De inhoud van dit bericht wordt gesignaleerd door X. Het bericht en de reacties er op verschenen begin april 2018 op www.nederlanders.fr. Jan de Voogd zal in een komende Column ingaan op deze Franse ontwikkelingen.
Niet zo lang geleden stond er dus een bericht over de CSG/CRDS, sociale heffingen over inkomen uit vermogen van niet-ingezetenen, dus over de plus-value bij verkoop van een huis en inkomen door bijvoorbeeld verhuur van een huis/gîte na januari.
Ik was op zoek naar hoe het er nu eigenlijk mee staat voor een vriend die z’n huis binnenkort verkoopt en kwam daarbij op de website van een advocatenkantoor een uiteenzetting tegen over de mogelijkheid om restitutie te vragen van CSG/CRDS. Zie hier.
Hieruit blijkt dat er in juli 2017 een uitspraak is gedaan door de Bestuursrechter van Straatsburg en dat de zaak dus nog niet helemaal op een doodspoor staat. Wil je niet de mogelijkheid voor restitutie bij voorbaat uitsluiten, moet je wel de termijnen van de belastingdienst respecteren en op tijd de betaalde heffingen terugvorderen!
Reactie van Theodora Besse op de site www.nederlanders.fr:
De belastinginspecteur is uiteraard van de uitspraak in beroep gegaan.
Zie vooral ook helemaal onderaan de kosten van de procedure die Goffin Van Aken rekent voor alleen bezwaar en de procedure bij het Tribunal Administratif: € 1000 meteen betalen plus 18% van het bedrag dat de franse fiscus eventueel zal terugbetalen.
Voordat degene die deze procedure heeft gewonnen inderdaad zijn geld terugkrijgt zullen diverse nieuwe procedures volgen, met onzekere uitslag, waarvan de advocaatkosten niet op de website worden vermeld. En dat zal jarenlang doorgaan tot en met het Europese Hof van Justitie, voor welke procedure de advocaat uiteraard veel meer honorarium rekent.
Op de website staat ook een staatje met de bedragen waarop je kunt rekenen wanneer je na jaren uiteindelijk definitief de procedure wint. Ik vermoed dat wanneer je bij verkoop een plus-value hebt gerealiseerd van ongeveer € 100.000 à € 200.000 je er na aftrek van de advocaatkosten financieel nog wel enigszins uit kunt springen, maar bij een lagere plus-value (ongeveer € 25.000 à € 50.000) lijkt een procedure me niet of nauwelijks de kosten en de moeite waard.
Reactie van Jeannette op de site www.nederlanders.fr:
Dank voor de aanvulling van de juiste website, sorry, gaat er toch weer iets mis!
Helemaal mee eens Theodora; als je minder dan €5000 aan plus-value hebt betaald lijkt het mij ook niet lonend hiervoor te investeren, maar je kunt ook gewoon zelf bezwaar maken.
Waar het mij om ging is het feit is dat er toch wel ‘leven’ in zit, dit naar aanleiding van het genoemde draadje en het feit dat er geen informatie over gegeven wordt op de pagina van de VBNGB.eu (Vereniging van Belangenbehartiging van Nederlandse Gepensioneerden in het Buitenland of iets dergelijks) die aangaf bij monde van Henri Bik er bovenop te zitten.
Verder kan het wellicht interessant zijn voor mensen met inkomsten uit vermogen door bijvoorbeeld CdH of gîtes-verhuur die jaarlijks heffingen opgelegd krijgen.
“Wij van de VBNGB” laten het hier op dit moment bij deze signalering. De links brengen u bij de broninformatie. Zoals gezegd zal Jan de Voogd in een komende Column op deze gehele materie in gaan. Als u wilt reageren kan en mag dat natuurlijk altijd – hieronder. Als u in het zoekvenster CSG intikt, dan krijgt u alles wat er op de VBNGB site over het onderwerp staat. Op de pagina Belastingen in het Frankrijk portal is de link naar het Straatsburgse advocatenkantoor Goffin van Aken nu ook opgenomen.
In 2015 verkochten wij ons 2e huis in Frankrijk en moesten € 5000,00 sociale lasten als onderdeel van de plus value betalen. Op internet een bezwaarschrift gevonden en dit verstuurd naar de tresor public in Carcassonne. Geen reactie. Na enkele maanden een rappel verstuurd, geen reactie.
Op een avond was ik aan het rondkijken op internet en vond het huisadres vande Franse minister van financiën. De stoute schoenen aangetrokken en deze man een brief geschreven. Binnen een week antwoord, dat hij er werk van zou maken. Binnen drie weken een brief van de tresor public, dat mijn zaak in behandeling zou nemen. Enfin na een maand of 6 en veel getreiter van de tresor public stond het geld op de rekening van een bevriende Franse resident, die het mij overhandigde.
Kosten? Een paar postzegels en een paar telefoontjes.
Wat het oorspronkelijke bericht betreft:
Het betreft een uitspraak van de Tribunal Administratif Strasbourg: L’arrêt rendu par le Tribunal administratif de Strasbourg (Tribunal administratif de Strasbourg, 11 juillet 2017, n°1700440). Een dergelijke uitspraak was overigens al voorspeld door diverse Franse parlementsleden onder de vorige regering. Dit is de vindplaats.
De voorlichting die het advocatenbureau geeft lijkt me correct. Wie alsnog Franse algemene sociale heffingen wil claimen over vermogensinkomsten van het jaar 2016 dient uiterlijk 31 dec. 2018 bezwaar aan te tekenen. Aangezien de Franse belastingautoriteiten hoger beroep hebben aangetekend, en zeker als er nog een EHvJ procedure volgt, kan het wel even duren voor definitieve duidelijkheid volgt. Bezwaar aantekenen bij de desbetreffende belastinginspectie kan natuurlijk ook direct. Citeren uit het arrest van de TA Strasbourg (strijdigheid van de heffing met EHvJ jurisprudentie (De Ruyter arrest) en met Vo883/2004 kan kortheidshalve het argument zijn (+ overlegging van de feiten met betrekking tot de individuele geheven of geinde sociale lasten over de vermogensinkomsten).
De doelgroepen die bezwaar kunnen aantekenen staan in de voorlichting van het advocatenbureau. Daaronder: (gepensioneerde) verdragsgerechtigden en hun gezinsleden die voor ziektekosten ten laste van een andere (Lid)staat komen dan Frankrijk. Gezien het EHvJ arrest Jahin zullen degenen die wonen buiten het gebied EU/EER/Zwitserland minder kans hebben hun bezwaar gehonoreerd te krijgen. Zij zullen zich mogelijk nog kunnen beroepen op bepalingen uit een bilateraal sociale zekerheidsverdrag met Frankrijk. Dat vergt dan uiteraard bestudering van die verdragen.
De juiste link naar het advocatenkantoor Goffin-van Akenmet een uiteenzetting over de mogelijkheid om restitutie te vragen van CSG/CRDS is:
http://www.goffinvanaken.com/nl/restitutie-CSG-CRDS
Dank voor deze service X.
Een kleine kanttekening. In je verzoek noem je 3 algemene sociale heffingen: “Au titre de chacune de(s) année(s) [ANNEES], des prélèvements sociaux de XXX € pour la CSG, XXX € pour la CRDS et XXX € pour le prélèvement de solidarité ont été réalisés, soit un total de XXX € auxquels…
In je citaat uit het Straatsburg arrest noem je terecht 5 heffingen:
“.. ne peuvent être assujettis en France à la CSG, CRDS, le prélèvement social, la contribution additionnelle au prélèvement social et le prélèvement de solidarité. …
Waar van toepassing zouden bezwaarschrift schrijvers dus deze 5 heffingen in hun verzoek kunnen betrekken.
Ten eerste is nooit ook maar ergens gesuggereerd dat restitutie aanvragen via een advocaat moet lopen en verder denk ik te vermoeden dat het advocatenkantoor GoffinVanAken zich eerder richt op buitenlanders (dus niet alleen Nederlanders) die een zeer hoge plus-value realiseren bij verkoop van huis, iets wat bij een bepaalde groep nu eenmaal geen uitzondering is. Eeen bedrag van iets meer dan € 1.000 is dan echt geen buitensporig bedrag om daarna van de beslommeringen van de juiste formaliteiten en termijnen af te zijn.
De Conseil d’Etat, op bezwaar in cassatie van Franse regeringszijde, uiteindelijk in een zaak die betrekking heeft op jaren 2009 en 2010 voor één van de sociale heffingen aan de betrokkenen (Nederlands verdragsgerechtigd echtpaar) in 2016 geen vrijstelling verleend. Het ging om de volgende zaak: Conseil d’État, N° 392784
ECLI:FR:CECHR:2016:392784.20160719
met dit als eindconclusie:
10. Il résulte de ce qui précède que la contribution en litige, dès lors qu’elle est spécifiquement affectée au financement d’une prestation qui ne relève pas de l’article 4 du règlement du Conseil du 14 juin 1971, n’entre pas elle-même dans le champ d’application de ce règlement. La cour a, dès lors, méconnu son champ d’application en accordant la décharge de la contribution en litige au motif que ce prélèvement méconnaissait, en l’espèce, son article 13. Le ministre des finances et des comptes publics est, par suite, fondé à demander l’annulation de son arrêt en tant qu’il a statué sur la contribution additionnelle au prélèvement social, alors prévue par l’article L. 262-24 du code de l’action sociale et des familles.
De Conseil d’Etat toetste dus of een heffing gericht is op sociale bijstand, en dan daardoor niet valt onder Vo883/2004. In het geval van deze contribution additionnelle au prélèvement social (CA) concludeert de Conseil d’Etat in deze zin (toentertijd 1,1% van de inkomensgrondslag uit betreffende vermogensinkomsten). De Franse regering had claims voor andere sociale heffingen die door het Hof van beroep al waren toegekend aan het echtpaar lopende de cassatiezaak al laten vallen (zonder veel argumentatie daartoe, maar ik vermoed dat het eindarrest van de Conseil d”Etat van 27 juli 2015 , waarin het EHvJ voor De Ruyter geheel gevolgd werd, daarbij een rol speelde).
Vrijstelling is door lagere (Franse) rechters in deze zaak dus wel voor andere sociale heffingen verleend. Ik acht de wijze van argumenteren van de Conseil d’Etat van groot belang voor de (hoger beroeps en mogelijk cassatie)zaken die na het oordeel van de TA Straatsburg ongetwijfeld zullen volgen.
Uit de rest van het arrest van de Conseil d’Etat blijkt dat deze, daartoe uitgedaagd door de Franse autoriteiten, toetst of de heffing (CA, die in cassatie dus slechts in geding was) bestemd is voor een sociale prestatie vallend onder Vo883/2004 of niet. Dat is begrijpelijk want het EhvJ persisteert in arrest De Ruyter dat sz-prestaties vallend onder Vo1408/71 (thans: vo883/2004) niet geheven kunnen worden van personen die niet vallen onder de Franse sociale wetgeving (waaronder naar eigen Franse interpretatie: verdragsgerechtigden voor ziektekosten komend ten laste van een andere staat).
De les uit dit arrest van de Conseil d’Etat is dat wie zich na 2016 wil verzetten tegen de reparatiewetgeving van Frankrijk, die per 1.1.2016 inging, dus in het bijzonder duidelijk moet maken dat de heffingen niet bestemd zijn voor sociale (of medische) bijstand. Anders dan de Franse regering in de argumentatie bij de invoering van de reparatiewetgeving heeft betoogd toetst de Conseil d’Etat niet, of zeker niet uitsluitend, op het non-contributieve karakter van de prestaties maar op de vraag of het sociale bijstand betreft. Daarbij speelt wel ook een rol dat in Vo883/2004 een aparte categorie bijzondere prestaties van niet-contributieve aard onderscheiden is. De aard daarvan is dat ze een mix van sociale bijdstand en een bepaald sociaal risico dekkende prestatie betreffen voor zover ze althans opgenomen zijn in een bijlage van Vo883/2004. Ook hierop gaat de Conseil d’Etat in in dit arrest.
Nogmaals: het zal (sociale zekerheidswetgeving van Frankrijk na 2015 betreffend) aan klagers zijn om aan te tonen dat de bestemmingen van de Franse algemene sociale heffingen over vermogensinkomsten (CSG etc.) niet onder sociale (of medische) bijstand te classificeren zijn. Dat zal dan voor alle (vijf) algemene heffingen afzonderlijk dienen te geschieden.
Dit arrest, maar dan moet het in zijn geheel gelezen worden (ik citeerde hierboven slechts de eindconclusie), geeft aanwijzingen hoe de Conseil d’Etat dat beoordeelt. Het non-contributieve karakter van sociale prestaties, iets waar de Franse regering zo op hamerde, is volgens mij echter van ondergeschikt belang.
De hoger beroep uitspraak van CAA Nancy, geheel gunstig voor de in Zwitserland wonende betrokkenen, is hier te vinden:
https://www.legifrance.gouv.fr/affichJuriAdmin.do?oldAction=rechJuriAdmin&idTexte=CETATEXT000037039702&fastReqId=1912268240&fastPos=2
CAA de NANCY
N° 17NC02124
Inédit au recueil Lebon
2ème chambre – formation à 3
M. MARTINEZ, président
Mme Sandra DIDIOT, rapporteur
Mme PETON, rapporteur public
CABINET D’AVOCATS ASA, avocat
lecture du jeudi 31 mai 2018
D E C I D E :
Article 1er : Le recours du ministre de l’action et des comptes publics est rejeté en tant qu’il demande le rétablissement de la contribution sociale généralisée (CSG), de la contribution au remboursement de la dette sociale (CRDS), du prélèvement social et enfin du prélèvement de solidarité, auxquels M. et Mme A…ont été assujettis au titre de l’année 2015, et dont le jugement du tribunal administratif de Strasbourg du 11 juillet 2007 a prononcé la décharge s’agissant des impositions ou de la part de ces impositions affectées au financement de la première section du Fonds de solidarité vieillesse (FSV) et à la Caisse d’amortissement de la dette sociale (CADES).
Article 2 : Il est sursis à statuer sur les conclusions du recours présenté par le ministre de l’action et des comptes publics tendant à l’annulation du jugement du tribunal administratif de Strasbourg du 11 juillet 2007 en tant qu’il a déchargé M. et Mme A…du prélèvement social et de la contribution additionnelle audit prélèvement affectés au financement de la Caisse nationale de solidarité pour l’autonomie (CNSA) auxquels ils ont été assujettis au titre de l’année 2015, jusqu’à ce que la Cour de justice de l’Union européenne se soit prononcée sur la question suivante :
” Les prélèvements affectés à la Caisse nationale de solidarité pour l’autonomie, qui contribuent au financement des prestations litigieuses susmentionnées, présentent-ils un lien direct et suffisamment pertinent avec certaines branches de la sécurité sociale énumérées à l’article 3 du règlement (CE) n° 883/2004 et entrent-ils par suite dans le champ d’application de ce règlement du seul fait que ces prestations se rapportent à l’un des risques énumérés audit article 3 et sont octroyées en dehors de toute appréciation discrétionnaire sur la base d’une situation légalement définie ‘ “.
(…)
Er komen dus prejudiciële vragen aan het EHvJ over dat deel van de sociale heffingen dat bestemd is voor de CNSA (zie 2de punt van het dictum CAA de Nancy) en voor het overige wordt de uitspraak van het TA Straatsburg, ten gunste van de in Zwitserland wonende betrokkenen, bevestigd. Ik acht het overigens niet uitgesloten dat de Franse autoriteiten in cassatie gaan bij de Conseil d’Etat.
