Selecteer een pagina

Ambtelijke ombuigings- en intensiveringslijst

apr 1, 2021

https://www.rijksfinancien.nl/bestanden/ombuigings-en-intensiveringslijst/maart2021.pdf

1 INTRODUCTIE Voor u ligt de ombuigings- en intensiveringslijst. Deze lijst wordt iedere vier jaar opgesteld in aanloop naar een nieuwe kabinetsformatie, als technische ondersteuning van mogelijke politieke keuzes. De lijst geeft geen oordeel over de wenselijkheid van de opgenomen maatregelen. De lijst bestaat uit twee onderdelen, waarbij de ombuigingen en intensiveringen apart worden gepresenteerd. Wat is de ombuigings- en intensiveringslijst De ombuigingslijst bevat een technische opsomming van maatregelen die genomen kunnen worden om de overheidsfinanciën te verbeteren. De intensiveringslijst bevat concrete maatregelen waarmee de overheidsuitgaven kunnen worden verhoogd en lasten kunnen worden verlicht. De intensiveringslijst is hoofdzakelijk gebaseerd op recente Interdepartementale beleidsonderzoeken en de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen die in het voorjaar van 2020 zijn gepubliceerd. Daarnaast is voor de update van de lijst gekeken naar maatregelen in verkiezingsprogramma’s. De fiscale maatregelen in deze lijst zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de rapporten Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. De ombuigings- en intensiveringslijst past in een breder palet aan voorbereidingen voor een volgende kabinetsperiode. Enkele reeds gepubliceerde rapporten: – Brede maatschappelijke heroverwegingen – Bouwstenen voor een beter belastingstelsel – Zorgkeuzes in Kaart 2020 – De serie «kansrijk» van het CPB, met rapporten op een breed palet aan thema’s Tot slot heeft de ambtelijke Studiegroep Begrotingsruimte in het najaar van 2020 een advies gepubliceerd over het begrotingsbeleid in de komende kabinetsperiode.

Zie ook: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/10/12/rapport-studiegroep-begrotingsruimte

13 Reacties

  1. Daaruit per onderwerp voorstellen die (ook) van belang zijn voor niet in Nederland wonenden:

    4. Besparen op kwaliteit en kwantiteit consulaire dienstverlening
    Door het schrappen van Loket Buitenland zal de ‘one-stop shop’ voor Nederlandse overheidsdienstverlening in het bui-tenland niet tot stand komen. De bezuiniging op de subsidie voor gedetineerdenbegeleiding zal een versobering inhou-den van het aantal bezoeken van vrijwilligers en de keuze zal moeten worden gemaakt of deze door posten zullen moe-ten worden opgevangen (met stijgende werkdruk tot gevolg) of dat deze vervallen. Ook de maandelijkse financiële bij-drage voor gedetineerden in zorglanden zou kunnen worden afgeschaft. Indien we zelf geen reisadviezen meer ver-strekken, zal Nederland afhankelijk zijn van de oordeelsvorming van andere landen. Voor de reisadviezen geldt dat een keuze gemaakt zou moeten worden voor het ‘volgen’ van reisadviezen van een Europese partner.
    6. Kostendekkendheid Paspoortuitgifte in het buitenland
    Paspoortuitgifte in het buiteland kostendekkend maken is mogelijk door de leges voor paspoorten te verhogen. Dit bete-kent een stijging van EUR 24,- per paspoort (2018, Kostprijsonderzoek). Consequentie is dat Nederlandse burgers in het buitenland aanzienlijk meer voor hun paspoort zullen moeten gaan betalen. Een Nederlands paspoort in het buitenland is dan ook relatief duur in vergelijking met andere EU-landen. Verhoging van visa-leges is ook mogelijk, maar dat heeft Nederland niet in eigen hand, omdat hierover in EU verband dient te worden besloten. Dit zou een lang besluitvor-mingstraject vergen. Deze mogelijkheid wordt hier daarom niet uitgewerkt.

    Antwoord
  2. 16. Eigen woning naar box 3 met generieke vrijstelling gelijk aan de gemiddelde WOZ-waarde
    Volledige afbouw van HRA-EWF en daarna overhevelen naar box 3. Daarbij wordt een generieke vrijstelling gegeven voor zowel kopers als huurders van de gemiddelde woningprijs per huishouden van circa 300.000 euro. Hierdoor ont-staat er vanuit nationaal beleid een vrijwel volledig neutrale fiscale behandeling tussen koop en huur. Aanvullend is be-langrijk dat een generieke aflossingseis van ten minste 50 procent geborgd blijft. De maatregel kan op verschillende ma-nieren worden vormgegeven; budgetneutraal, intensivering of ombuiging. Fasering is geleidelijk. De opbrengst in de ta-bel is inclusief de opbrengsten die overheveling naar box 3 oplevert.
    17. Versneld afbouwen HRA en EWF (naar een vorm van defiscaliseren), borgen aflossingseis
    Verlaging van de maximale renteaftrek eigen woning gaat in versneld tempo met 5 procentpunt per jaar vanwege de zeer lage rente (2022-2030). Tevens is er directe terugsluis in vorm van een lager EWF en terugsluis in IB, zodat in 2030 de renteaftrek eigen woning is afgeschaft. Hoe vervolgens om te gaan met de resterende EW-schuld en de villabelasting kan nader worden bepaald. Aanvullend is belangrijk dat een generieke aflossingseis van ten minste (70 procent) ge-borgd blijft.
    18. Afbouwen HRA en EWF in huidig pad (in 2036 uitgefaseerd), borgen aflossingseis (70 procent)
    Verlaging van de maximale renteaftrek eigen woning gaat in huidig tempo met 3 procentpunt per jaar tot uiteindelijk nul in 2036 en eerste opbrengst wordt teruggesluisd in vorm van verlaging EWF en daarna terugsluis in IB. Bij deze optie wordt de dertigjaarstermijn vanaf 2031 nog gehandhaafd. Verder kunnen de inkomenseffecten per jaar iets kleiner uitval-len. De uitfasering van de regeling in Hillen in 30 jaar blijft overigens ongemoeid.
    19. Beperken HRA tot 300.000 euro, vervallen bijleenregeling, vervallen dertig-jaarstermijn, vervallen fiscale toets aflossingsverplichting en directe complexiteitsreductie
    Met deze maatregel wordt de hypotheekrenteaftrek stapsgewijs beperkt tot een maximale eigenwoningschuld van 300.000 euro. De bijleenregeling wordt afgeschaft. Voor de overgangsrechtschulden (schulden van voor 2013) vervalt de maximale termijn van 30 jaar waarbinnen de hypotheekrente kan worden afgetrokken, en wordt de fiscale eis enkel dat een hypothecaire lening binnen 30 jaar tenminste annuïtair moet worden afgelost aangepast in die zin dat hypo-theekrenteaftrek alleen mogelijk is voor hypotheken waarvoor contractueel is vastgelegd dat deze binnen 30 jaar ten-minste annuïtair moet worden afgelost (deel bestaande eis); de hypotheekrenteaftrek wordt dan niet langer afhankelijk gesteld van de vraag of ook inderdaad elke maand exact volgens schema wordt afgelost (vervallen bestaande fiscale toets). Het is voldoende dat banken hun klanten aan de contractuele verplichtingen houden. De maatregel leidt tot een aanzienlijke complexiteitsreductie voor de Belastingdienst. Het gaat echter om een structuuraanpassing die ook door-werkt in de voorlopige aangifte/aanslag. De benodigde lead time voor de inwerkingtreding van deze maatregel bedraagt tenminste 15,5 maanden.
    20. Beperken HRA tot 350.000 euro, vervallen bijleenregeling, vervallen dertig-jaarstermijn en vervallen fiscale toets aflossingsverplichting
    Deze maatregel is gelijk aan maatregel 5, maar dan met een stapsgewijze beperking van de hypotheekrenteaftrek tot een maximale eigenwoningschuld van 350.000 euro.
    21. Bevriezing EWF op 0,6 procent en verhoging EWF voor woningen boven 300.000 euro (gemiddelde woning-prijs)
    Volgens het woningmarktmodel van het CPB is de voornaamste subsidie dat de vermogenscomponent van de woning via het EWF veel minder zwaar wordt belast dan vermogen in box 3. Grosso modo is de vermogensbelasting in box 3 ruim 1,2 procent, terwijl het EWF-tarief met circa 0,40 procent maal 40 procent marginaal tarief met gemiddeld ca. 0,16 procent aan belastingdruk relatief laag is. Om dit verschil te verkleinen, wordt het EWF-tarief bevroren op het niveau van 2020 en daarnaast worden de woningen vanaf 300.000 euro en boven 1 miljoen euro wat meer in lijn gebracht met het (huidige en toekomstige) tarief in box 3. De uitfasering van de regeling in Hillen in 30 jaar blijft overigens ongemoeid.
    22. Schenkingsvrijstelling eigen woning afschaffen
    De maatregel schaft de schenkingsvrijstelling van de eigen woning af. Iedereen tussen 18 en 40 jaar die een schenking ontvangt, heeft een vrijstelling schenkbelasting van maximaal 105.302 euro (bedrag 2021) bij een schenking ten be-hoeve van een eigen woning. Zonder deze vrijstelling is over de schenking voor zover boven de reguliere vrijstelling 10 procent schenkbelasting door een kind, 18 procent door een kleinkind respectievelijk 30 procent door overige verkrijgers verschuldigd. De per 2017 ingevoerde structurele vrijstelling beoogt een bijdrage te leveren aan de reductie van de ei-genwoningschuld. Gezien de fiscale aflossingseis en de lage restschuldproblematiek neemt de relevantie van de maat-regel echter af. Het afschaffen van de maatregel leidt tot een belastingopbrengst uit toekomstige nalatenschappen en schenkingen waarbij wordt verondersteld dat het structurele niveau van de opbrengsten na 20 jaar wordt bereikt.
    23. Aanpassen regeling tijdelijke verhuur eigen woning
    De aftrek van kosten die direct samenhangen met de tijdelijke verhuur van (een deel van) de eigen woning worden for-faitair gemaakt door deze kosten te versleutelen in het percentage van de huurinkomsten dat niet wordt belast. Dit bete-kent dat voornoemd percentage voortaan zal worden toegepast op de brutohuurinkomsten (i.p.v. op de netto huurinkom-sten). Daarnaast wordt het percentage van de in aanmerking te nemen huurinkomsten verhoogd van 70 procent naar 80 procent.
    50. Afschaffing ov-vergoeding voor buitenlandstuderen (RBS)
    Studenten die in het buitenland studeren, kunnen een ov-vergoeding krijgen in 2020 van circa 100 euro per maand. Overweging voor het afschaffen van de reisvergoeding voor buitenlandstuderenden is dat veel studenten die in het bui-tenland studeren dit binnen de EU doen en hiervoor ook alternatieve middelen beschikbaar zijn (bijv. vanuit het Eras-musprogramma).

