Pensioenartikelen in gewijzigd verdrag met Denemarken (gewijzigd bij Protocol 09-05-2018):
http://wetten.overheid.nl/BWBV0001313/1998-03-06#Verdrag_2
Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en sociale-zekerheidsuitkeringen
- Onverminderd de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.
2 Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende vroegere dienstbetrekking, of indien in plaats van het recht op lijfrenten een afkoopsom wordt betaald, mogen deze beloningen of deze afkoopsom worden belast in de Staat waaruit zij afkomstig zijn.
3 Pensioenen en andere betalingen krachtens de bepalingen van een sociale-zekerheidsstelsel van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
4 De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
Artikel 19. Overheidsfuncties
2 a. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3 De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Er is overgangsrecht voor heffing op pensioenen voorzien voor bestaande gevallen in het wijzigingsprotocol. Ik citeer uit het protocol:
C. VERTALING
De vertaling van het op 9 mei 2018 te Kopenhagen tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (Trb. 2018, 61 tweede heruitgave) luidt als volgt:
(……)
Artikel XV
Wanneer een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de Staten vóór de datum waarop dit wijzigingsprotocol wordt getekend een pensioen, andere soortgelijke beloning of een lijfrente afkomstig uit de andere Staat ontvangt en na die datum dit pensioen, die andere soortgelijke beloning of deze lijfrente blijft ontvangen en inwoner blijft van die Staat, blijven de bepalingen van artikel 18 van het Verdrag zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit wijzigingsprotocol met betrekking tot dit pensioen, die andere soortgelijke beloning of deze lijfrente van toepassing.
Krijg sinds 2010 èèn aanvullende uitkering vanuit het het pensioen uit DK
Betaal daarover bel in DK en in NL
In DK heb ik ėėn belastingvrij bedrag over de rest betaal ik 35%
Hier in NL wordt het belastingvrij bedrag er weer bij opgeteld betaal hier dan premies en bel over
Over het buitenlandse inkomen ook geen heffingskorting
Zover ter voorkoming dubbele belasting
35 053 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; Kopenhagen, 9 mei 2018
Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Daaruit:
De leden van de fractie van het CDA vragen of het met Denemarken overeengekomen pensioenovergangsrecht ook bij andere onderhandelingen het uitgangspunt is. Verder vragen deze leden of het onder de nieuwe pensioenbepaling mogelijk is dat pensioen in twee landen wordt belast, zonder dat voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. Bij verdragsonderhandeling streeft Nederland conform het fiscale verdragsbeleid een bronstaatheffing voor fiscaal gefacilieerde pensioenen en lijfrenten na.7 In verschillende belastingverdragen waarbij Nederland deze inzet heeft gerealiseerd, is een overgangsregeling opgenomen voor bestaande gevallen. Dit is echter niet het uitgangspunt. Van geval tot geval wordt een afweging gemaakt over het opnemen van een overgangsregeling. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de belastingheffing in het andere land, de omvang van de inkomensgevolgen, het aantal bestaande gevallen en de inzet van de verdragspartner. Ik heb toegezegd om in de loop van 2019 een update van het fiscaal verdragsbeleid te presenteren. Daarin zal ik ook nader ingaan op pensioenovergangsregelingen.
Onder de nieuwe pensioenbepaling is het in beginsel niet mogelijk dat een pensioen in twee landen wordt belast, zonder dat voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. Op grond van het nieuwe artikel 18 mogen fiscaal gefacilieerde pensioenen in de bronstaat worden belast. Dat neemt niet weg dat zulke pensioenen ook in de woonstaat in de heffing mogen worden betrokken. De woonstaat van een pensioengerechtigde is dan op grond van artikel 23 van het belastingverdrag tussen Nederland en Denemarken gehouden voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Als in afwijking van de verdragstekst dubbele belastingheffing zou ontstaan, bijvoorbeeld doordat belastingdiensten het belastingverdrag anders interpreteren, dan voorziet het verdrag in een procedure voor onderling overleg. De bevoegde autoriteiten van de landen kunnen op verzoek van de belastingplichtige in overleg treden om een dergelijke situatie op te lossen Er is echter geen reden om aan te nemen dat deze situatie zich vaak zal gaan voordoen.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe groot de groep is die te maken krijgt met de financiële gevolgen van een herziening van de toewijzing van het heffingsrecht ter zake van pensioenen en lijfrenten. Verder vragen deze leden of deze groep is geconsulteerd, welke punten daaruit naar voren zijn gekomen of waarom dat niet gebeurd is. Door de overgangsbepaling zal de groep gepensioneerden die te maken krijgt met financiële gevolgen als gevolg van de herziening naar verwachting zeer klein zijn. Voor gepensioneerden die inwoner zijn van een land en die na het van toepassing worden van het wijzigingsprotocol voor het eerst pensioen uit het andere land ontvangen, geldt de nieuwe heffingsrechtverdeling. Voor bestaande gevallen zullen de oude regels (woonstaatheffing) blijven gelden. Voor deze twee groepen treedt er dus geen wijziging op met betrekking tot het heffingsrecht over hun pensioen als gevolg van het wijzigingsprotocol. Alleen voor personen die ná de ondertekening maar vóór dat de nieuwe verdragsbepalingen van toepassing worden voor het eerst een pensioen zijn gaan ontvangen uit het andere land, treedt er een wijziging op. Voor deze personen gelden in 2018 nog de «oude» bepalingen (woonstaatheffing), maar vanaf 1 januari 2019 geldt ook voor deze personen de gewijzigde heffingsrechtverdeling (bronstaatheffing). Omdat dit om een korte periode gaat, enkele maanden, zal het aantal personen dat dit betreft zeer beperkt zijn. Over het veranderen van het heffingsrecht over pensioenen en lijfrenten heeft niet specifiek een consultatie plaatsgevonden. Een bronstaatheffing voor deze uitkeringen is Nederlands fiscaal verdragsbeleid. Daarom ligt een consultatie over dit specifieke onderwerp niet voor de hand.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de budgettaire gevolgen van het wijzigingsprotocol worden gemonitord. Er wordt verwacht dat de budgettaire gevolgen per saldo gering zullen zijn. Zeker op de korte termijn zullen de effecten beperkt zijn door de overgangsbepaling. Er is daarom niet voorzien in het monitoren van de budgettaire gevolgen.