Wie, ook als verdragsgerechtigde wonend in Frankrijk, zijn claims wil behouden , voor sommige vermogensinkomsten m.i. vanaf het jaar 2015, zal voor 31 december een verzoek tot teruggaaf (met het nodige bewijsmateriaal dat men niet aangesloten is bij het Franse ziektekostenstelsel, en met bewijzen van de betaalde heffingen) moeten doen bij de Franse belastinginspecteur.
Hier de tekst van de prejudiële vraag aan het EHvJ van de CAA Nancy:
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour administrative d’appel de Nancy (Frankrijk) op 7 juni 2018 – Ministre de l’Action et des Comptes publics / de heer en mevrouw Raymond Dreyer
(Zaak C-372/18)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour administrative d’appel de Nancy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ministre de l’Action et des Comptes publics
Verwerende partijen: de heer en mevrouw Raymond Dreyer
Prejudiciële vraag
Vertonen heffingen die zijn bestemd voor het Nationale solidariteitsfonds voor zelfstandigheid, waarmee wordt bijgedragen aan de financiering van voornoemde litigieuze uitkeringen [namelijk de persoonsgebonden zelfstandigheidstoelage (APA) en de compenserende uitkering voor personen met een handicap (PCH)], een rechtstreekse en voldoende relevante samenhang met bepaalde takken van sociale zekerheid zoals genoemd in artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/20041 en vallen deze bijgevolg binnen de werkingssfeer van deze verordening louter vanwege het feit dat deze uitkeringen betrekking hebben op een van de in artikel 3 vermelde eventualiteiten en worden toegekend zonder een discretionaire beoordeling op grond van een wettelijk omschreven situatie?
Zie het arrest C-372/18 van het EHvJ op de prejudiciële vragen van CAA Nancy:
40 Bovendien, en wederom in tegenstelling tot wat de Franse regering in haar schriftelijke opmerkingen stelt, kunnen de APA en de PCH niet worden aangemerkt als „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties” in de zin van artikel 3, lid 3, van verordening nr. 883/2004. Gelet op het feit dat zowel uit de voorgaande overwegingen als uit de in punt 26 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte vaststellingen van de verwijzende rechter blijkt dat aan de twee in punt 32 van dit arrest vermelde cumulatieve voorwaarden is voldaan, en dat de APA en de PCH dus moeten worden aangemerkt als „socialezekerheidsuitkeringen”, behoeft immers niet meer te worden nagegaan of deze twee uitkeringen tevens kunnen worden beschouwd als „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties”, aangezien het Hof reeds heeft geoordeeld dat deze twee kwalificaties elkaar wederzijds uitsluiten (zie in die zin arresten van 21 februari 2006, Hosse, C 286/03, EU:C:2006:125, punt 36, en 16 september 2015, Commissie/Slowakije, C 433/13, EU:C:2015:602, punt 45).
41 Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 3 van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat uitkeringen zoals de APA en de PCH, met het oog op de kwalificatie ervan als „socialezekerheidsuitkeringen” in de zin van die bepaling, moeten worden geacht te zijn toegekend zonder enige individuele beoordeling van de persoonlijke behoeften van de rechthebbende, aangezien het inkomen van de rechthebbende alleen bij de berekening van het werkelijke bedrag van die uitkeringen en op grond van wettelijk bepaalde objectieve voorwaarden in aanmerking wordt genomen.
Dictum:
Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, moet aldus worden uitgelegd dat uitkeringen zoals de persoonsgebonden zelfstandigheidstoelage en de compenserende uitkering voor personen met een handicap, met het oog op de kwalificatie ervan als „socialezekerheidsuitkeringen” in de zin van die bepaling, moeten worden geacht te zijn toegekend zonder enige individuele beoordeling van de persoonlijke behoeften van de rechthebbende, aangezien het inkomen van de rechthebbende alleen bij de berekening van het werkelijke bedrag van die uitkeringen en op grond van wettelijk bepaalde objectieve voorwaarden in aanmerking wordt genomen.
