Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, de Wet versnelling stapsgewijze verhoging AOW-leeftijd en de Wet tegemoetkomingen loondomein in verband met temporisering van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd (Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd)
VOORSTEL VAN WET
Uit de MvT:
“Zowel de Wet VAP als de Wet versnelling stapsgewijze verhoging AOW-leeftijd zijn tot stand gekomen ten tijde dat de economische crisis dermate op de overheidsfinanciën drukte dat iedereen in Nederland, werkenden en niet-werkenden, jongeren en ouderen, dat heeft gevoeld. De financieel-economische situatie is nu verbeterd en de effecten van de (versnelde) verhoging worden steeds tastbaarder. Het kabinet constateert nu samen met sociale partners dat sommige mensen zich ondanks de geleidelijkheid van de verhoging overvallen voelen door de verhoging en moeite hebben de AOW-leeftijd werkend te behalen.
Er is een inherente spanning tussen enerzijds de noodzakelijke verhoging van de AOW-leeftijd uit het oogpunt van de financiële houdbaarheid en daarmee de solidariteit tussen generaties op de lange termijn en anderzijds oudere werknemers die binnen een betrekkelijk korte termijn met een verhoging van hun AOW-leeftijd worden geconfronteerd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de maatschappelijke discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd en het tempo daarvan al enige tijd gevoerd wordt. Tijdens de transitieperiode waarin langer doorwerken steeds meer de norm wordt, wil het kabinet ook de solidariteit op kortere termijn met de mensen die hun AOW-leeftijd verhoogd zien worden, niet uit het oog verliezen. Daarom heeft het kabinet in overleg met de sociale partners in het Principeakkoord afgesproken dat de AOW-leeftijd vanaf 2020 minder snel wordt verhoogd. Dit houdt in dat de AOW-leeftijd de komende jaren minder snel zal stijgen en in 2024 op 67 jaar zal uitkomen. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in de uitwerking van deze maatregel.
In lijn met deze temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd worden ook de voorwaarden aangepast waaronder in de tweede pijler in aanvulling op het ouderdomspensioen een fiscaal gefaciliteerd deelnemingsjarenpensioen kan worden opgebouwd. Tevens zijn in het voorliggende wetsvoorstel de dekkingsmaatregelen opgenomen waartoe het kabinet heeft besloten.”
Lees verderop : https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/06/17/wetsvoorstel-temporisering-verhoging-aow-leeftijd
Uit het Advies van de Raad van State:
“ Daarbij moet rekening worden gehouden met de nadelige effecten van de maatregel voor sommige groepen. Die groep omvat een gedeelte van in totaal 45.000 tot 50.000 personen. De toelichting wijst in dit verband terecht op de problematiek waarmee sommigen met een meer gunstige uitkering worden geconfronteerd, bijvoorbeeld diegenen die een werkloosheidsuitkering hebben. Hun meer gunstige uitkering stopt door het voorstel eerder. Ook kan worden gedacht aan diegenen die om verschillende redenen langer door willen werken. Het gevolg voor deze groep is dat zij eerder met leeftijdsontslag kunnen worden geconfronteerd. Dat is niet alleen voor betrokkenen, maar ook uit arbeidsmarktperspectief geen gunstige ontwikkeling. Daarmee doet het voorstel een stap terug ten aanzien van het beleid gericht op het bevorderen van het langer doorwerken van oudere werkenden.
Tevens is niet uit te sluiten dat, net als bij de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en de versnelling van de stapsgewijze verhoging, betrokken burgers zich door deze nadelige gevolgen wederom overvallen voelen. De toelichting gaat weliswaar in op de verenigbaarheid met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het recht op ongestoord genot van eigendom),19 maar niet op dit laatstgenoemde risico en de wijze waarop dat eventueel kan worden gemitigeerd.
Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling nader kwalitatief en kwantitatief inzicht in vorenstaande problematiek wenselijk. “
Uit het Nader Rapport van het kabinet:
” Naar aanleiding van de opmerking van Afdeling over burgers die zich door de gevolgen van het voorliggende voorstel wederom overvallen kunnen voelen, wordt opgemerkt dat het kabinet dit risico onderkent. Om dit risico te ondervangen wordt door het kabinet dan ook ingezet op een redelijke overgangstermijn door middel van een tijdige bekendmaking. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een overgangsperiode van een half jaar. De overgangstermijn wordt beoogd in te gaan in de maand juli 2019. Om dit te bewerkstelligen wordt er gestreefd naar vaststelling van de wet en publicatie in het Staatsblad uiterlijk per juli 2019. Voorts treden de meer verstrekkende gevolgen van de maatregel voor bovengenoemde groepen later in, omdat de maximale afwijking van het huidige tijdspad in 2021, anderhalf jaar na de beoogde publicatiedatum in het Staatsblad, wordt bereikt. Hierdoor wordt de betrokkenen die het meest geraakt kunnen worden een langere overgangstermijn geboden. Voorts zal de SVB alle personen die in de jaren 2020 tot en met 2024 geraakt worden door het voorliggende voorstel nog in 2019 per brief informeren over de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel voor hun AOW-leeftijd. Daarnaast wordt ook via de website van de SVB voorlichting gegeven en zal bijvoorbeeld de online rekentool worden aangepast, waarmee men op basis van de geboortedatum de AOW-leeftijd kan bepalen. De toelichting is op dit punt verduidelijkt. “
“De toelichting gaat weliswaar in op de verenigbaarheid met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het recht op ongestoord genot van eigendom),19 maar niet op dit laatstgenoemde risico en de wijze waarop dat eventueel kan worden gemitigeerd. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling nader kwalitatief en kwantitatief inzicht in vorenstaande problematiek wenselijk.”
Ik vind het Nader Antwoord behoorlijk matig en karig. Een overgangstermijn van een half jaar tegen het argument van “ontneming van eigendom” kan niet serieus genomen worden. Het is voor mij zeer de vraag of de genoemde termijnen, de voorlichting en de rekentool voldoende soulaas gaan bieden. Beter uitleggen hoe het zit is nooit weg, maar is natuurlijk geen inhoudelijk antwoord op de twijfel van de RvS, lijkt me
Op het laatstgenoemde risico wordt in het Nader Rapport inderdaad niet ingegaan. De termijn van een half jaar is vrij relevant omdat dit de minimum overgangstermijn is die het EHRM bij de invoering van wetgeving vaak als voorwaarde stelt. Blijft nog de vraag wie begin januari 2020 naar de (Nederlandse) rechter zouden kunnen stappen vanwege de gesignaleerde nadelige effecten van dit voorstel (dat vermoedelijk wel aangenomen wordt door het parlement). Volgens de Raad van State zijn dat de mensen die langer zouden willen werken(en hun uitzicht op 50 jaren AOW opbouw verliezen, zo vermoed ik).En mogelijk degenen die, nu al ver in de zestig zijnde, hun WW-uitkering of WIA-uitkering (indien hoger dan de vervroegde AOW) eerder kwijtraken dan thans verwacht. We hebben al gezien dat uiteindelijk ivm eigendomsontneming dan tevens een buitensporige last aantoonbaar moet zijn. Dat zal niet snel het geval zijn. Overigens heb ik nooit begrepen dat de vakbonden zo persisteerden op verlaging (bevriezing, minder sterke stijging) van de AOW-leeftijd voor de zware beroepen, wetende dat voor hen aan het eind van hun loopbaan een WIA regeling of WW-uitkering wel open staat. Wel is er een kleine groep die dan inderdaad t.o.v. een vervroegde AOW een inkomensverlies zou hebben. Die zouden door maatregelen in de WW of WIA mogelijk zelfs tegemoetgekomen kunnen zijn. De Raad van State wijst er terecht op dat er vermoedelijk een (m.i. niet al te kleine groep) is die best kon leven met de huidige systematiek voor de bepaling van de (hogere) AOW-leeftijd. Dit nog afgezien van de macro-economische aspecten en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën die de Raad van State terecht ook noemt.
