Selecteer een pagina

Verschuldigdheid AOW-premie over Belgisch rustpensioen

sep 1, 2023

ECLI:NL:GHSHE:2023:137

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
26-04-2023
31-08-2023
21/01285 en 21/01286
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:4518, Bekrachtiging/bevestiging
Belastingrecht
Hoger beroep
Verschuldigdheid AOW-premie over Belgisch rustpensioen. In geschil is of het Belgisch rustpensioen van belanghebbende terecht in het premie-inkomen is opgenomen en hierover terecht AOW-premie is geheven in 2016. Belanghebbende is in 2016 binnenlands belastingplichtig in Nederland en heeft in dat jaar nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Belanghebbende is van mening dat er geen AOW-premie verschuldigd is over het Belgisch rustpensioen, aangezien er in België al premie is verschuldigd over dit rustpensioen. Echter, is in casu de verordening 883/2004 van toepassing, wat tot gevolg heeft dat ten aanzien van het rustpensioen in Nederland de exclusieve verzekeringsplicht voor de AOW geldt en er derhalve geen sprake is van een dubbele onderworpenheid.. Het hoger beroep is ongegrond.
Rechtspraak.nl

Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01285 en 21/01286

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van
9 september 2021, nummers BRE 20/7558 en BRE 20/7559, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 (hierna: IB/PVV 2016) en de aanslag Zorgverzekeringswet 2016 (hierna: Zvw 2016) opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen beide aanslagen. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaarschrift als verzoek om een ambtshalve vermindering in behandeling genomen. Dit heeft geleid tot een gedeeltelijke
vermindering van de aanslagen. Belanghebbende heeft ook tegen deze gedeeltelijke verminderingen bezwaar gemaakt, welk bezwaar is afgewezen bij uitspraken op bezwaar.
1.3. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten
2.1. Belanghebbende is geboren op 27 september 1955 en heeft de Italiaanse nationaliteit. Zij woont gedurende het jaar 2016 (sinds 6 juni 2008) in Nederland. Vóór 6 juni 2008 heeft zij gedurende meerdere jaren in onder meer België gewoond en gewerkt.
2.2. Belanghebbende heeft vanaf 1 oktober 2015 recht op een Belgisch rustpensioen. In 2016 heeft zij in totaal € 12.438 aan Belgisch rustpensioen ontvangen.
2.3. Belanghebbende had in 2016 (nog) geen recht op een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) omdat zij de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.
2.4.
Belanghebbende ontving van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 een werkloosheidsuitkering met een toeslag.
2.5. Vanaf 12 september 2016 tot en met 31 december 2016 was belanghebbende in Nederland in loondienst werkzaam.
2.6. De aanslag IB/PVV 2016 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op een belastbaar inkomen, tevens premie-inkomen van € 18.527 (hier zit het Belgisch rustpensioen van € 12.438 in begrepen). De aanslag Zvw 2016 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van
€ 12.438.
2.7. Na te laat ingediende bezwaren tegen beide aanslagen heeft de inspecteur de bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en heeft de aanslagen vervolgens (gedeeltelijk) ambtshalve verminderd . Hiertegen zijn bezwaren ingediend die de inspecteur bij uitspraken op bezwaar ongegrond heeft verklaard, waarna tegen deze uitspraken beroep is ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen vervolgens ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of het Belgisch rustpensioen terecht in het premie-inkomen voor de AOW is opgenomen en hierover terecht AOW-premie is geheven.
3.2. Belanghebbende heeft op de zitting van het hof verklaard dat het hoger beroep niet ziet op de aanslag Zvw 2016. Voor zover het hoger beroep zich daartegen richt trekt zij dit in.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en die van de inspecteur, alsmede tot vernietiging van de geheven AOW-premie. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden
Ten aanzien van het geschil

Juridisch kader

4.1. Op grond van artikel 6 AOW is een inwoner in Nederland, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verzekerd voor de volksverzekering AOW.
4.2. Wat betreft de heffing van premies volksverzekeringen, zijn de bepalingen uit de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) relevant, met name artikel 6, artikel 7 en artikel 8.

In artikel 6 Wfsv staat voor zover van belang het volgende:
“1. Premieplichtig voor de volksverzekeringen is de verzekerde in de zin van de volksverzekeringen.”

In artikel 7 Wfsv staat het volgende:
“De maatstaf voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen is het premie-inkomen van de premieplichtige.“

In artikel 8 Wfsv staat voor zover van belang het volgende:
“1. Voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen bij wege van aanslag wordt onder premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van de premieplichtige en zijn partner geschiedt overeenkomstig artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In het geval de premieplichtige en zijn partner beiden belastingplichtig zijn, geldt de gemaakte keuze, bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van die wet, zowel voor de heffing van de inkomstenbelasting als voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen.“

4.3. Op grond van artikel 10 Wfsv wordt de premie AOW niet geheven met ingang van de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
4.4. Op grond van artikel 2.3, aanhef, en onderdeel a, Regeling Wfsv behoren voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen niet tot het premie-inkomen:
a. uitkeringen op grond van de socialezekerheidswetgeving van een andere mogendheid die zijn onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van die andere mogendheid.

