ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
18 maart 2021 (*)
In zaak C‑388/19,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD), Portugal] bij beslissing van 30 april 2019, ingekomen bij het Hof op 17 mei 2019, in de procedure
MK tegen
Autoridade Tributária e Aduaneira,
Dictum: Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 63 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 65 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die – opdat vermogenswinst die uit de verkoop van een in die lidstaat gelegen onroerend goed wordt verkregen door een in een andere lidstaat wonende belastingplichtige, niet zwaarder wordt belast dan vermogenswinst die bij ditzelfde soort transactie wordt behaald door een ingezetene van eerstbedoelde lidstaat – het van de keuze van die belastingplichtige laat afhangen welke belastingregeling van toepassing is.
Kan iemand dit misschien vertalen in een voor normale mensen te begrijpen tekst?
Alvast bedankt!
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
7 MK is fiscaal ingezetene van Frankrijk.
8 Op 17 januari 2002 heeft MK voor 79 807,66 EUR een in Portugal gelegen onroerend goed gekocht.
9 Op 17 juli 2017 heeft MK dit onroerend goed verkocht voor 180 000 EUR.
10 Op 31 mei 2018 heeft MK zijn periodieke aangifte inkomstenbelasting ingediend, waarin hij naast inkomsten uit onroerend goed ten bedrage van 8 800 EUR de overdracht van dat onroerend goed en de uitgaven en kosten voor de aan- en verkoop ervan heeft gedeclareerd.
11 Op de voorzijde van de desbetreffende belastingaangifte vinkte MK in tabel 8B vakje 4 (voor „niet-ingezetene”), vakje 6 (voor „ingezetene in een land van de EU”) en vakje 7 (waarmee hij koos voor toepassing van de belastingregeling voor niet-ingezetenen) aan. De optie in vakje 9 (belasting tegen de algemene belastingtarieven van artikel 68 CIRS) en die in vakje 10 (keuze voor toepassing van de belastingregeling voor ingezetenen) sloot hij daarmee uit.
12 Op 5 juli 2018 heeft de AT een aanslag in de inkomstenbelasting voor 2017 vastgesteld ten bedrage van 24 654,22 EUR, waarbij op het positieve saldo van de behaalde vermogenswinst op onroerend goed het uniforme tarief van 28 % werd toegepast dat op grond van artikel 72, lid 1, CIRS van toepassing was op niet-ingezetenen, overeenkomstig de keuze die MK in zijn belastingaangifte had gemaakt.
13 Op 30 november 2018 is MK tegen deze aanslag opgekomen bij de verwijzende rechter, de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD), Portugal], op grond dat deze onrechtmatig is omdat die aanslag is gebaseerd op een regeling die belastingplichtigen die op het grondgebied van een andere lidstaat dan de Portugese Republiek wonen (hierna: „niet-ingezetenen”), discrimineert ten opzichte van in Portugal wonende belastingplichtigen. Hij voerde daarbij aan dat dit rechtskader, overeenkomstig het oordeel van het Hof in het arrest van 11 oktober 2007, Hollmann (C 443/06, EU:C:2007:600), een beperking van het in artikel 63, lid 1, VWEU verankerde vrije verkeer van kapitaal vormt.
(..)
8 Daarop heeft de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
„Moeten de artikelen [18 en 63 tot en met 65 VWEU], gelezen in hun onderlinge samenhang, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding (artikel 43, lid 2, [CIRS]), die is gewijzigd door [de invoeging de leden 9 en 10 in artikel 72 van dat wetboek] teneinde het mogelijk te maken dat vermogenswinst die uit de verkoop van een in een lidstaat (Portugal) gelegen onroerend goed wordt verkregen door een ingezetene van een andere lidstaat van de […] Unie (Frankrijk), op basis van een keuze van de betrokkene niet zwaarder wordt belast dan vermogenswinst die bij ditzelfde soort transactie wordt behaald door een ingezetene van de staat waarin het onroerend goed is gelegen?”
Uit het oordeel van het Hof:
29 Terwijl krachtens artikel 72, lid 1, CIRS van een niet-ingezetene 28 % belasting werd geheven op een grondslag die werd gevormd door de volledige vermogenswinst die hij had behaald, betaalde een ingezetene, bij wie de grondslag voor de behaalde vermogenswinst werd gehalveerd, uit hoofde daarvan immers stelselmatig minder belasting, ongeacht het belastingtarief dat werd toegepast op zijn totale inkomen, aangezien volgens de opmerkingen van de Portugese regering het inkomen van ingezetenen tegen progressieve tarieven werd belast, waarbij het hoogste tarief 48 % bedroeg, ook al kon er een aanvullende solidariteitsheffing van 2,5 % worden toegepast op belastbaar inkomen tussen 80 000 EUR en 250 000 EUR en van 5 % daarboven.
30 Het Hof heeft in het arrest van 11 oktober 2007, Hollmann (C 443/06, EU:C:2007:600, punt 40), reeds geoordeeld dat de vaststelling, in artikel 43, lid 2, CIRS, van een belastinggrondslag van 50 % voor vermogenswinst een bij artikel 63 VWEU verboden beperking van het kapitaalverkeer vormde, wanneer die enkel gold voor in Portugal woonachtige belastingplichtigen en niet voor niet-ingezeten belastingplichtigen.
31 In die omstandigheden vormt de vaststelling van een belastinggrondslag van 50 % voor de vermogenswinst die wordt behaald door alle in Portugal woonachtige belastingplichtigen en niet voor die welke wordt behaald door niet-ingezeten belastingplichtigen die hebben gekozen voor toepassing van de belastingregeling van artikel 72, lid 1, CIRS, een door artikel 63, lid 1, VWEU verboden beperking van het kapitaalverkeer.
Keuze voor belastingheffing op dezelfde wijze als ingezetenen
42 Meteen moet worden opgemerkt dat de mogelijkheid voor in de Unie of de EER wonende personen om op grond van artikel 72, leden 9 en 10, CIRS te kiezen voor een belastingregeling die vergelijkbaar is met die welke geldt voor Portugese ingezetenen, en aldus in aanmerking te komen voor de in artikel 43, lid 2, van dat wetboek bedoelde aftrek van 50 %, een niet-ingezeten belastingplichtige, zoals MK, in staat stelt te kiezen tussen een discriminerende belastingregeling, namelijk die van artikel 72, lid 1, CIRS, en een andere regeling die dat niet zou zijn.
43 In dit verband moet worden benadrukt dat een dergelijke keuze in casu de discriminerende gevolgen van de eerste van deze twee belastingregelingen niet kan uitsluiten.
44 Indien zou worden erkend dat die keuze een dergelijk effect heeft, zou dat immers tot gevolg hebben dat een belastingregeling als rechtmatig wordt beschouwd die op zich wegens het discriminerende karakter ervan nog steeds in strijd is met artikel 63 VWEU (zie in die zin arrest van 18 maart 2010, Gielen, C 440/08, EU:C:2010:148, punt 52).
45 Zoals het Hof reeds heeft gepreciseerd, blijft een nationale regeling die een door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheid beperkt, in casu het vrije verkeer van kapitaal, bovendien nog steeds onverenigbaar met het Unierecht, ook al is de toepassing ervan facultatief (zie in die zin arrest van 18 maart 2010, Gielen, C 440/08, EU:C:2010:148, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46 Hieruit volgt dat de keuze die in het hoofdgeding openstaat voor de niet-ingezeten belastingplichtige om op dezelfde wijze te worden belast als ingezeten belastingplichtigen, de in punt 32 van het onderhavige arrest vastgestelde beperking niet verenigbaar kan maken met het Verdrag.
Kort samengevat:
Er is geen rechtvaardiging te bedenken voor een hoger Portugees belastingtarief voor een inwoner buiten Portugal (in casu: in Frankrijk)over vermogenswinst van onroerend goed dan voor een inwoner van Portugal. Zelfs niet als zo iemand zou kunnen kiezen voor het inwonerstarief.
Lees ik dit goed – mag de verkoper kiezen waar belast wordt?