    Antwoord
  3. 21. Schenk- en erfbelasting; gelijktrekken tarieven kinderen en kleinkinderen
    De tarieven voor kinderen- en kleinkinderen worden gelijkgetrokken door het gemiddelde van de huidige tarieven te ne-men. Dit leidt tot een tarief van 14 procent over de eerste 126.723 euro en 28 procent daarboven. Het gelijktrekken van de tarieven kinderen en kleinkinderen voor schenk- en erfbelasting stimuleert een betere spreiding van bestedingsruimte over de levensloop. Het ontvangen van een geldbedrag op jongere leeftijd levert naar verwachting meer nut op.
    22 Schenk- en erfbelasting; hoge tarief voor kinderen gelijk aan hoge tarief kleinkinderen
    Gelijk aan vorige maatregel behalve dat de progressiviteit van de schenk- en erfbelasting verder verhoogd wordt door alleen het hoge tarief van de schenk- en erfbelasting voor kinderen te verhogen tot het huidige niveau van kleinkinderen (van 20 procent naar 36 procent). Dit levert circa 0,45 miljard euro structureel op vanaf 2022.
    32. Afschaffen van de middelingsregeling
    Deze regeling maakt het mogelijk de over drie jaren geheven inkomstenbelasting te herberekenen op basis van het ge-middelde inkomen. In een beleidsevaluatie uit december 2018 is geconcludeerd dat de doeltreffendheid en doelmatig-heid van de middelingsregeling beperkt zijn. Daarnaast zullen door de invoering van het tweeschijvenstelsel alleen nog mensen met een inkomen dat incidenteel in het toptarief valt (momenteel meer dan € 68.507) en sommige AOW-gerech-tigden gebruik kunnen maken van de middelingsregeling. Het afschaffen van de regeling is bij voorkeur alleen van toe-passing op toekomstige tijdvakken. Als in 2021 wordt besloten tot afschaffing, is het laatste tijdvak waarover middeling kan plaatsvinden 2021, 2022 en 2023.
    33. Aanpassing giftenaftrek door afschaffing multiplier
    Deze maatregel betreft de afschaffing van de multiplier giftenaftrek voor giften aan culturele instellingen in de inkomsten-belasting en vennootschapsbelasting. De multiplier voor giften aan culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) bedraagt in de inkomstenbelasting 1.25 met een maximum van 1250 euro en in de vennootschapsbelasting 1.5 met een maximum van 2500 euro. Door de multiplier is de giftenaftrek nog complexer geworden voor burgers en Belas-tingdienst en uit de evaluatie van Dialogic uit 2016 kwam naar voren dat de multiplier fiscaal niet doelmatig is.
    34. Afschaffing giftenaftrek in de IB en Vpb
    De giftenaftrek in de IB en Vpb worden afgeschaft. Als gevolg van wetgeving betreffende het onderscheid tussen perio-dieke giften en andere giften, het onderscheid tussen ANBI’s, verenigingen en steunstichtingen SBBI’s en de invoering van de multiplier voor culturele giften is de giftenaftrek een moeilijke post geworden in de aangifte IB. Tevens wordt de giftenaftrek in de aangifte IB vaak foutief ingevuld en is fraudegevoelig, zo blijkt uit de evaluaties. Het budgettaire belang van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting bedraagt in 2020 377 miljoen euro en in de vennootschapsbelasting 9 mil-joen euro (MN2020). Het budgettaire belang neemt iets af als gevolg van een verdere beperking van het aftrektarief.
    35. Aanpassing giftenaftrek ANBI’s
    Het onderscheid tussen periodieke en gewone giften aan ANBI’s wegnemen door invoering van dezelfde drempel en hetzelfde plafond voor periodieke giften als bij gewone giften in de inkomstenbelasting. Met de invoering van dezelfde drempel en hetzelfde plafond wordt een complexiteitsreductie in de giftenaftrek gerealiseerd, hetgeen leidt tot beter uit-legbare en naleefbare wetgeving. Op basis van aangiftegegevens 2017 zou de opbrengst 55 miljoen euro bedragen, ervan uitgaande dat belastingplichtigen hetzelfde blijven geven als thans geschiedt aan periodieke giften. Het is echter te verwachten dat belastingplichtigen minder periodieke giften zullen doen, waardoor de opbrengst hoger kan uitvallen.

    Antwoord
  4. 23. Vliegbelasting tarieven verdubbelen
    De maatregel betreft een verdubbeling van het beoogde tarief voor de vliegbelasting en geldt voor exploitanten van Ne-derlandse luchthavens. De vliegbelasting wordt gebaseerd op het vertrek van een passagier/cargovliegtuig vanaf een in Nederland gelegen luchthaven. De tarieven worden 15,21 euro p.p. en 3,85/ 7,70 euro voor cargo, een verdubbeling van de huidige tarieven. Er zijn vrijstellingen voor transfer/transit passagiers en kinderen jonger dan 2 jaar oud.
    24. Vliegbelasting per vliegtuig
    Het huidige wetsvoorstel voor een Nederlandse vliegbelasting, met een generiek tarief per passagier, bevat geen prikkel voor vliegmaatschappijen om te investeren in een minder lawaaiige (en schonere) vloot. Door in plaats daarvan een tic-ketheffing per vliegtuig te heffen, is de grondslag gericht op alle gebruikers van luchtvervoer (passagiers, transferpassa-giers en vracht). Zware en lawaaiige vliegtuigen worden zwaarder belast dan lichtere en minder lawaaiige vliegtuigen. Tarieven bij een opbrengst van 200 miljoen bedragen 2 tot 16 euro per ton MTOW, afhankelijk van geluidsklasse (dit sluit aan bij de werkwijze/methodiek van tarievendifferentiatie op de luchthaven Schiphol).

    Antwoord
  5. 31. Afschaffing aftrekbaarheid toevoeging aan fiscale oudedagsreserve (FOR)
    De FOR is een fiscale reservering voor de oude dag, die echter geen zekerheid biedt dat daadwerkelijk zal kunnen wor-den genoten van uitkeringen uit deze reservering, omdat de reservering verloren gaat bij slechte resultaten (al dan niet in combinatie met consumptieve onttrekkingen). Toevoeging aan de FOR is een papieren handeling waarvoor – in te-genstelling tot premies voor lijfrenten – geen middelen aan de onderneming hoeven te worden onttrokken, zodat deze beschikbaar blijven voor investeringen. De FOR wordt in ongeveer de helft van de gevallen uiteindelijk niet aangewend voor een oudedagsvoorziening en heeft daardoor vaak alleen het effect van belastinguitstel. De Commissie Regulering van Werk heeft voorgesteld om de huidige ondernemersfaciliteiten volgens een herkenbaar tijdpad met spoed af te bou-wen.
    33. Afschaffing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de schenk- en erfbelasting
    Afschaffing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de schenk- en erfbelasting als bedoeld in hoofdstuk IIIA Successiewet 1956 (BOR) eventueel in combinatie met een versoepeling van de betalingsregeling of een niet-belastinggerelateerde kredietfaciliteit.