Citaat….:
“En mogelijk degenen die, nu al ver in de zestig zijnde, hun WW-uitkering of WIA-uitkering (indien hoger dan de vervroegde AOW) eerder kwijtraken dan thans verwacht. We hebben al gezien dat uiteindelijk ivm eigendomsontneming dan tevens een buitensporige last aantoonbaar moet zijn.”
Ik ben zo’n geval. Maar wat is dan een buitensporige last? De verlaging van mijn pensioengerechtigde leeftijd van 67 naar 66 jaar/4 maanden kost mij zo´n €19.000,- Tel daar bij op de kleine lijfrentepolisjes waarvan ik de afkoop al geregeld heb, gebaseerd op 67 jaar als pensioengerechtigde leeftijd.
De site van de belastingdienst vermeldt: “U weet 5 jaar van te voren wanneer u AOW krijgt.” Dat heeft weliswaar betrekking op mensen die na 1 oktober 1956 geboren zijn, maar toch?! En ook wel bijzonder: De SVB heeft precies diezelfde opmerking over die 5 jaar al weggehaald van haar site, terwijl het nog steeds maar om een voorstel gaat….!
En tot slot: Toen 67 mijn AOW leeftijd werd zette men mijn beginleeftijd op 17 jaar. Of met andere woorden: als de overheid met AOW-leeftijd gaat schuiven, dan kunnen ze net zo gemakkelijk de beginleeftijd mee laten schuiven. 50 jaar blijft 50 jaar….
Het principe dat volledige opbouw van AOW in 50 jaren plaatsvindt zal niet veranderen.
Moeilijk te beantwoorden wat de rechter een buitensporige individuele last zal vinden. ik heb een keer gezien dat een netto-inkomensdaling van 30% zo’n ontoelaatbare buitensporige last werd gevonden. En dan nog zullen andere omstandigheden wel een rol spelen (bijv. een laag inkomen).
ECLI:NL:CRVB:2020:1766 Centrale Raad van Beroep, 06-08-2020, 17/7434 AOW
Datum uitspraak:
06-08-2020
Datum publicatie:
07-08-2020
Rechtsgebieden:
Socialezekerheidsrecht
Bijzondere kenmerken:
Hoger beroep
Vindplaatsen:
Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie:
De Raad volgt niet de interpretatie die appellant aan artikel 7a van de AOW geeft. In het jaar 2016 is de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar en zes maanden. Deze leeftijd bereikt appellant in 2016, namelijk op [datum in] 2016. Hij heeft dus vanaf die datum recht op ouderdomspensioen. Deze wetsuitleg, die ook de Svb hanteert, komt overeen met de bedoeling van de wetgever, zoals die ook in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7a van de AOW tot uitdrukking is gebracht. Wel is het zo dat appellant door de invoering van artikel 7a van de AOW pas met 65 jaar en zes maanden zijn pensioengerechtigde leeftijd bereikt en dus zes maanden later dan voor de wetswijziging het geval zou zijn geweest van zijn ouderdomspensioen kan genieten. De door de wetswijziging veroorzaakte latere ingangsdatum van het ouderdomspensioen met zes maanden vormt dus een inmenging in het recht van appellant op het ongestoorde genot van zijn eigendom als bedoeld in de eerste zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. De Raad heeft in de uitspraken van 18 juli 2016 gemotiveerd waarom de inmenging in het eigendomsrecht in het algemeen proportioneel en gerechtvaardigd is te achten. Wat appellant heeft aangevoerd tegen het gebruik van de term algemeen belang in deze uitspraak, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Geen sprake van een onevenredig zware last. Wat er verder ook zij van de klacht die appellant heeft met betrekking tot de behandeling ter zitting van zijn zaak bij de rechtbank, maakt deze klacht niet dat de procedure bij de rechter niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 6, eerste lid, van het EVRM te stellen eisen.
Ik begrijp dat het wetsvoorstel al door de 2e kamer is. Ik kan niks substantieels vinden voor mensen die nadeel ondervinden. Behalve dan dat je tijdig geïnformeerd wordt als je gaat inleveren. En daarbij sjoemelt de Minister ook nog een beetje:
” Voorts treden de meer verstrekkende gevolgen van de maatregel voor bovengenoemde groepen later in, omdat de maximale afwijking van het huidige tijdspad in 2021, anderhalf jaar na de beoogde publicatiedatum in het Staatsblad, wordt bereikt.”
Anderhalf jaar? Maar het is toch 1 jaar en 4 maanden?
En eerder noemde ik al die 5 jaren termijn op de SVB site en op de site van de belastingdienst. Ook in het wetsvoorstel wordt het genoemd:
“In artikel 7a, tweede lid, is thans bepaald dat ieder jaar, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2017, wordt vastgesteld of de pensioengerechtigde en de aanvangsleeftijd verder worden verhoogd, indien uit de berekening aan de hand van de in artikel 7a, tweede lid, genoemde formule blijkt dat de ontwikkeling van de levensverwachting daar aanleiding toe geeft. Die verhoging treedt op grond van artikel 7a, derde lid, telkens in werking vijf jaar na de uiterste datum van vaststelling. De eventuele eerste verhoging zou in werking treden met ingang van 1 januari 2022.
“…ontwikkeling van de levensverwachting” maar daar ging het bij deze wijziging toch helemaal niet over…?
Ach, het zij zo. Iedereen is waarschijnlijk zo blij met het akkoord, dat ik misschien wel de enige ben die nog zit te mekkeren…
zie tabel 1 in de MvT waaruit blijkt dat voor het eerst per 2021 de AOW-leeftijd 8 maanden lager komt te liggen dan volgens de huidige wetgeving. de groep die daarvan nadeel ondervindt heeft dus volgens de mInister 1,5 jaar de tijd (de overgangstermijn) om zich daaraan aan te passen. Die 1,5 jaar is de periode 1 juli 2019 tot 1 januari 2021.
Er blijft verder (vanaf 2025, nadat de AOW-leeftijd 67 jaar is geworden per 2024 dwz 3 jaren later dan thans nog voorzien) een koppeling tussen AOW-leeftijd en de stijging van de levensverwachting bestaan, zoals thans ook al het geval is, echter wordt die stijging volgens dit wetsvoorstel slechts ten dele omgezet in een verhoging van de AOW-leeftijd (namelijk voor 2/3de). Gezien CBS prognoses zou dit kunnen betekenen dat de periode dat je (min of meer) in gezondheid AOW-pensioen geniet – gemiddeld althans – constant gaat worden. Dat lijkt me iets redelijker dan de huidige systematiek waarbij dat niet of minder het geval is.
Beste Jan,
Het gaat eigenlijk nergens meer om. Maar toch: ik word begin juli 65. Ik bereik mijn AOW leeftijd op 66 jaar / 4 maanden, ofwel begin november 2020. Ik heb dus vanaf begin juli nog 16 maanden om me daaraan aan te passen. En dus geen 18 maanden… Toch?
