Selecteer een pagina

Geen tijdsevenredige verlaging premie-inkomen ivm overlijden

sep 20, 2021

ECLI:NL:RBZWB:2021:4513 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-09-2021, 20/8221

Datum uitspraak: 09-09-2021 Datum publicatie: 17-09-2021 Rechtsgebieden: Belastingrecht Bijzondere kenmerken:

Eerste aanleg – enkelvoudig  Vindplaatsen: Rechtspraak.nl Inhoudsindicatie:

Artikel 2.5 Regeling Wet financiering sociale verzekeringen. Geen tijdsevenredige verlaging van het maximum premie-inkomen in het jaar van overlijden is niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel.

Daaruit:

2.6. De Nederlandse regelgeving voorziet in tijdsevenredige verlaging van het maximum premie-inkomen voor bepaalde gevallen waarin de premieplichtige gedurende een deel van het jaar niet premieplichtig is (hierna: de tijdsevenredige verlaging), maar expliciet is bepaald dat het geval van overlijden daar niet onder valt. De tijdsevenredige verlaging vloeit niet direct voort uit de Wet financiering sociale verzekeringen maar uit een ministeriële regeling (hierna: de Regeling).3 De rechtbank begrijpt dat belanghebbende ook niet bestrijdt dat de Nederlandse regelgeving niet voorziet in de tijdsevenredige verlaging in het geval van overlijden, maar de vraag opwerpt of dat rechtvaardig is.

2.7. De rechter is echter niet bevoegd de innerlijke waarde of billijkheid van de regelgeving te toetsen.4 Verder is er geen aanleiding om de Regeling onverbindend te verklaren voor het onderdeel dat de tijdsevenredige verlaging niet ook van toepassing is op het geval van overlijden. Voor een onverbindendverklaring is namelijk alleen plaats ingeval een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan duidelijk is dat zij moet leiden tot een heffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid aan de Minister om regels te geven (in dit geval: over premieheffing5) niet op het oog kan hebben gehad.6 Hiervan is geen sprake. De rechtbank licht dit toe.

Bij de totstandkoming van de Regeling is voor de regels over de premieheffing – waaronder de tijdsevenredige verlaging van het maximum premie-inkomen – aangesloten bij de regeling die voordien gold7 (hierna: de oude ministeriële regeling).8 Uit de toelichting bij de oude ministeriële regeling blijkt dat in de tijdsevenredige verlaging is voorzien naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad.9 Uit dat arrest bleek dat het niet tijdsevenredig verlagen van het maximum premie-inkomen in het jaar waarin een werknemer niet het gehele jaar verzekerd is voor de volksverzekeringen als gevolg van migratie binnen de EU, in strijd is met de vrijheid van werknemersverkeer. Uit de toelichting blijkt verder dat de tijdsevenredige verlaging is beperkt tot gevallen van migratie in de loop van het kalenderjaar en niet ook ziet op het geval van overlijden, omdat bij migratie ook in het buitenland premie wordt afgedragen en het daardoor waarschijnlijk is dat de totale premie (indien binnenlandse en buitenlandse premie worden samengenomen) het maximum premie-inkomen zou overschrijden. In aanmerking genomen dat aldus al vóór invoering van de Wet financiering sociale verzekeringen per 1 januari 2006 er sprake van was dat onder de oude ministeriële regeling de tijdsevenredige verlaging niet ook van toepassing was in het geval van overlijden, kan niet worden gezegd dat diezelfde niet-toepasselijkheid in de Regeling tot een heffing leidt die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid aan de Minister in de Wet financiering sociale verzekeringen niet op het oog kan hebben gehad. Gelet op de toelichting bij de oude ministeriële regeling kan evenmin worden gezegd dat de omstandigheid dat de tijdsevenredige verlaging niet van toepassing is in het geval van overlijden, in strijd komt met enig algemeen rechtsbeginsel.

2.8. Belanghebbende stelt verder in zijn algemeenheid dat het op grond van het EG-Verdrag en het EVRM onrechtvaardig en onredelijk is om in het jaar van overlijden geen rekening te houden met een tijdsevenredige verlaging. Wat betreft het EG-verdrag (althans het VWEU) maakt belanghebbende echter niet duidelijk welke verdragsbepaling zou zijn geschonden. De rechtbank kan bovendien uit de feitelijke stellingen van belanghebbende niet afleiden dat het geschil onder de werkingssfeer van het Unierecht valt. Reeds daarom faalt het beroep op het Unierecht. Voor zover belanghebbende een beroep doet op het eigendomsrecht zoals beschermd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, faalt het beroep ook. De belastingregelgever is, gelet op de gegeven toelichting (zie 2.7, tweede alinea), binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid gebleven door de tijdsevenredige verlaging niet ook van toepassing te doen zijn op het geval van overlijden.

2.9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.