Ik verkocht mijn woning in Portugal, verhuisde naar Spanje. In Portugal werden alle verbouwingskosten van de winst afgetrokken. Mijn Spaanse accountant belaste het bedrag zonder aftrekposten ( ze viel over het woord repar op de rekeningen, ipv renovation or wat dan ook) en bracht daarop het in Portugal betaalde bedrag in rekening. Dat zou dan dus ten onrechte zijn.
met groet
Ada van der Giessen
Het belastingverdrag bepaalt welke staat belast. Vervolgens bepaalt de belastende staat naar welke regels. Die moeten echter voldoen aan EU recht en in dit geval laten die geen onderscheid naar woonland (binnen de EU althans) toe. Kennelijk stond de staat die mocht belasten, Portugal, bovendien toe dat men zich als belastingplichtige inwoner van Portugal liet behandelen. Dat is niet voldoende voor het EHvJ, omdat er toch nadelen (kunnen) zijn voor deze inwoner van Frankrijk.
Top! Bedankt!
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
12 oktober 2023 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Artikel 56 EG – Vrij verkeer van kapitaal – Inkomstenbelasting natuurlijke personen – Belastingheffing over rente inkomsten uit obligaties en schuldbewijzen – Rente die is verschuldigd en uitbetaald door niet op het nationale grondgebied gevestigde entiteiten – Verschil in behandeling naargelang van de plaats van vestiging van de emittent en de entiteit die de rente in kwestie betaalt – Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in richtlijn 2003/48/EG – Artikel 2, lid 4 – Belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling uit Zwitserse bron – Verplichting om dezelfde belastingtarieven toe te passen als op soortgelijke binnenlandse inkomsten”
In zaak C 312/22,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 7 april 2022, ingekomen bij het Hof op 10 mei 2022, in de procedure
FL tegen Autoridade Tributária e Aduaneira,
Dictum:
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 56 EG
moet aldus moet worden uitgelegd
dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke voor door belastingplichtigen van deze lidstaat ontvangen rente-inkomsten een progressief belastingtarief geldt dat kan oplopen tot 40 % wanneer deze rente-inkomsten afkomstig zijn van obligaties en schuldbewijzen die zijn uitgegeven door een entiteit van een andere lidstaat of van een derde staat, zoals de Zwitserse Bondsstaat, en door een dergelijke entiteit zijn uitbetaald, terwijl deze rente-inkomsten worden belast tegen een lager bevrijdend tarief van 20 % wanneer zij afkomstig zijn van obligaties en schuldbewijzen die zijn uitgegeven door een entiteit in hun woonstaat en door een dergelijke entiteit zijn uitbetaald.
2) Artikel 2, lid 4, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 2, ervan
moet aldus moet worden uitgelegd
dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke voor rente-inkomsten die vanaf 1 juli 2005 werden ontvangen door belastingplichtigen van deze lidstaat die hebben geopteerd voor de procedure van vrijwillige verstrekking van gegevens of anderszins deze rente-inkomsten hebben gemeld aan de belastingautoriteiten van de lidstaat waar zij wonen, voor zover zij op grond van dat artikel 1, lid 2, niet zijn uitgesloten van de inhouding, een progressief belastingtarief geldt dat kan oplopen tot 40 % wanneer die rente-inkomsten voortvloeien uit obligaties en schuldbewijzen en afkomstig zijn van een Zwitserse uitbetalende instantie, terwijl dezelfde rente-inkomsten, wanneer zij afkomstig zijn van een ingezeten uitbetalende instantie, worden belast tegen een lager bevrijdend tarief van 20 %.
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
12 oktober 2023 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Vrij verkeer van kapitaal – Artikelen 63 tot en met 65 VWEU – Erfbelasting – Kapitaalverkeer tussen de lidstaten en derde landen – In een derde land gelegen onroerende goederen – Gunstigere fiscale behandeling van onroerende goederen die zijn gelegen in een lidstaat of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte – Beperking – Rechtvaardiging – Huisvestingsbeleid – Doeltreffendheid van fiscale controle”
In zaak C 670/21,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht Köln (belastingrechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland) bij beslissing van 2 september 2021, ingekomen bij het Hof op 9 november 2021, in de procedure
BA
tegen
Finanzamt X,
Dictum:
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 63 tot en met 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat bebouwd onroerend goed dat onderdeel is van het privévermogen, is gelegen in een derde staat die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 en voor woondoeleinden wordt verhuurd, voor de berekening van de erfbelasting wordt gewaardeerd op de volledige marktwaarde ervan, terwijl een soortgelijk goed dat is gelegen op het nationale grondgebied, in een andere lidstaat of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor deze berekening wordt gewaardeerd op 90 % van de marktwaarde ervan.