zie deze antwoorden op Kamervragen van de SP over AOW en zwaar werk (met nog enkele andere onderwerpen rakend aan de AOW-en pensioneringsleeftijd in Nederland):
https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2019Z06266&did=2019D32678
Memorie van toelichting wetsvoorstel verandering koppeling AOW-leeftijd
Daaruit:
2. AOW- en pensioenrichtleeftijd minder snel omhoog In het pensioenakkoord is afgesproken dat het tempo, waarmee de AOW- en pensioenrichtleeftijd stijgen, gematigd wordt. Een eerste stap hiertoe is gezet met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd die een minder snelle stijging van de AOWleeftijd tot 67 jaar in 2024 regelt. Achterliggende reden voor deze minder snelle stijging op korte termijn is dat veel oudere werknemers aangeven dat zij zich overvallen voelen door de verhoging van de AOW-leeftijd en dat zij zich ernstig zorgen maken of ze het werk vol kunnen houden, mede omdat zij zich niet altijd goed hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd. Door de minder snelle verhoging van de AOW-leeftijd kunnen oudere werknemers die nu vlak voor hun pensioen staan en geboren zijn tussen 31 augustus 1953 en 1 januari 1958, eerder met pensioen. Het kabinet en sociale partners hebben ook oog voor de zorgen van veel burgers over de ontwikkeling van de AOW-leeftijd op lange termijn. Het kabinet erkent dat als de levensverwachting verder doorstijgt, dit vragen oproept over de houdbaarheid van de 1- op-1-koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting. Ook door de Tweede Kamer is deze vraag onder woorden gebracht in de motie Van Haersma Buma c.s.7 De motie verzoekt de regering te bezien hoe de levensverwachting zich zal ontwikkelen en wat op lange termijn vanuit gezondheid en betaalbaarheid een redelijke verhouding is tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen en hoe een alternatief ingepast kan worden in houdbare overheidsfinanciën. In het verlengde van deze motie heeft het kabinet bij de matiging van de koppeling verschillende afwegingen betrokken, zoals het draagvlak bij burgers en de opinie over een redelijke verhouding tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen, nu en in de toekomst. Ook de toekomstige ontwikkelingen van gezondheid en duurzame inzetbaarheid, van arbeidsmarktpotentieel en grijze druk, en van houdbaarheid en betaalbaarheid van overheidsfinanciën zijn bij deze afweging betrokken. Op deze verschillende afwegingen wordt hieronder ingegaan.
(..)
4. Opbouwsystematiek en overgangsrecht Het aanpassen van de AOW-leeftijd heeft onder andere ook gevolgen voor de opbouwperiode. De AOW kent een opbouwsystematiek waarbij men 2% AOW-pensioen per jaar opbouwt. Dit geldt voor ingezetenen en personen die in Nederland werken. De mogelijkheid van een onvolledig AOW-pensioen is inherent aan deze opbouwsystematiek. Als gevolg van de minder snelle verhoging van de AOW-leeftijd verschuift de AOW-opbouwperiode met een overeenkomstige periode. Deze verschuiving van de AOW-opbouwperiode heeft voor mensen die gedurende hun hele leven in Nederland wonen geen effect. Opbouwmaanden die vervallen aan het eind van de opbouwperiode doordat de opbouwperiode mee schuift met de AOW-leeftijd worden volledig gecompenseerd door de extra opbouwmaanden die ontstaan door diezelfde verschuiving aan het begin van de opbouwperiode. Personen die zich later in Nederland hebben gevestigd zullen, wanneer zij tot aan de nieuwe AOW-leeftijd in Nederland wonen of werken, een kortere opbouwperiode hebben ten opzichte van de huidige koppeling en prognoses van het CBS omdat hun AOW eerder zal ingaan. De 2/3- koppeling leidt tot een lagere AOW-leeftijd en dus een kortere opbouwtijd voor mensen die na hun 17e jaar in Nederland zijn komen wonen. Met betrekking tot de opbouwperiode bestaat tot de vaststelling van de AOW- en aanvangsleeftijd vijf jaar van tevoren steeds een element van onzekerheid omdat de deze leeftijden afhankelijk zijn van bedoelde prognoses van het CBS. Er vindt met de nieuwe koppeling echter wel een verandering van de condities plaats waaronder een wettelijke aanspraak kan ontstaan. Dit kan een negatief gevolg hebben voor de omvang van de aanspraak vanwege een kortere opbouwperiode in de hierboven omschreven gevallen. Dit negatieve effect van de minder snelle verhoging van de AOW-leeftijd kan raken aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vervatte bescherming van eigendom.19 Gezien het bij de maatregel gediende algemene belang, zoals hierboven uiteengezet, en