de Raad dit standpunt niet. De Raad is met de Svb van oordeel dat de gelijkstelling van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW – van degene die duurzaam gescheiden leeft van een ongehuwde – uitsluitend geldt voor de AOW en de daarop berustende bepalingen en niet voor het NMV (vergelijk de uitspraak van de Raad van 6 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2317). Uit de overwegingen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd