ECLI:NL:RBZWB:2019:1831 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-04-2019, AWB – 18 _ 997
Datum uitspraak: 19-04-2019 Datum publicatie: 03-07-2019 Rechtsgebieden:
Belastingrecht Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie:
Belanghebbende is in 2014 geëmigreerd. De rechtbank is van oordeel dat de looninkomsten van de gemeente Rotterdam en de pensioenuitkering van het ABP die belanghebbende in 2015 heeft ontvangen belastbaar zijn in Nederland op grond van artikel 19 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel omdat hij na zijn emigratie diverse telefonische contacten heeft gehad met een specialist van de Belastingdienst, kantoor buitenland, die hem heeft geadviseerd bij het doen van aangifte. Belanghebbende heeft dat advies zo begrepen dat zijn inkomen na zijn emigratie niet meer belast is in Nederland. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, oordeelt de rechtbank. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de juiste en volledige informatie heeft verstrekt over genoten inkomsten.
Uit het arrest:
Inhoudelijk
2.7.
Vast staat dat de door belanghebbende ontvangen inkomsten worden betaald door de gemeente [X] onderscheidenlijk ABP ter zake de (voormalige) uitoefening van een overheidsfunctie. Op grond van voornoemd artikel 19 van de Overeenkomst is de Staat waarin die werkzaamheden zijn uitgeoefend bevoegd om die inkomsten belasten. In het onderhavige geval is dat Nederland.
2.8.
Belanghebbende doet evenwel een beroep op het vertrouwensbeginsel en stelt in dat verband – kort samengevat – het volgende. Belanghebbende heeft bij het doen van de aangifte IB/PVV 2014, het jaar van zijn emigratie, telefonisch contact opgenomen met de belastingdienst en gesproken met [A] , specialist bij kantoor Buitenland. In overeenstemming met de door [A] gegeven adviezen heeft belanghebbende voor 2014 een M-formulier ingevuld en ingediend. Ook heeft belanghebbende het advies gekregen om voor latere jaren, en dus ook 2015, een C-formulier in te dienen en dezelfde uitgangspunten te hanteren. Gelet hierop heeft belanghebbende aangegeven dat de inkomsten uit Nederland niet onder de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting vallen omdat hij vanaf maart 2014 geen ingezetene van Nederland meer is.
2.9.
De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat van opgewekt vertrouwen geen sprake is. Uit de telefonische contacten die belanghebbende met [A] heeft gehad blijkt niet dat aan de orde is geweest dat sprake is van een (voormalige) publiekrechtelijke dienstbetrekking. Indien dit wel duidelijk was geweest voor [A] , is ondenkbaar dat hij zou hebben gezegd dat de inkomsten niet in Nederland belast zouden zijn. Een overheidspensioen is in principe altijd belast in het bronland en de Overeenkomst met Thailand is daarop géén uitzondering, aldus de inspecteur. Verder meent de inspecteur dat de stelling dat dit pensioen niet belast zou zijn, dermate strijdig is met wettelijke bepalingen dat belanghebbende daar geen vertrouwen mocht ontlenen. Voor zover er telefonisch hulp is geboden bij het invullen, wordt daarbij geen fiscale toets aangelegd. Ter zitting heeft de inspecteur nog herhaald dat het gegeven dat er loon wordt genoten van de gemeente [X] en een pensioen wordt uitbetaald door het ABP dit niet per definitie betekent dat sprake is van een publiekrechtelijke dienstbetrekking.
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast van het door de inspecteur gewekte vertrouwen op belanghebbende rust.