    Antwoord
  6. 24. Maatmanloon maximeren op maximumdagloon
    Het maatmanloon (het laatstverdiende loon dat iemand had voordat hij/zij ziek werd) wordt voor de berekening van het AO-percentage gemaximeerd op het maximum dagloon in de WIA. Het maximum dagloon bedraagt ruim 57.000 op jaar-basis. Effect van de maatregel is dat personen met een maatmanloon boven het maximum dagloon eerder in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse vallen of in het geheel hun recht op een WIA-uitkering verliezen. De WIA dekt voor de groep die een loon heeft boven het maximale dagloon niet meer de volledige inkomensderving. In de raming is uitge-gaan van invoering per 1 juli 2023 voor nieuwe ziektegevallen.
    25. Afschaffing tegemoetkoming arbeidsongeschikten
    (Gedeeltelijk) arbeidsongeschikten komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van circa 183 euro netto per jaar, als vergoeding voor de eventuele extra kosten die zij hebben als gevolg van hun ziekte of handicap. Deze AO-tegemoet-koming wordt afgeschaft. Dit heeft een (klein) negatief effect op het besteedbaar inkomen van (gedeeltelijk) arbeidson-geschikten. Deze maatregel vergt een wetswijziging. Effectuering per 1 januari 2024. Het is ook mogelijk enkel voor nieuwe instroom de AO-tegemoetkoming af te schaffen. De oploop naar het structurele besparingsbedrag verloopt dan langzamer.
    26. Aanpassing 3×3 criterium in de WIA
    Bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt gekeken naar het verschil tussen het loon dat men verdiende en het loon dat men nog kan verdienen. Het gaat bij dit laatste om algemeen geaccepteerde arbeid. Bij de in aanmerking te nemen arbeid wordt gekeken of er drie functies te vinden zijn die men nog zou kunnen vervullen. Deze functies moeten ieder tenminste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Wanneer er geen drie functies geduid kunnen worden die minimaal drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen is men volledig arbeidsongeschikt.
    Door de eis van 3×3 te versoepelen tot een eis van drie functies met in totaal minimaal negen arbeidsplaatsen zullen minder mensen volledig arbeidsongeschikt worden verklaard. De aanpassing vergt aanpassing van het Schattingsbe-sluit (met voorhang in de Kamer). In de raming is uitgegaan van invoering per 1 juli 2023. In de raming is er alleen gere-kend met een besparing op de WGA 80-100, omdat informatie over het aantal geduide functies in de IVA niet beschik-baar is. Daarmee is de raming mogelijk een (forse) onderschatting van de werkelijke besparing.
    27. Deeltijdfictie bij beoordeling mate van arbeidsongeschiktheid
    Op dit moment wordt er bij werkgevers nagevraagd of functies ook in deeltijd beschikbaar zijn. In dat geval komen func-ties in verschillende urenomvangen voor in het functiebestand. In de huidige arbeidsmarkt bestaan functies – in principe – in deeltijd. Vaak is de urenomvang onderdeel van onderhandeling tussen werkgever en werknemer. Daarnaast bestaat het recht op deeltijd werk met de Wet flexibel werken. Deze maatregel houdt in dat van alle functies in het CBBS wordt aangenomen dat ze ook in deeltijd bestaan. Hierdoor worden mensen met een urenbeperking (gemiddeld) meer ar-beidsgeschikt verklaard.
    28. Aanpassen arbeidsongeschiktheidsklassen WGA 35-99
    De eis dat minstens 50 procent van de restverdiencapaciteit moet worden verdiend om in aanmerking te komen voor een loonaanvullingsuitkering gaat ook gelden voor mensen met een AO-percentage van 80-99 procent. Dit heeft effect in zowel de WGA als in de IVA (ook in de IVA zijn er gerechtigden die 80-99 procent arbeidsongeschikt zijn). De maatregel kan ertoe leiden dat een WIA-gerechtigde met een zeer beperkte restverdiencapaciteit een erg grote financiële prikkel krijgt deze te benutten.
    29. Verlaging uitkeringen WIA voor risque social
    Een aantal (forse) besparingsopties is binnen de huidige vormgeving van de WIA niet mogelijk, omdat internationale ver-dragen bepalen dat voor beroepsrisico’s bepaalde maatregelen niet mogen. Een oplossing hiervoor zou zijn binnen de WIA een onderscheid te maken tussen twee risico’s: beroepsgerelateerd (risque professionnel) en niet-beroepsgerela-teerd (risque social). Dit vergt een wetswijziging. Als het onderscheid wordt gemaakt, kan de uitkeringshoogte voor risque social gelijk worden aan het sociaal minimum (70 procent WML). Risque professionnel blijft gelijk aan de huidige WIA. Hiervoor is een stelselwijziging noodzakelijk, waarvan het beleids- en wetstraject geruime tijd vergt. Ook heeft de uitvoering tijd nodig om zich voor te bereiden op de wijziging (ontwikkeling lijst met beroepsziekten en aanpassing claim-beoordeling). Het ontwikkelen van een lijst met beroepsziekten kan lastig zijn, want sommige redenen voor arbeidsonge-schiktheid zijn niet eenvoudig onder de noemer sociaal risico of beroepsrisico te brengen. In de raming is uitgegaan van invoering per 1 juli 2023. Vervolgens kan de wijziging alleen betrekking hebben op nieuwe ziektegevallen. Het eerste effect is dan – vanwege twee jaar loondoorbetaling en aangenomen 12 maanden gemiddelde loongerelateerde fase – zichtbaar vanaf 1 juli 2026. De uitvoeringskosten zijn onzeker en afhankelijk van de precieze vormgeving van de maatre-gel.
    30. Stress-gerelateerde klachten in WIA deels uitsluiten
    Binnen de WGA is 43% van de uitkeringen gerelateerd aan psychische stoornissen, en binnen de IVA 12%. Binnen deze groep gaat het veelal om stress-gerelateerde stoornissen (ca. 60%). Zo gaat het in 36% van de gevallen om depressivi-teit, 11% om burn-out, en 11% om stress-gerelateerde aanpassingsstoornissen. Door deze ziektebeelden uit te sluiten van de WIA, zou structureel mogelijk ca. 1,0 mld. kunnen worden bespaard (op in totaal structureel ca. 11,5 mld. aan WIA-uitgaven). Dit is een grove inschatting. N.B. Geestesziektes e.d. worden niet uitgesloten van de WIA. In de uitvoe-ring kan het complex zijn om vast te stellen of klachten het gevolg zijn van stress of andere factoren (of een samenloop) en juridisch zal moeten worden bezien of een onderscheid op basis van ziektebeeld te rechtvaardigen valt. Wel weten we uit het buitenland dat de toegankelijkheid tot AO-regelingen kan worden beperkt. Zo hanteren bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk een limitatieve lijst waar stress-gerelateerde klachten niet op staan. In het buitenland is doorgaans risque professional en risque social ook gesplitst (zie maatregel 29). Invoering per 01-01-2024 voor nieuwe instroom.
    31. WIA op WML-niveau brengen
    De loonaanvullingsuitkering in de WGA wordt afgeschaft. Daarmee resteert nog de loongerelateerde uitkering (analoog aan de WW) en de daaropvolgende vervolguitkering (max. 70% WML). De uitkering in de IVA wordt verlaagd tot 75% van het WML. Ook in de IVA wordt allereerst een loongerelateerde periode ingevoerd analoog aan de WGA. Het afschaffen van een loongerelateerde periode in de WGA of het niet invoeren van deze periode in de IVA in combinatie met deze maatregel is niet mogelijk (of zinvol), omdat er dan recht ontstaat op WW in het begin van de WIA-uitkering. In de raming is rekening gehouden met een weglek naar de Toeslagenwet van 10%. Daarnaast kan er op verschillende manieren worden omgegaan met inkomstenverrekening:
    1. Van elke verdiende euro wordt 70% op de uitkering van de uitkeringsgerechtigde gekort, zoals ook geldt in de bijstand en de WW.
    2. Er vindt geen korting op de uitkering plaats zolang de arbeidsinkomsten niet groter zijn dan het verschil tussen het laatstverdiende loon en het minimumloon. Daarboven wordt 70% van elke verdiende euro gekort op de uitkering. Dit geeft een sterkere stimulans om te werken.
    WIA-gerechtigden die na invoering van de maatregel ziek worden en later ook arbeidsongeschikt worden verklaard zullen een lagere uitkering ontvangen dan onder het huidige systeem. Gemiddeld is de uitkering ca. 23% lager in de WGA 80-100 en ca. 31% lager in de IVA.
    32. Samenwonende arbeidsongeschikten maximaal 150 procent uitkering
    In deze beleidsoptie wordt voor huishoudens met meer dan één WIA- uitkering de uitkeringshoogte beperkt tot 150 pro-cent van een maximale uitkering. Elke persoon ontvangt dus 75 procent van zijn uitkering. Zowel uitvoeringstechnisch als juridisch kent deze maatregel belangrijke complicaties. Uitvoeringstechnisch speelt het punt dat het UWV zijn uitke-ringen individueel registreert en geen zicht heeft op het inkomen van partners, tenzij sprake is van een uitkering krach-tens de Toeslagenwet. Juridisch is het ingewikkeld dat werknemers individueel premie betalen over hun loon en dat ver-volgens hun uitkering mede wordt bepaald op basis van een eventuele uitkering van hun partner. Dit staat op gespan-nen voet met het verzekeringskarakter van de WIA. Invoering is op zijn vroegst mogelijk per 1 juli 2023.
    33a. Verlaging alle AO-uitkeringen en ZW-uitkering met 5 procent
    Verlaging van alle AO (WAO, WAZ, IVA, WGA, Wajong) en ZW-uitkeringen waarvan het niveau nu nog 75 procent van de grondslag betreft naar 70 procent en waarvan het niveau 70 procent van de grondslag betreft naar 65 procent. Dit vergt wetswijzigingen. In de raming is uitgegaan van invoeringsdatum van 1 juli 2023. Er zijn enkele belangrijke aan-dachtspunten bij deze maatregel:
    1. De maatregel wordt in de WGA actief in de loongerelateerde fase. Dit heeft consequenties voor de WW (gelijkma-tig verlagen of aanvulling vanuit WW toestaan) die niet zijn meegenomen in de raming.
    2. In de raming is rekening gehouden met hogere uitgaven in de TW (Toeslagenwet) door uitkeringen onder het soci-aal minimum.
    3. Voor de WAO en WAZ geldt een overgangstermijn van zes maanden.
    4. De verlaging in de ZW-uitkering is niet doorgevoerd voor vrouwelijke werknemers die ziek zijn als gevolg van zwangerschap of bevalling, werknemers die tijdelijk niet kunnen werken als gevolg van orgaandonatie en personen die in aanmerking komen voor een no-riskpolis.

    33b. Verlaging alle AO-uitkeringen en ZW-uitkering met 10 procent
    Zie toelichting bij 31a.
    34. Wajong-uitkering naar 70 procent van het WML
    Wajongers zonder arbeidsvermogen (duurzaam dan wel tijdelijk) krijgen 75 procent van het WML (wettelijk minimum-loon) als uitkering. Met deze maatregel wordt dit teruggebracht naar 70 procent. Hiermee wordt de uitkering binnen de Wajong gelijkgetrokken met die binnen Participatiewet. Raakt mogelijk aan het VN-verdrag Handicap, waardoor een ge-gronde reden nodig is om deze besparing door te voeren. Met de hier voorgestelde uitwerking wordt ruim drie jaar voor-bereidingstijd gegeven op de teruggang in inkomsten. Eventueel is het mogelijk ook een bepaald overgangsrecht op te neme
    35. Wajong-uitkering conform bijstand tot 21 jaar
    In de bijstand geldt tot 21 jaar een lagere uitkering in verband met de onderhoudsplicht van ouders. In de Wajong be-staat geen verschil in uitkeringshoogte op basis van leeftijd. Met deze maatregel wordt een verlaging van de hoogte van de uitkering in de Wajong tot 21 jaar gerealiseerd voor nieuwe instroom. Redenatie achter de maatregel is dat tot 21 jaar ouders een verantwoordelijkheid hebben voor hun kinderen.

    Antwoord
  7. 39. Afschaffen inkomensondersteuning AOW (IOAOW)
    De inkomensondersteuning AOW (IOAOW) is een aanvullende inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden die bo-venop de AOW-uitkering komt. De hoogte is afhankelijk van de AOW-opbouw en bedraagt bij volledige opbouw 25,63 euro in de maand. Deze maatregel betreft zowel afschaffing voor nieuwe als bestaande gevallen. Voor de afschaffing is een wetswijziging nodig. Om alle demografische effecten goed mee te nemen wordt de structurele opbrengst pas in 2060 behaald.
    40. AOW: invoering kostendelersnorm
    Op dit moment kent de AOW een andere kostendelersnorm dan andere socialezekerheidsregelingen. Met het invoeren van een generieke kostendelersnorm, wordt deze uitzondering opgeheven. Dit betekent dat indien twee of meer meer-derjarige personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, een AOW-uitkering volgens de kostendelersnorm van 50 procent van het minimumloon wordt uitgekeerd. Het is niet relevant of men voor elkaar zorgt. Er wordt geen uit-zondering gemaakt voor eerstegraad bloedverwanten. Voor invoering is een wetswijzing nodig. Indien wel een uitzonde-ring wordt gemaakt voor eerstegraads bloedverwanten, levert de maatregel structureel 18 miljoen euro op.
    41. AOW: dubbele AHK uit referentieminimumloon
    De hoogte van de minimumuitkeringen is gekoppeld aan het zogeheten referentieminimumloon. Voor de AOW wordt nu gerekend met een dubbele algemene heffingskorting, waardoor het referentieminimumloon voor de AOW hoger ligt en de netto AOW-uitkering ook. In alle andere socialezekerheidsregelingen wordt er geen rekening gehouden met een dub-bel recht op algemene heffingskorting. Om deze reden is de AOW dus hoger dan bijvoorbeeld de AIO (Aanvullende In-komensvoorziening Ouderen). In deze beleidsvariant wordt de dubbele algemene heffingskorting bij de AOW in 20 jaar teruggebracht naar eenmaal de algemene heffingskorting. De redenering kan zijn dat uitkeringen die een minimuminko-men moeten bieden, allemaal dezelfde hoogte zouden moeten hebben. Met deze maatregelen wordt de AOW op het-zelfde niveau gebracht als de AIO, en worden de uitkeringen op minimumniveau allen op eenzelfde wijze afgeleid van het referentie-minimumloon. Deze maatregel leidt tot lagere AOW-uitgaven omdat de AOW-uitkering minder wordt ver-hoogd. Dat leidt tot een daling van de AOW-uitkering in reële termen. De uitgaven aan bijstand voor personen vanaf de AOW-leeftijd (AIO), zal toenemen voor mensen met een onvolledige AOW. Voor de aanpassing is een wetswijziging no-dig.
    42. Individualisering AOW: alleenstaanden-AOW naar 50 procent van referentieminimumloon
    De individualisering wordt vormgegeven door de netto AOW-uitkering van alleenstaanden in twintig jaar terug te brengen van 70 procent van het referentieminimumloon naar 50 procent. Deze maatregel voorziet in een gelijke behandeling van individuen, ongeacht hun leefvorm. Hierdoor nemen de AOW-uitgaven af en verbetert het houdbaarheidssaldo. De uitga-ven aan bijstand voor AOW-gerechtigden (AIO) nemen toe. Per saldo treedt een besparing op. Voor invoering is een wetswijziging nodig.
    43. AOW- en pensioenleeftijd 1 jaar hoger
    Deze maatregel gaat uit van een stapsgewijze verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd met structureel één jaar. De AOW-leeftijd wordt tussen 2023 en 2027 met stappen van vier maanden per jaar verhoogd, gevolgd door een stap van één maand in 2027, zodat de AOW-leeftijd vanaf 2027 één jaar hoger dan in het basispad. Hierdoor dalen de AOW-uit-gaven en nemen de uitgaven aan overige socialezekerheidsregelingen toe. De belasting en premie-inkomsten nemen toe. Per saldo treed een besparing op. Voor invoering is een wetswijziging nodig.
    44. AOW: 1-op-1 koppeling AOW-leeftijd aan levensverwachting
    Door deze maatregel zou de AOW-leeftijd 100 procent meestijgen met de levensverwachting. In het pensioenakkoord van 2019 is overeengekomen dat de koppeling van de AOW aan de levensverwachting wordt versoepeld van een een-op-een-koppeling tot een tweederdekoppeling. Deze maatregel voorziet in het invoeren van een een-op-een-koppeling, zodat met ingang van 2025 de stijging van de AOW-leeftijd gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de levensver-wachting. Hierdoor dalen de AOW-uitgaven en nemen de uitgaven aan overige socialezekerheidsregelingen toe. De be-lasting en premie-inkomsten nemen toe. Per saldo treedt een besparing op. Op de korte termijn treedt geen besparing op, omdat de ingangsdatum nog niet divergeert. Voor invoering is een wetswijziging nodig.
    13. AOW- en pensioenleeftijd 1 jaar lager
    Deze maatregel zorgt ervoor dat de AOW-leeftijd op termijn 1 jaar lager komt te liggen dan het leeftijdspad dat is over-eengekomen in het pensioenakkoord. De AOW-leeftijd wordt in 2023 niet verhoogd en blijft net als in 2022 op 66 jaar en 7 maanden. De AOW-leeftijd stijgt in 2034 weer, als het verschil met het basispad oploopt naar 1 jaar. Door deze maat-regel stijgen de AOW-uitgaven en nemen de uitgaven aan overige socialezekerheidsregelingen af. Het CPB berekent dat invoering van de maatregel leidt tot een verslechtering van het houdbaarheidssaldo met 0,3 procent van het bbp48. In het houdbaarheidscijfer wordt rekening gehouden met zowel de uitgaven- als de inkomstenkant van de begroting. Tekens wordt rekening gehouden met indirecte effecten zoals de doorwerking van de arbeidsparticipatie. Voor invoering is een wetswijziging nodig.