Inhoudelijk

4.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het Belgische rustpensioen niet tot het premie-inkomen voor de AOW behoort. Belanghebbende geeft aan dat er tijdens de opbouw van het Belgische rustpensioen een premie betaald dient te worden, zowel door de werknemer als door de werkgever. Indien er geen premiebijdragen zijn betaald, is er in beginsel ook geen recht op het rustpensioen. De heffing van AOW-premie leidt in de ogen van belanghebbende dan ook tot een niet toegestane dubbele heffing. Belanghebbende doet ook een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 20121 en stelt dat daaruit volgt dat in dit geval geen AOW-premie geheven kan worden omdat het pensioen al onderworpen is aan premieheffing in België.
4.6. De inspecteur voert aan dat het Belgisch rustpensioen niet buiten de heffing van de AOW-premie gehouden kan worden. Het staat vast dat belanghebbende in 2016 de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en belanghebbende dus AOW-premie verschuldigd is. De reden dat er geen AOW-premie wordt geheven over een dergelijke buitenlandse uitkering, heeft volgens de inspecteur niets te maken met de aard van de uitkering, maar met het feit dat er geen AOW-premie is verschuldigd zodra de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt. De inspecteur is van mening dat eerder vermeld arrest niet tot een andere conclusie leidt, omdat in dat arrest de verordening 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: verordening 1408/71) toepasselijk was, terwijl in onderhavig geval de verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: verordening 883/2004) van toepassing is en er niet in discussie is dat deze verordening de AOW-verzekeringsplicht aan Nederland toewijst.
4.7. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat Nederland op grond van de verordening 883/2004 AOW-premie over het Belgisch rustpensioen mag heffen. Aangezien belanghebbende als inwoner van Nederland binnenlands belastingplichtige is2 en het rustpensioen tot haar belastbaar inkomen uit werk en woning behoort, houdt dat in dat zij als verzekerde voor de AOW3 tevens premieplichtige voor de AOW is4 en dat het rustpensioen mede tot het premie-inkomen5 voor de AOW behoort. Niet gebleken is dat er sprake is van een ontheffing van de verzekeringsplicht op grond van artikel 22 Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden 1999. Voor zover belanghebbende stelt dat het rustpensioen vergelijkbaar is met een AOW-uitkering in Nederland, met als gevolg dat evenals bij een AOW-uitkering er geen AOW- premie mag worden geheven gaat zij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof verwijst hier naar hetgeen de rechtbank in onderdeel 2.9 van haar uitspraak heeft overwogen.
4.8. Het in onderdeel 4.5 genoemde arrest maakt dit oordeel niet anders. In dit arrest was aan de orde een in Nederland woonachtige weduwe van een voorheen in België werkzame grensarbeider. De weduwe had geen (grensoverschrijdende) werkzaamheden verricht en op haar overlevingspensioen was in België een solidariteitsbijdrage ingehouden. Een dergelijke bijdrage werd ingehouden op Belgische pensioenen indien het brutobedrag van de pensioenuitkeringen van de rechthebbende een bepaalde drempel overschreed. De solidariteitsbijdrage was ingevoerd om meer solidariteit en evenwicht tussen de pensioenuitgaven te bereiken, opdat de hoogste pensioenen zouden bijdragen aan de betaling van de laagste pensioenen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verordening 1408/71 ten aanzien van nagelaten betrekkingen – de weduwe was namelijk geen postactieve – niet voorziet in een (exclusieve) aanwijzing van een toepasselijke wetgeving en dat louter het nationale recht de verzekerings- en premieplicht bepaalt. Aangezien voldaan was aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef, en onderdeel a, Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002 (oud) diende door de betaling van de solidariteitsbijdrage het overlevingspensioen buiten de Nederlandse premieheffing te blijven.
4.9. In dit geval is, in afwijking van het in 4.5 genoemde arrest, verordening 883/2004 van toepassing hetgeen tot gevolg heeft dat ten aanzien van het rustpensioen in Nederland de exclusieve verzekeringsplicht voor de AOW geldt. Er is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden van het vigerende artikel 2.3, aanhef, en onderdeel a, Regeling Wfsv6 omdat er geen sprake is van een dubbele onderworpenheid.
4.10. Tijdens de opbouw van het Belgisch rustpensioen van belanghebbende is er blijkbaar in België daarvoor premie verschuldigd geweest. Dit laat echter het voorgaande onverlet. De conclusie is dat het gelijk aan de inspecteur is.

Tussenconclusie

4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

Ten aanzien van het griffierecht

4.12. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.13. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5 Beslissing
Het hof:
– verklaart het hoger beroep ongegrond;
– bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. van Vroenhoven, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

De griffier, De raadsheer,

R. van Vroenhoven A.J. Kromhout

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.


1 ECLI:HR:2012:BV1433
2 Artikel 2.1, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001
3 Artikel 6 AOW
4 Artikel 6 Wfsv
5 Artikel 7 in verbinding met Artikel 8 Wfsv
6 Hetzelfde als artikel 4, aanhef, en onderdeel a, Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002 (oud)

Klik hier om naar de uitspraak online te gaan (uitspraken.rechtspraak.nl)

1 Reactie

  1. Volgens het oude maar ook nieuwe Belastingverdrag NL-BE kan deze persoon welk echt blijven houden op de Algemene Compensatieregeling (artikel 27 uit Verdrag).

    • Hoedanigheid: - Niet-lid
    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.