de betrekkelijk lange termijn van ten minste 4 jaar voor 2025 en ten minste 5 jaar voor de daaropvolgende jaren tussen aankondiging en het tijdstip waarop de voorgestelde wijzing effecten zal sorteren, acht de regering deze potentiële inmenging in door artikel 1 EP bij het EVRM beschermde rechten zondermeer proportioneel. Bij de beoordeling van de proportionaliteit is ook van belang of voorzien wordt in overgangsrecht om het negatieve effect voor specifieke groepen te beperken. Hierbij is van belang dat de regering waarde hecht aan de AOW als generieke ouderdomsvoorziening waarbij de AOW-leeftijd voor iedereen gelijk is. De keuze om de AOW-leeftijd op termijn minder snel te verhogen is daarmee onderdeel van het nagestreefde doel. Gezien deze aard van de maatregel ligt een op specifieke groepen gerichte overgangsregeling of eerbiedigende werking minder voor de hand, tenzij de maatregel een onevenredig zware individuele last op zou leveren voor bepaalde (groepen) personen. De regering acht dit niet het geval, nu deze maatregel pas vanaf 2025 effect heeft. Daarmee is voorzien in een ruime overgangstermijn. Mede in het licht van het bovenstaande wordt overgangsrecht niet nodig geacht. De beoogde wijzigingen treden in werking met ingang van de dag na de uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst. De SVB informeert toekomstige AOW-gerechtigden over hun AOW-leeftijd via de website. Op de website van de SVB is onder meer een wizard geplaatst, waarmee burgers hun AOW-leeftijd en eerste AOW-datum kunnen berekenen. Ook op de website van mijnpensioenoverzicht.nl kunnen burgers hun AOW-leeftijd berekenen en de gevolgen zien van het mogelijk eerder of later opnemen van hun aanvullende pensioen. Met het voorliggende voorstel worden geen veranderingen aangebracht in de aanvraagprocedure voor de AOW. De SVB bevordert AOW-toekenningen door toekomstige AOW-gerechtigden circa vijf maanden voor het bereiken van de AOWleeftijd te informeren over de mogelijkheid AOW aan te vragen. Als iemand één maand voor het bereiken van de AOW-leeftijd nog geen aanvraag heeft gedaan, verstuurt de SVB een rappel-brief. Deze gaat altijd per post, ook als iemand de berichtenbox heeft aangezet. Wanneer iemand desondanks twee maanden na het bereiken van de AOWleeftijd nog geen aanvraag heeft ingediend, gaat de SVB actief contact zoeken met deze klant, (bellen, kaartje). Op deze wijze wordt het niet-gebruik van de AOW bijna in zijn geheel teruggedrongen.
Lees verder op:
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/07/08/memorie-van-toelichting-wetsvoorstel-verandering-koppeling-aow-leeftijd
ECLI:NL:CRVB:2020:1766 Centrale Raad van Beroep, 06-08-2020, 17/7434 AOW
Datum uitspraak: 06-08-2020 Datum publicatie: 07-08-2020 Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie: De Raad volgt niet de interpretatie die appellant aan artikel 7a van de AOW geeft. In het jaar 2016 is de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar en zes maanden. Deze leeftijd bereikt appellant in 2016, namelijk op [datum in] 2016. Hij heeft dus vanaf die datum recht op ouderdomspensioen. Deze wetsuitleg, die ook de Svb hanteert, komt overeen met de bedoeling van de wetgever, zoals die ook in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7a van de AOW tot uitdrukking is gebracht. Wel is het zo dat appellant door de invoering van artikel 7a van de AOW pas met 65 jaar en zes maanden zijn pensioengerechtigde leeftijd bereikt en dus zes maanden later dan voor de wetswijziging het geval zou zijn geweest van zijn ouderdomspensioen kan genieten. De door de wetswijziging veroorzaakte latere ingangsdatum van het ouderdomspensioen met zes maanden vormt dus een inmenging in het recht van appellant op het ongestoorde genot van zijn eigendom als bedoeld in de eerste zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. De Raad heeft in de uitspraken van 18 juli 2016 gemotiveerd waarom de inmenging in het eigendomsrecht in het algemeen proportioneel en gerechtvaardigd is te achten. Wat appellant heeft aangevoerd tegen het gebruik van de term algemeen belang in deze uitspraak, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Geen sprake van een onevenredig zware last. Wat er verder ook zij van de klacht die appellant heeft met betrekking tot de behandeling ter zitting van zijn zaak bij de rechtbank, maakt deze klacht niet dat de procedure bij de rechter niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 6, eerste lid, van het EVRM te stellen eisen.