    Antwoord
  8. Anw
    54. Beperken duur van de Anw-uitkering tot 1 jaar
    Bij deze variant krijgt de Anw-regeling het karakter van een gewenningsuitkering. De doelgroep en de overige voorwaar-den blijven onveranderd. De maatregel heeft een licht positief effect op de werkgelegenheid, omdat nabestaanden wor-den gestimuleerd actief te worden op de arbeidsmarkt. Er zijn negatieve inkomenseffecten doordat de Anw-uitkering bruto ca. 200 euro hoger is dan een bijstandsuitkering. Daarnaast kent de Anw veel ruimere voorwaarden op het gebied van bijverdiensten, inkomen en vermogen dan de bijstand. De maatregel kent een oploop omdat deze gaat gelden voor nieuwe instroom.
    55. Verrekenen van alle inkomsten in de Anw
    Bij deze variant richt de regeling zich nog meer op nabestaanden die deze uitkering nodig hebben om over een mini-mumuitkering te beschikken. Alle inkomsten worden verrekend waarbij het niet uitmaakt of het inkomen uit arbeid, een andere uitkering, pensioenuitkering of private uitkering komt. De maatregel heeft een licht positief effect op de werkgele-genheid. Voor nabestaanden die onder het nieuwe regime instromen geldt dat door de striktere inkomstenverrekening. de Anw-uitkering lager uitvalt, of tot nihil wordt gereduceerd.
    56. Beperken doelgroep met minderjarig kind in de Anw
    Het recht voor nabestaanden met een minderjarig kind wordt beperkt, waarbij de duur van de uitkering wordt gekoppeld aan de leeftijd van het jongste kind, namelijk 5 jaar (aansluitend bij de participatiewet). Een alternatieve mogelijkheid zou zijn om dit te koppelen aan een leeftijd van bijvoorbeeld 12 jaar (kind gaat middelbaar onderwijs volgen en het is voor de ouder gemakkelijker om te participeren op de arbeidsmarkt). Dit alternatief zou 58 miljoen euro structureel opleveren. De maatregel heeft een licht positief effect op de werkgelegenheid. Nabestaanden met minderjarige kinderen worden, eer-der dan in de huidige regeling, gestimuleerd om actief te worden op de arbeidsmarkt. Er zijn negatieve inkomenseffecten doordat de Anw-uitkering bruto ca. 200 euro hoger is dan een bijstandsuitkering. Daarnaast kent de Anw veel ruimere voorwaarden op het gebied van bijverdiensten, inkomen en vermogen dan de bijstand.
    57. Afschaffen Anw-regeling voor nieuwe instroom
    Deze variant heeft als uitgangspunt dat iedereen kan werken of zich kan verzekeren. Een publieke nabestaandenrege-ling die een te verzekeren risico dekt voor de huidige doelgroep, is daarmee niet langer nodig. De maatregel heeft een positief effect op de werkgelegenheid, omdat nabestaanden worden gestimuleerd actief te worden op de arbeidsmarkt. Er zijn negatieve inkomenseffecten doordat de Anw-uitkering bruto ca. 200 euro hoger is dan een bijstandsuitkering. Daarnaast kent de Anw veel ruimere voorwaarden op het gebied van bijverdiensten, inkomen en vermogen dan de bij-stand.
    58. Afschaffen Anw-tegemoetkoming De Anw-tegemoetkoming is een toelage die alle Anw-gerechtigden sinds 2006 maandelijks naast hun uitkering ontvan-gen. De toelage bedraagt in 2021 17,67 euro per maand. Het afschaffen leidt tot een afname van de koopkracht van Anw-gerechtigden. Het afschaffen van de Anw tegemoetkoming vergt een wetswijziging.

    Antwoord
  9. 63. Fiscalisering AOW
    De premieheffing voor de AOW wordt in 18 jaar met stappen van 1 procentpunt per jaar geleidelijk vervangen door finan-ciering uit algemene middelen met verhoging van het tarief in de voormalige 1e en 2e schijf van de inkomstenbelasting. De uitzondering voor gepensioneerden op de premieplicht voor de AOW wordt afgeschaft. Hierdoor worden de tarieven voor de gecombineerde heffing (inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen) in de eerste en tweede schijf voor ouderen en jongeren gelijk aan elkaar. De lasten voor de AOW worden daardoor over de levensloop verspreid. Deze aanpassing houdt een zeer ingrijpende wijziging in voor de aangifte voor internationale situaties.

    64a. Verlagen aftoppingsgrens pensioensparen naar 60.000 euro
    Opbouw van aanvullend pensioen over een inkomen tot de aftoppingsgrens wordt fiscaal gefaciliteerd met de omkeerre-gel. Ook is het jaarlijkse rendement niet belast in box 3. Voor de opbouw van nettopensioen over het inkomen boven de aftoppingsgrens geldt alleen een box 3-vrijstelling. De aftoppingsgrens ligt in 2020 op 110.111 euro. De aftoppingsgrens kan worden verlaagd naar bijvoorbeeld 60.000 euro (ongeveer 1½x modaal). Een verlaging van de aftoppingsgrens leidt tot het naar voren halen van belastingopbrengsten en per saldo tot hogere belastingopbrengsten. Op lange termijn wordt deze opbrengst gedrukt door lagere belastingopbrengsten uit pensioenuitkeringen, maar per saldo blijft sprake van een budgettaire opbrengst.
    64b. Verlagen aftoppingsgrens pensioensparen naar 80.000 euro
    Zie vorige maatregel, maar dan vormgegeven door de aftoppingsgrens te verlagen naar 80.000 euro (ongeveer 2x mo-daal).
    65. Afschaffen afbouw algemene heffingskorting (AHK) door aanpassing van de tariefstructuur
    De afbouw van de AHK maakt het belastingstelsel minder transparant, omdat het voor belastingplichtigen moeilijk is om inzichtelijk te krijgen wat de financiële consequenties zijn van veranderingen in hun inkomen (marginale druk). De AHK bouwt in 2023 af met 6,0 procent voor belastingplichtigen onder de AOW-leeftijd en met 3,1 procent voor belastingplichti-gen boven de AOW-leeftijd. Met deze maatregel worden de tarieven in de voormalige tweede en derde schijf (=afbouw-traject AHK) met 6,0 procent verhoogd. Deze verhoging komt in plaats van de afbouw van de AHK.
    66a. Aftrekposten omzetten in heffingskortingen variant a
    Voor grote groepen belastingplichtigen geldt vanaf 2023 dat het effectieve aftrektarief nog steeds hoger is dan het basis-tarief van het tweeschijvenstelsel, ondanks de invoering van de tariefmaatregel grondslagverminderende posten uit het Belastingplan 2019. Dit wordt veroorzaakt door de afbouw van de algemene heffingskorting (AHK) en de ouderenkorting (OUK). Deze maatregel past voor posten die onder voornoemde tariefmaatregel vallen de bijtelling op de verschuldigde belasting aan zodanig dat het effectieve aftrektarief voor alle belastingplichtigen gelijk wordt aan het basistarief. Dit kan worden vormgegeven door voor alle belastingplichtigen een bijtellingspercentage toe te passen en daarbij het percen-tage vast te stellen op basis van het voor de betreffende belastingplichtige geldende IB-tarief + geldende afbouwpercen-tage AHK + geldende afbouwpercentage OUK -/- basistarief.
    66b. Aftrekposten omzetten in heffingskortingen variant b
    Zie vorige maatregel, maar dan vormgegeven door aftrekposten die vallen onder de tariefmaatregel om te zetten in hef-fingskortingen waardoor deze niet langer meetellen bij de vaststelling van het verzamelinkomen. Hierdoor gaat de te betalen belasting omhoog, maar tegelijkertijd worden heffingskortingen geïntroduceerd gelijk aan (van toepassing zijnde basistarief * aftrekpost). Hierdoor wordt de waarde van aftrekposten voor alle inkomens gelijkgetrokken en de doorwer-king van aftrekposten op toeslagen beëindigd. De doorlooptijd van de IV-wijzigingen wordt geschat op minimaal ander-half jaar. Deze wijziging loopt in de VA mee. Hier speelt ook een portfoliovraagstuk. Bij variant b. is de besparing 2,2 mil-jard euro, waarvan 1,0 miljard euro bij toeslagen.
    3. Verhogen onbelaste vrijwilligersvergoeding
    Meerdere partijen stellen voor om de onbelaste vrijwilligersvergoeding te verhogen om onbetaalde arbeid meer te waar-deren. De maatregel behelst het verhogen van de onbelaste vrijwilligersvergoeding met 100 euro. Deze verhoging komt bovenop de jaarlijkse indexatie van de onbelaste vrijwilligersvergoeding. Een extra verhoging met 100 euro kost structu-reel drie miljoen euro. Dit is een parameter wijziging en heeft niet tot nauwelijks effect op de uitvoerbaarheid en de uit-voeringskosten.