Commentaar:
Het EHvJ stelt:
“32 Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dus dat een uitkering als een „socialezekerheidsuitkering” kan worden aangemerkt, voor zover zij, ten eerste, aan de rechthebbenden wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften, op grond van een wettelijk omschreven situatie, en, ten tweede, verband houdt met een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten [zie in die zin met name arresten van 27 maart 1985, Hoeckx, 249/83, EU:C:1985:139, punten 12 14; 16 september 2015, Commissie/Slowakije, C 433/13, EU:C:2015:602, punt 71, en 25 juli 2018, A (Assistentie voor een persoon met een handicap), C 679/16, EU:C:2018:601, punt 32].”
Het Hof sluit sterk aan bij het Hosse arrest.
Het Hof toetst vervolgens de APA en CPH (dat zijn de uitkeringen waarom het gaat) aan de hand van dit beginsel, dwz of APA en CPH tot stand komen op basis van de beoordeling van de persoonlijke behoeften van de aanvrager van de uitkering, en komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Dat geldt zowel voor APA als CPH aangezien deze (leeftijdsafhankelijke) uitkeringen worden toegekend op basis van wettelijk omschreven (sociaal-medische) posities. Het inkomen speelt geen rol in de beoordeling van de vraag of er recht op uitkering is (dat zou in de richting van bijstand wijzen), aangezien dat slechts na verkrijging van het recht op uitkering invloed heeft op de berekeningswijze (dus: de hoogte van) de uitkering. Ook die berekeningswijze is overigens geheel wettelijk omschreven en dus niet aan discretionaire beoordeling onderhevig. Ook de kwalificering van de uitkeringen als bijzondere non-contributieve prestaties in de zin van vo883/2004 art. 3 is niet aan de orde aangezien het Hof vaststelt dat aan beide cumulatieve voorwaarden als hierboven genoemd in punt 32, is voldaan. Het Hof gaat dus ook geheel voorbij aan de vraag hoe die uitkeringen nu precies worden gefinancierd, al dan niet op basis van premiebetaling, iets waaraan de Franse regering bij invoering van de reparatiewetgeving in 2016 zo veel waarde toekende.
Het Hof laat ook buiten beschouwing of de 2% solidariteitsheffing aan de Dreyers opgelegd mag worden. Dat is niet voorgelegd aan het EHvJ, kennelijk omdat het Cour d’appel de Nancy (de verwijzende rechter) aan het antwoord over de kwalificatie van de prestaties voldoende heeft om zelf de legitimiteit van de 2% heffing te bepalen. In het eindoordeel mag worden verwacht dat het CAA Nancy die heffing als strijdig met EU recht zal aanmerken, zoals het al met de andere sociale heffingen in deze zaak deed.
Gezien de beperkte vraagstelling is ook niet de vraag aan de orde of die 2% heffing voldoende rechtstreekse band met de APA en CPH prestaties heeft: dat lijkt me evident.
Dit punt kan echter wel terugkeren vanaf 2019 nu de Franse regering opnieuw reparatiewetgeving heeft ingevoerd en een nieuwe heffing via het staatsbudget laat lopen. Zoals hierboven door mij opgemerkt, volgt daaruit nog niet dat die nieuwe heffing bij voorbaat onttrokken zou zijn aan de bestemming “sociale zekerheidsprestaties”.
Vandaag bericht ontvangen, dat we de CSG etc betalingen over 2016, 2017 en 2018 terugkrijgen. Gelukkig maar dat we tijdig bezwaar hadden ingediend ( de eerste al eind 2016).
Nu maar hopen dat bij de afrekening 2019 ze eindelijk begrijpen dat inhouding niet meer plaats mag vinden.
Met dank aan de VBNGB en Jan de Voogd.
Jaap Pijpe