2.11.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of belanghebbende aan de uitlatingen van de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de inkomsten niet zouden worden belast in Nederland. Die uitlatingen moeten zijn gebaseerd op door belanghebbende verstrekte juiste en volledige informatie. De inspecteur heeft gesteld dat hij niet, althans onvoldoende, was geïnformeerd over het relevante feit dat de in 2014 en 2015 genoten inkomsten zijn voortgevloeid uit een (voormalige) publiekrechtelijke dienstbetrekking. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een inhoudelijk gespecialiseerde ambtenaar, zoals partijen [A] voornoemd eensluidend hebben gekwalificeerd, bij bekendheid met het gegeven dat sprake is van een (voormalige) publiekrechtelijke dienstbetrekking, belanghebbende ongeclausuleerd zou hebben verteld dat de bedoelde inkomsten niet in Nederland belast zouden zijn.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Ook in wat belanghebbende verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor vermindering van de aanslag zoals die bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld.
2.13.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
Als je al, bij hoge uitzondering, contact krijgt met de Bel.dst, blijkt de inhoud van het overleg ook nog eens niet te vertrouwen te zijn en knijpt de “beldienst” van de Bel.dst er tussen uit.
Die gesprekken worden toch vastgelegd ?
Dat is bewijsmateriaal.
Of is dat bewijsmateriaal toevallig “per ongeluk” ineens gewist?
Leve het (on-) geclausuleerde “vertrouwensbeginsel” !
Het cruciale in dit arrest is dat je bij vragen aan de Belastingdienst deze volledig moet informeren over je uitgangssituatie: de aard van je inkomensbestanddelen e.d. Dat is hier kennelijk niet geschied.
Een beroep op vertrouwensbeginsel in geval van slechts telefonisch contact met de belastingdienst lijkt me in het algemeen een hachelijke zaak , aangezien er vaak weinig bewijsmogelijkheden zijn. Uitspraken en standpunten op schrift zijn veel beter. En waarom geen advies gevraagd aan een onafhankelijke belastingadviseur ?
Loon, c.q. pensioen uit een publiekrechtelijke baan is ALTIJD in het bronland belast.
Heb je geen belastingadviseur voor nodig. Een check op google is al voldoende.
Deze uitspraak van Rechtbank Zeeland – West-Brabant is m.i. een schoolvoorbeeld van een slechte motivering van een rechterlijke uitspraak.
Waar ik me met name aan stoor is de volgende overweging in de uitspraak:
“Daarbij weegt de rechtbank mee dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een inhoudelijk gespecialiseerde ambtenaar, zoals partijen [A] voornoemd eensluidend hebben gekwalificeerd, bij bekendheid met het gegeven dat sprake is van een (voormalige) publiekrechtelijke dienstbetrekking, belanghebbende ongeclausuleerd zou hebben verteld dat de bedoelde inkomsten niet in Nederland belast zouden zijn.”
We hebben hier te maken met twee partijen, nl.:
• Een naar Thailand geëmigreerde Nederlander die geen kennis heeft van het door Nederland met Thailand gesloten Verdrag ter vermijding van dubbele belasting en om die reden een vraag stelt aan een ambtenaar van de Belastingdienst/kantoor Buitenland.
• Een inhoudelijk gespecialiseerde ambtenaar van deze Dienst.
Vraagsteller heeft in zijn of haar onwetendheid niet duidelijk aangegeven om wat voor soort pensioen het gaat. Dat is vraagsteller niet aan te rekenen.
De inhoudelijk gespecialiseerde ambtenaar heeft op zijn of haar beurt verzuimd om hier navraag naar te doen. Dat is hem of haar wel zwaar aan te rekenen.
Ook al had vrager aangegeven dat het om een ABP-pensioen gaat, dan nog had de gespecialiseerde ambtenaar door moeten vragen. Het ABP verstrekt nl. niet alleen overheidspensioenen maar ook pensioenen, verkregen vanuit een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Denk hierbij aan bijv. particuliere onderwijs- en zorginstellingen, welke wel vaak bij het ABP zijn aangesloten. Maar ook een binnen een overheidsbedrijf opgebouwd pensioen bij het ABP is niet aan te merken als een overheidspensioen, d.w.z. verkregen vanuit de uitoefening van een overheidsfunctie. Denk hierbij aan bijv. de vroegere gemeentelijke gasbedrijven en de huidige gemeentelijke vervoersbedrijven.