    Antwoord
  10. Er zijn verschillende typen maatregelen mogelijk om de groei van de zorguitgaven af te remmen. Allereerst is het mogelijk om de curatieve en langdurige zorg doelmatiger te organiseren. Dit kan bereikt worden door overheidsmaatre-gelen en/of door akkoorden met veldpartijen. Ten tweede zijn er besparingen mogelijk door om te buigen op via de be-groting gefinancierde uitgaven. Ten derde kan het pakket van verzekerde zorg nauwer worden afgebakend. Tot slot is het mogelijk om de zorguitgaven te remmen door eigen betalingen in te voeren of te verhogen. Deze verschillende typen maatregelen zijn in het vervolg van deze ombuigingslijst nader uitgewerkt. Hierin zijn ook maatregelen opgenomen uit de Brede maatschappelijke heroverweging 2 Naar een toekomstbestendig zorgstelsel en Zorgkeuzes in Kaart.
    23. Ouderenzorg niet meer geleverd vanuit Wlz maar door gemeenten met doelmatigheidskorting van 10 procent
    De ouderenzorg wordt vanuit de Wlz overgeheveld naar de Wmo met een korting van 10 procent. Gemeenten voeren deze zorg integraal uit. Doordat alle langdurige zorg bij gemeenten ligt kan er synergie worden aangebracht in het soci

    aal domein en kan er meer geïnvesteerd wordt in het voorkomen van zware zorg en ondersteuning. De benchmark lang-durige zorg kan geen doorgang vinden omdat gemeenten geen landelijke benchmark kunnen doorvoeren, dit leidt tot een besparingsverlies dat oploopt tot 760 miljoen euro Ook zijn er transitiekosten van acht jaar, de besparing gaat in vanaf 2025. De besparing kent een oploop van vijf jaar omdat gemeenten in staat worden gesteld de korting in de woon-component stapsgewijs door te voeren. Randvoorwaardelijk is dat scheiden van wonen en zorg wordt doorgevoerd (zie O&I maatregel 42). In deze variant wordt 11,5 miljard euro overgeheveld van een niet-risicodragend naar een risicodra-gend systeem. De huidige Wlz-premie van 9,65 procent kan niet op dit niveau gehandhaafd worden. Dit heeft invloed op de belastinginning en de inkomens.
    24. (Deel) ouderenzorg van Wlz naar de Zvw (ZiK M_133; variant B)
    De ouderenzorg wordt overgeheveld van de Wlz naar de Zvw. Dit betreft alle zorg met ZZP VV. De Zvw moet hiervoor aangepast worden, zodat deze ook gaat gelden voor mensen die blijvend zijn aangewezen op zorg, intramuraal dan wel extramuraal. Zorgverzekeraars voeren de inkoop integraal risicodragend uit en krijgen daardoor de prikkel om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten functioneren. Deze aanpassing vergt een wijziging van wetgeving en onderliggende regelgeving. Daarvoor moet minstens twee jaar worden gerekend, exclusief overgangsrecht. Daarnaast moet de risico-verevening worden aangepast. De behandelcomponent wordt voor alle zorggebruikers gelijkgetrokken met de Zvw. Dat leidt tot een besparing van 170 miljoen euro en tot meer eigen betalingen voor de betreffende zorggebruikers. Het effect op de totale kosten is afhankelijk van de mate waarin zorgverzekeraars erin slagen de prijs en het zorgvolume te beïn-vloeden. Gezien de onzekerheid is het uiteindelijke effect op de collectieve uitgaven vooralsnog niet nader gekwantifi-ceerd.
    25. De Wlz wordt een voorziening (BMH-beleidsoptie 28B)
    Het verzekerde recht op zorg in de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt omgezet in een voorziening, waarbij de cliënt een nieuwe vorm van zorg op maat krijgt en de mogelijkheden van het sociale netwerk en mantelzorg worden meegewogen. Het is een aanspraak beperkende maatregel die op termijn leidt tot minder instroom in de Wlz. Overgangsrecht voorziet in het eerbiedigen van bestaande aanspraken. Dat betekent dat de structurele besparingen op de ouderenzorg via na-tuurlijk verloop pas ongeveer drie jaar na invoering tot wasdom komen. Voor de gehandicaptenzorg en voor de geeste-lijke gezondheidszorg zal dat zelfs pas na tien jaar of langer zijn. Het CIZ krijgt de bevoegdheid en opdracht om moge-lijke inzet vanuit de sociale context van de cliënt mee te wegen bij de toegang tot de Wlz en vervolgens de aanspraken op zorg daarop af te stemmen.
    Momenteel leveren mantelzorgers gemiddeld 11,1 uur per week mantelzorg. Dit gemiddelde zal fors moeten stijgen om deze maatregel te realiseren, ook omdat het mantelzorgpotentieel de komende jaren door de vergrijzing daalt van maxi-maal 32 procent naar 20 procent. Daarbij komt dat 11,1 uur en gemiddelde is en dat er een grote groep cliënten minder dan dit gemiddelde krijgt. Het staat niet vast hoeveel zorg kan worden vervangen door mantelzorg; dit hangt af van de maatschappelijke bereidheid en mogelijkheid om een groter deel van de zorg door mantelzorgers onbetaald te laten ver-richten.
    Er zijn twee varianten uitgewerkt waarbij de huishoudelijke hulp, begeleiding en dagbesteding door het sociale netwerk wordt opgevangen, voor een aanvullend dagdeel, of een verdubbeling van het huidige geleverde mantelzorguren. Deze mantelzorg wordt binnen de nieuwe voorziening omschreven als gebruikelijke zorg en daarmee niet meer vergoed. Dit doet een groot beroep op (potentiële) mantelzorgers. Er is sprake een ingroeipad, daarnaast is sprake van transitiekos-ten, een weglek van 10 procent naar de Zvw en Wmo, en extra uitvoeringskosten omdat het indicatieproces intensiever wordt. Compensatiemaatregelen voor specifieke (inkomens)groepen zijn niet meegenomen in deze berekeningen. Ook de eigen bijdragenderving, die de opbrengsten van deze maatregel dempt, is niet opgenomen in de berekening. Dit is een beperkte daling.
    38. Langdurige wijkverpleging vervalt als aanspraak in het basispakket Zvw (ZiK M_117)
    De verzekerde aanspraak wijkverpleging wordt beperkt tot de kortdurende zorg. Deze wordt met name verstrekt na een ziekenhuisopname. De kosten van langdurige wijkverpleging draagt de burger voortaan zelf of hij moet zich hier additio-neel voor verzekeren. Mensen die op jonge leeftijd een beperking krijgen (Wajongers) houden wel aanspraak op langdu-rige wijkverpleging. Verder geldt er een overgangstermijn voor bestaande cliënten. Omdat een deel van de cliënten ook in aanmerking zou komen voor Wlz-zorg of gemeentelijke ondersteuning, worden de betreffende budgetten verhoogd met 500 en 800 miljoen euro structureel.
    39. Verkleining basispakket op basis van ziektelast
    Zorg voor aandoeningen die een lagere ziektelast hebben dan een bepaald minimum, worden uit het basispakket verwij-derd. In deze variant wordt de grens gesteld dat maximaal 10 procent van de gezondheid verloren gaat als de aandoe-ning onbehandeld blijft. De impact van de aandoening voor het leven van de patiënt blijft daarmee beperkt. Het imple-menteren is technisch uitvoerbaar, maar complex omdat er meer informatie nodig is over de ziektelast van aandoenin-gen. Daarom is er flankerend beleid nodig om onderzoek te doen naar ziektelast en moet de maatregel geleidelijk in-gaan.
    40. Een vaste eigen bijdrage van €5 per uur, onafhankelijk van het inkomen (ZIK 68) Er komt een vaste eigen bijdrage per uur voor wijkverpleegkundige zorg in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De maatregel moet tot beheersing van zorgkosten leiden en verkleint het verschil met de regels voor de Wlz. Bij de bepaling van de opbrengst van de eigen bijdrage is gebruik gemaakt van NZa data analyses voor cliëntgroepen in de wijkverpleging. In deze analyse staat het aantal uren wijkverpleging per deelgroep en de verdeling over de cliënten. Het instellen van een vaste eigen bijdrage per uur past overigens niet bij de beleidsrichting van de nieuwe bekostiging wijkverpleging waaraan wordt gewerkt. Beoogd wordt daarin om met cliëntenprofielen de PxQ te vervangen. De opbrengsten zijn berekend op basis van cijfers uit 2019 en daarna opgehoogd naar 2021. In totaal zijn met de wijkverpleging 50 miljoen uren per jaar gemoeid, tegen een gemiddeld tarief van €67. Met een vaste eigen bijdrage van 5 euro per uur bespaar je dus 270 mil-joen. Tegelijkertijd treedt ook een remgeldeffect op, omdat mensen door de eigen bijdrage minder wijkverpleging gaan gebruiken. Het remeffect in de Zvw is gekwantificeerd o.b.v. CPB cijfers op 220 miljoen euro. Het kan leiden tot hogere zorgkost in andere domeinen, zoals de Wlz, waar cliënten sneller in zullen stromen. De meerkosten worden hier op 790 miljoen geschat. Tegelijkertijd wordt verwacht dat de kosten in de Wmo en de Zvw zullen dalen, en dat dit effect onge-veer gelijk is aan de Wlz stijging. Daling van 480 miljoen euro voor de Zvw en 260 miljoen euro voor de Wmo.
    42. Scheiden van wonen en zorg in Wlz (ZiK M_28, variant 2)
    Verblijf in een instelling is niet meer standaard onderdeel van het pakket Wlz-zorg (dit sluit beter aan bij andere zorgdo-meinen en de essentie van zorg). Bewoners die in een nieuwgebouwde of sterk gerenoveerde instelling komen te wo-nen, vallen onder het nieuwe regime. Dit betekent dat over een periode van 30 jaar de huidige integrale vergoeding wordt afgebouwd. Instellingen krijgen onder het nieuwe regime alleen nog een vergoeding voor de zorgkosten en even-tueel een extra vergoeding voor kapitaallasten of diensten die sterk samenhangen met het leveren van zorg in een intra-murale instelling. Door het scheiden van wonen en zorg krijgt de burger meer keuzevrijheid maar wordt wel geconfron-teerd met een hogere eigen bijdrage. Dit betreft variant 2 van het ZiK-fiche waarbij cliënten zelf gaan betalen voor woon-lasten. De maatregel betekent een majeure wijziging. Het wetgevingstraject zal circa drie jaar kosten. Bij de invoering wordt aangesloten bij het bouwtempo: er is een lange overgangstermijn nodig omdat de huidige intramurale voorraad aangepast moet worden aan het nieuwe regime. Het is mogelijk te kiezen voor een sneller ingroeipad of voor (gedeelte-lijke) compensatie van woonlasten. Door het scheiden van wonen en zorg krijgt de burger meer keuzevrijheid. Dit heeft mogelijk een aanzuigende werking. In de meeste varianten gaat de burger echter ook een hogere eigen bijdrage beta-len. Dit heeft juist een remmend effect. Afhankelijk van de vormgeving van de inkomenscompensatie kan de aanzui-gende werking leiden tot verlaging of verhoging van de uitgaven. Het effect wordt ten opzichte van de overige budget-taire effecten in elk geval als beperkt ingeschat. Dit effect is niet gekwantificeerd.
    48. Aanpassen of afschaffen (vrijwillig) eigen risico (ZiK M_54, variant 2a)
    Deze maatregel heeft ten doel het eigen risico te verhogen van 385 euro naar 485 euro en het vrijwillig eigen risico af te schaffen. Als gevolg van de maatregel zullen de private zorguitgaven stijgen en zullen de opbrengsten van de eigen bij-drage toenemen. Verhoging ervan leidt tot een groter remgeldeffect, het afschaffen of verlagen ervan vergroot de toe-gankelijkheid van de zorg. Voor de uitvoering moet de Zvw aangepast worden en deze moet getoetst worden aan het Europees recht, wat naar verwachting anderhalf tot twee jaar zal duren.
    49. Invoeren procentueel eigen risico Zvw (ZiK M_56)
    In plaats van het verplicht eigen risico wordt er een verplicht procentueel eigen risico ingevoerd in de Zvw. Verzekerden betalen in dit systeem voortaan een percentage van hun zorgkosten zelf tot een bepaald maximum. In deze varianten wordt het maximumbedrag hoger en gekozen zodat de macro-opbrengst van de eigen betalingen gelijk blijft. Daar zijn drie percentages: 25 procent, met een maximale eigen betaling van 670 euro, 50 procent, met een maximale eigen be-taling van 480 euro en 75 procent, met een maximale eigen betaling van 420 euro.
    52. Eigen bijdrage per DBC (ZiK M_61, variant 1b)
    De werking van het eigen risico wordt aangepast voor de zorg die met diagnose-behandelingscombinaties (dbc’s) wordt bekostigd en wordt vervangen door een systeem van vaste maximale eigen bijdragen per dbc. Een patiënt heeft niet gelijk zijn hele eigen risico opgemaakt na één behandeling. De remmende werking van een eigen betaling blijft dus lan-ger in stand. Daarnaast wordt het verplicht eigen risico verhoogd naar 885 euro. De eigen bijdragen gelden pas vanaf 18 jaar. Voor alle overige zorg (zoals eerstelijnszorg, farmaceutische zorg en hulpmiddelen) blijft de huidige systematiek bestaan.

