Selecteer een pagina

Uitspraak EHvJ C-174/18: belastingvoordelen van gepensioneerde in België

mrt 15, 2019

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

14 maart 2019

„ verlies van bepaalde belastingvoordelen”

In zaak C‑174/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de tribunal de première instance de Liège (rechtbank van eerste aanleg Luik, België) bij beslissing van 8 februari 2018, ingekomen bij het Hof op 5 maart 2018, in de procedure

Jean Jacob,

Dominique Lennertz

tegen

Belgische Staat,

daaruit:

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10      In de gemeenschappelijke belastingaangifte van verzoekers in het hoofdgeding over 2013 heeft Jacob opgegeven dat hij twee pensioenen ontvangt, namelijk een van Belgische oorsprong ten bedrage van 15 699,57 EUR en een van Luxemburgse oorsprong ten bedrage van 14 330,75 EUR. Naast deze twee pensioenen heeft Jacob aangifte gedaan van inkomsten van onroerende goederen ter hoogte van 1 181,60 EUR, waardoor zijn totale inkomsten uitkwamen op 31 211,92 EUR.

11      De Belgische belastingdienst heeft ten aanzien van Jacob, op grond van zijn totale inkomsten, met inbegrip van het pensioen van Luxemburgse oorsprong dat krachtens de Overeenkomst van 1970 in België van belasting is vrijgesteld, een basisbelasting berekend van 11 448,36 EUR, hetgeen overeenkomt met een belastingtarief van ongeveer 36,68 %. Op dit bedrag zijn belastingverminderingen toegepast van 3 032,46 EUR uit hoofde van de belastingvrije som, langetermijnsparen, met dienstencheques betaalde prestaties, energiebesparende uitgaven in een woning, uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand en giften, en 1 349,45 EUR uit hoofde van vervangende inkomsten, pensioen en brugpensioen. Van de uit deze verminderingen volgende basisbelasting van 7 066,45 EUR is vervolgens een vermindering voor vrijgestelde buitenlandse inkomsten van 3 220,14 EUR afgetrokken, dat overeenkomt met het aandeel van het pensioen van Luxemburgse oorsprong in de totale inkomsten, waardoor de hoofdbelasting uitkwam op een bedrag van 3 846,31 EUR.

12      Verzoekers in het hoofdgeding hebben tegen deze berekening bezwaar gemaakt met de opmerking dat de uit hoofde van vrijgestelde buitenlandse inkomsten berekende vermindering van 3 220,14 EUR niet overeenkomt met 36,68 %, maar met 22,47 % van het pensioen van Luxemburgse oorsprong, zodat dit pensioen uiteindelijk aan een nettoheffing van 14,21 % is onderworpen, in plaats van overeenkomstig de Overeenkomst van 1970 in België van belasting te worden vrijgesteld. Om recht te doen aan de vrijstelling van zijn Luxemburgse pensioen, had hierop volgens Jacob direct na berekening van de basisbelasting een verminderingstarief van 36,68 % moeten worden toegepast, waardoor de basisbelasting met 5 256,44 EUR zou zijn verlaagd vóór toepassing van de belastingverminderingen, en de hoofdbelasting zou zijn uitgekomen op 1 810,01 EUR in plaats van 3 846,31 EUR.

13      De Belgische belastingdienst heeft dit bezwaar bij besluit van 25 september 2014 afgewezen en er daarbij aan herinnerd dat, overeenkomstig artikel 155 WIB 1992, inkomsten die krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de belasting, met dien verstande dat deze belasting, na toepassing van de belastingverminderingen, wordt verminderd naar de verhouding tussen de vrijgestelde inkomsten en de totale inkomsten. Ook heeft deze dienst gesteld dat verzoekers in het hoofdgeding niet voldeden aan de voorwaarden uit de circulaire van 2008 voor belastingvermindering uit hoofde van inkomsten van buitenlandse oorsprong, die bovenop de in artikel 155 bedoelde vermindering wordt toegekend.

14      De tribunal de première instance de Liège (rechtbank van eerste aanleg Luik, België), waarbij tegen dit besluit van de Belgische belastingdienst beroep was ingesteld, heeft een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend bij het Hof, dat dit beroep, bij beschikking van 29 november 2016, Jacob en Lennertz (C‑345/16, niet gepubliceerd, EU:C:2016:911), krachtens artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof als kennelijk niet-ontvankelijk heeft afgewezen op grond dat dit verzoek niet voldeed aan de in artikel 94 van dit Reglement bedoelde vereisten vanwege een gebrek aan gegevens over de feitelijke en juridische context van het geding.