Vandaar dat ik binnen mijn belastingadviespraktijk altijd doorvraag naar het soort van pensioen wat men geniet of gaat genieten. Dat is iets wat ook de gespecialiseerde ambtenaar van de Belastingdienst had behoren te doen.
De gespecialiseerde ambtenaar is in de uitoefening van zijn of haar functie dan ook (zonder verdere gevolgen) grovelijk tekortgeschoten. De geciteerde overweging van de Rechtbank vind ik dan ook volstrekt misplaatst.
De Rechtbank overweegt tevens:
“Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of belanghebbende aan de uitlatingen van de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de inkomsten niet zouden worden belast in Nederland. Die uitlatingen moeten zijn gebaseerd op door belanghebbende verstrekte juiste en volledige informatie. De inspecteur heeft gesteld dat hij niet, althans onvoldoende, was geïnformeerd over het relevante feit dat de in 2014 en 2015 genoten inkomsten zijn voortgevloeid uit een (voormalige) publiekrechtelijke dienstbetrekking.”
Ook hierin laat de Rechtbank de rol van de gespecialiseerde ambtenaar totaal onderbelicht en legt zij de verantwoordelijk voor het niet benoemen van de herkomst van het pensioen m.i. ten onrechte volledig neer bij de niet ter zake deskundige vraagsteller. Waarom stel je zo’n vraag aan een gespecialiseerde ambtenaar? Natuurlijk om een antwoord te krijgen op iets wat bij jou niet bekend is!
Ik vermoed niet dat dat gebeurd is, maar ik had zeker overwogen om hoger beroep in te stellen om daarin de rol van de gespecialiseerde ambtenaar aan de kaak te stellen. Het is echter de vraag of dit hoger beroep tot een uiteindelijk ander oordeel zou leiden, maar dan was de dubieuze rol van de gespecialiseerde ambtenaar wel beter uit de verf gekomen! Op dit punt schiet de uitspraak van de Rechtbank Zeeland – West-Brabant m.i. tekort. En om dit te laten toetsen door een hogere rechter had ik graag het betalen van het griffierecht voor over gehad!
Lammert de Haan, fiscalist (gespecialiseerd in internationaal belastingrecht en sociale verzekeringen).
De VBNGB pleit, gegeven de belastingverdragen en de toewijzingsregels daarin, al enige tijd voor de publicatie van een lijst van overheidswerkgevers per pensioenfonds (ABP zal de belangrijkste zijn). Een onderscheid naar (op winst gerichte) overheidsbedrijven en andere is daarin tevens van belang. Mocht een werkgever van status veranderd zijn (van overheid naar privaat en omgekeerd) dan zou ook dat onderscheid gemaakt moeten worden. Naar wij begrepen hebben moet de belastingdienst, en kennelijk niet het pensioenfonds, over dergelijke informatie beschikken. Misschien is met een beroep op de WOB een en ander te verkrijgen?
Vooralsnog doen buitenlands belastingplichtigen met (vooral) een ABP-pensioen er goed aan de status van de werkgever(s) waarbij deze dit pensioen opgebouwd hebben op te vragen bij de BD wanneer ze hun aangifte IB invullen of althans daartoe uitgenodigd worden. Zie, via zoekfunctie, ook het onderwerp WNRA op deze site.
ECLI:NL:RBZWB:2023:1098
Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak 17-02-2023
Datum publicatie 31-03-2023
Zaaknummer 22/88, 22/115 en 22/116
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
IB/PVV, buitenlandse belastingplicht, inwoner Thailand, heffing over AOW-uitkering.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Zittingsplaats Breda Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/88, 22/115 en 22/116
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Thailand), belanghebbende
en de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.