    Antwoord
  11. 59. Effect van vermogen op eigen betalingen Wmo en Wlz aanpassen (8 procent) (ZiK M_38)
    Het percentage van de vermogensinkomensbijtelling (VIB) voor de eigen bijdrage Wlz en Wmo wordt aangepast. De VIB wordt in de WLZ verhoogd van 4 procent naar 8 procent. Daarnaast wordt de VIB heringevoerd voor maatwerkvoorzie-ningen in de Wmo. Dit vervangt het inkomensonafhankelijke abonnementstarief van maximaal 19 euro per maand. Hier is wetswijziging voor nodig, dit vergt twee jaar. Daarnaast zal het CAK een nieuw ICT-systeem moeten ontwikkelen, waardoor de Wmo-component pas uitvoerbaar is na vier jaar. Door verhoging van de eigen bijdrage voor mensen met vermogen wordt de inkomenssolidariteit in het zorgstelsel vergroot.
    60. Vermogen eigen woning in vermogensinkomensbijtelling (ZiK M_71)
    Het opgebouwde eigen vermogen in de eigen woning gaat net als het inkomen uit sparen en beleggen meetellen bij be-rekening van de eigen bijdrage Wlz en Wmo (beschermd wonen). Over dit vermogen wordt een vermogensbijtelling van vier procent gerekend. De maximale eigen bijdrage blijft ongewijzigd. De invoering van de maatregel duurt naar ver-wachting twee jaar vanwege knelpunten bij de uitvoeringsorganisatie CAK. De huidige eigenbijdragesystematiek wordt gehandhaafd, alleen moet er wetgeving komen om het CAK toegang te verschaffen tot de WOZ- en hypotheekschuldge-gevens van cliënten.

    Antwoord
  12. In deze lijst van mogelijke ombuigingen zie ik niets over belasting van schenking en erfenis vanuit het buitenland. Of heb ik daar overheen gekeken?
    Dat is nu (nog) vrijgesteld voor inwoners van NL, mits de in het buitenland wonende schenker/erflater òf een buitenlandse nationaliteit heeft, òf, indien nederlander, tenminste 10 jaar in het buitenland woont.

    Antwoord
    • Op dat punt worden geen maatregelen besproken.

      Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.