15      De verwijzende rechter heeft vervolgens tot herstel van dit gebrek aan gegevens bij het Hof een tweede verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend, en daarbij met name verwezen naar het arrest van 12 december 2013, Imfeld en Garcet (C‑303/12, EU:C:2013:822).

16      In het licht van dat arrest ziet de verwijzende rechter zich gehouden om te verzekeren dat het belastingvoordeel waarop de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtigen recht geeft daadwerkelijk kan worden genoten, los van de wijze waarop de lidstaten de verplichting om te verzekeren dat dergelijke belastingvoordelen volledig in aanmerking worden genomen, onderling hebben verdeeld. Hij geeft aan dat de pensioenen die volgens de Overeenkomst van 1970 slechts in de bronstaat mogen worden belast, krachtens de vrijstellingsmethode van deze overeenkomst volledig van belasting worden vrijgesteld in de woonstaat, en dat het volgens deze overeenkomst toegestane progressievoorbehoud inhoudt dat de vrijgestelde buitenlandse inkomsten uitsluitend in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het belastingtarief dat van toepassing is op de andere inkomsten, die in België belastbaar zijn. Vanwege de methode voor de berekening van de belasting van verzoekers in het hoofdgeding verliezen zij echter een deel van de belastingvoordelen waarop zij recht hebben en worden de – in beginsel vrijgestelde – inkomsten van buitenlandse oorsprong van Jacob fiscaal getroffen.

17      Gelet op een en ander heeft de tribunal de première instance de Liège de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Staat artikel 39 [VEU] eraan in de weg dat de Belgische belastingregeling, meer bepaald artikel 155 WIB [1992], ongeacht of de circulaire [van 2008] wordt toegepast, ertoe leidt dat verzoekers Luxemburgse pensioenen, die krachtens artikel 18 van de [Overeenkomst van 1970] zijn vrijgesteld van belasting, in aanmerking worden genomen bij de berekening van de Belgische belasting en worden opgenomen in de belastinggrondslag voor de toekenning van de in het WIB [1992] bedoelde belastingvoordelen, terwijl zij daarvan vanwege hun volledige vrijstelling als bedoeld in de [genoemde overeenkomst] geen deel zouden moeten uitmaken, en dat deze voordelen – zoals de belastingvrije som en de belastingverminderingen voor langetermijnsparen, met dienstencheques betaalde prestaties, energiebesparende uitgaven in een woning, uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand, en verzoekers giften – gedeeltelijk verloren gaan, worden verminderd, of lager zijn dan wanneer verzoekers beiden inkomsten van Belgische oorsprong hadden die in België belastbaar en niet vrijgesteld zijn, en waarop derhalve alle belastingvoordelen van toepassing zijn?”

 

Dictum:

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de toepassing van een belastingregeling van een lidstaat zoals aan de orde in het hoofdgeding, die ertoe leidt dat een echtpaar dat in die staat woont, waarvan een van de partners in een andere lidstaat een pensioen ontvangt dat in de eerste lidstaat van belasting is vrijgesteld krachtens een bilaterale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting, een deel van de door deze staat toegekende belastingvoordelen wordt ontzegd.

3 Reacties

  1. En wat betekent dat in gewoon nederlands, buiten deze dubbele rietberger sprongen ?
    Krijgt J. nou de vrijstelling in Belgie of niet ?

    Antwoord
  2. Jan.

    Dit is natuurlijk ook weer een bijzondere situatie. Heeft deze uitspraak volgens jouw een algemenere strekking? En hoe zou jij die dan onder woorden brengen?

    Zou dit ook kunnen zien op NL gepensioneerden die aftrek mislopen door de 90% KBB regeling? Of door het feit dat in NL een post wel aftrekbaar is, maar in hun woonland niet?

    Rudi

    Antwoord
  3. Dit arrest is in de lijn van arrest De Groot en geheel gericht op de woonstaat terwijl er ook inkomsten vanuit een andere lidstaat zijn. Bevestigd wordt dat het in de EU context (primair) aan de woonstaat is met de fiscale draagkracht, en daarmee met de fiscale aspecten van de persoonlijke en gezinssituatie, van een belastingplichtige (of diens huishouden) rekening te houden. En wel in die zin dat men precies dezelfde fiscale voordelen krijgt als in de situatie dat de vergelijkbare inkomsten uitsluitend uit de woonstaat afkomstig zijn. België voldeed er niet aan en wordt dus op de vingers getikt door het EHvJ. Geen gevolgen zijn te trekken voor de KBB-regeling die immers gericht is op een bronstaat facilitering.

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.