Krijg sinds mei 2022 AOW uit DK betaal in DK belasting en in NL over die uitkering ook????
Het belastingverdrag met Denemarken wijst de heffing over AOW exclusief aan Nederland toe (art. 18.2). Denemarken mag er dus niet over heffen, maar in zijn methode van voorkoming van dubbele belasting (art. 23.5) , zijnde de verrekenmethode met een maximeringsclausule, wel de AOW betrekken.
ECLI:NL:RBZWB:2022:6310
Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 28-10-2022 Datum publicatie 10-11-2022 Zaaknummer 21/2233 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht zaaknummer: BRE 21/2233
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats] (Denemarken), belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ) en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Is er sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?
3.2.
Op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit rust op de inspecteur.
3.3.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van een nieuw feit omdat naar aanleiding van intern onderzoek is geconstateerd dat de door belanghebbende ontvangen AOW-uitkering ten onrechte niet in de Nederlandse belastingheffing is betrokken. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat naar aanleiding van het Wijzigingsprotocol3 er steekproefsgewijs onderzoek is gedaan op aangiften om te kijken of het Belastingverdrag op de juiste wijze werd toegepast. In die steekproef was de aangifte IB voor het jaar 2017 van belanghebbende opgenomen en toen is geconstateerd dat, hoewel de steekproef niet specifiek daarop gericht was, de AOW-uitkering ten onrechte niet was opgenomen als belastbaar inkomen uit werk en woning.
3.4.
Belanghebbende betwist dat sprake is van een nieuw feit. Volgens belanghebbende waren bij het opleggen van de definitieve aanslag IB voor het jaar 2017 alle feiten bij de inspecteur bekend of hadden in ieder geval alle feiten bij de inspecteur bekend kunnen zijn.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt en overweegt daartoe als volgt. Het gegeven dat de AOW-uitkering van belanghebbende ten onrechte niet als belastbaar inkomen uit werk en woning was aangegeven is op zichzelf bezien te kwalificeren als een nieuw feit. Gelet op de gedingstukken acht de rechtbank het aannemelijk gemaakt door de inspecteur dat hij voorafgaand aan dit onderzoek niet wist of behoorde te weten dat AOW-uitkering onbelast zou blijven gelet op de wijze waarop de AOW-uitkering in de aangifte IB 2017 was verwerkt (zie 2.3).
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
3.6.
Belanghebbende stelt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De bewijslast dat het vertrouwensbeginsel is geschonden rust op belanghebbende. Ter onderbouwing voert hij aan dat over de belastbaarheid van de AOW-uitkering in het jaar 2008 al is gecorrespondeerd met de Belastingdienst. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij in de jaren 2009 tot en met 2017 telkens in zijn aangiften IB heeft aangegeven dat de AOW-uitkering niet in Nederland is belast en dat dit door de inspecteur is gevolgd.
3.7.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.4 De enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd, is onvoldoende voor een gerechtvaardigd beroep op de schending van het vertrouwensbeginsel. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig.5
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Uit de uitspraak op bezwaar ten aanzien van aanslag IB voor het jaar 2008 blijkt dat de inspecteur juist het standpunt heeft ingenomen dat de AOW-uitkering op grond van het Belastingverdrag door Nederland moet worden belast. Op dat punt kan geen sprake zijn van in rechte te beschermen gewekt vertrouwen. Ook aan het gegeven dat de inspecteur gedurende een langere periode jaarlijks de aanslagen conform aangiften heeft opgelegd, kan in dit geval geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. Belanghebbende heeft daarvoor niet aannemelijk gemaakt dat, zoals hij stelt, hij telkens bij het doen van aangifte duidelijk heeft gemaakt op welke wijze hij de AOW-uitkering had verwerkt.