Selecteer een pagina

Reformatio in peius belastingzaak voor ingezetene met pensioen uit Duitsland

okt 16, 2020

ECLI:NL:RBZWB:2020:3484

Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 24-07-2020 Datum publicatie 14-10-2020 Zaaknummer AWB – 19 _ 5342 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie Inkomstenbelasting 2016 en 2017/ diverse geschilpunten.

De rechtbank: oordeelt dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het verbod op reformatio in peius door het verzamelinkomen bij de uitspraak op bezwaar te verhogen, oordeelt dat er geen aanleiding is om de heffingsgrondslag in de aanslagen IB over de jaren 2016 en 2017 te verlagen met de in Duitsland betaalde premies voor een ziektekostenregeling, oordeelt dat de Wet IB 2001 geen grond biedt om het belastbaar inkomen uit werk en woning te verlagen met de berekende heffingskorting, oordeelt dat er geen sprake is van een discriminatie als bedoeld in artikel 24 van het Belastingverdrag met Duitsland. Wetsverwijzingen Vindplaatsen

Rechtspraak.nl V-N Vandaag 2020/2448

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda Zaaknummer BRE 19/5342 en 19/5343

uitspraak van 24 juli 2020 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst

 

daaruit:

2.13. Tussen partijen is in geschil of het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslagen IB over de jaren 2016 en 2017 te hoog is vastgesteld. Dit geschil spitst zich toe op beantwoording van de volgende vragen:

  1. Komen de beiträge zur Krankenversicherung en de beiträge zur Pflegeversicherung in aftrek op het belastbare inkomen van belanghebbende?
  2. Dient de Nederlandse heffingskorting in mindering te komen op het belastbare inkomen?
  3. Is er sprake van een schending van het discriminatieverbod?

Heffingsgrondslag

2.14. Belanghebbende stelt dat de beiträge zur Krankenversicherung en de beiträge zur Pflegeversicherung in mindering moeten komen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in de jaren 2016 en 2017 aangezien deze in Duitsland ook niet tot de heffingsgrondslag behoren. De inspecteur betwist deze stelling.

2.15. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van belanghebbende niet slaagt. Op grond van het tweede lid, onderdeel a van het voorkomingsartikel is Nederland bevoegd om bij de belastingheffing de Duitse pensioeninkomsten van belanghebbende in de grondslag te betrekken. Vervolgens verleent Nederland op grond van het tweede lid, onderdeel b, van het voorkomingsartikel een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting door middel van een belastingvrijstelling. Deze vrijstelling wordt berekend volgens de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Die bepalingen in de Nederlandse wetgeving zijn artikel 38 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in combinatie met het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Bvdb 2001). Uit artikel 9 van het Bvdb 2001 volgt dat het buitenlandse inkomen naar Nederlandse maatstaven in aanmerking wordt genomen1, in dit geval de Wet IB 2001. Dat brengt mee dat het feit dat in Duitsland de beiträge zur Krankenversicherung en de beiträge zur Pflegeversicherung in mindering worden gebracht op het belastbaar inkomen, niet betekent dat dit ook bij de berekening het belastbare inkomen uit werk en woning in de Nederlandse aanslag IB dient te gebeuren. Uit de wettekst van Wet IB 2001 blijkt niet dat deze zorgpremies in mindering kunnen worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning. De artikelen 3.81 en 3.82 van de Wet IB 2001 bieden hier geen ruimte voor en de zorgpremie kan ook niet als persoonsgebonden aftrek in mindering worden gebracht. In artikel 6.18, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 2001 worden premies en bijdragen voor een ziektekostenregeling namelijk specifiek uitgezonderd als persoonsgebonden aftrekpost. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de heffingsgrondslag in de aanslagen IB voor de jaren 2016 en 2017 te verlagen met de beiträge zur Krankenversicherung en de beiträge zur Pflegeversicherung.

Heffingskorting

2.16. In de aanslagen IB 2016 en 2017 is het bedrag van de heffingskortingen vastgesteld op respectievelijk € 1.048 en € 1.166. Omdat het verschuldigde bedrag aan IB voor beide jaren nihil bedraagt, is de berekende heffingskorting niet verrekend aangezien de heffingskorting maximaal de verschuldigde belasting bedraagt. In Duitsland wordt bij de berekening van het belastbaar inkomen een belastingvrije som in mindering gebracht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse heffingskorting in mindering dient te komen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning. Uit artikel 2.7 van de Wet IB 2001 vloeit voort dat de heffingskorting een korting is die in mindering komt op de berekende belasting. De rechtbank overweegt dat de Wet IB 2001 geen grond biedt om het belastbaar inkomen uit werk en woning te verlagen met de berekende heffingskorting. Op grond van de Wet IB 2001 kan de heffingskorting slechts strekken tot een vermindering van de verschuldigde IB.

Discriminatieverbod

2.17. Ten slotte heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een schending van de non-discriminatiebepaling als bedoeld in artikel 24 van het Verdrag. Belanghebbende stelt dat er sprake is van discriminatie omdat in Nederland niet wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen zoals dat in Duitsland is vastgesteld.

2.18. De verschuldigde belasting volgens de aanslagen IB voor de jaren 2016 en 2017 bedraagt in beide gevallen nihil. Bovendien is belanghebbende, doordat hij in Nederland woont, binnenlands belastingplichtige en kan hij op grond daarvan gebruik maken van dezelfde faciliteiten waar Nederlandse onderdanen die in Nederland wonen ook gebruik van kunnen maken. Deze faciliteiten zijn ook aan hem toegekend zoals ook bij een Nederlands onderdaan zou zijn gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan daardoor niet worden geoordeeld dat ten aanzien van de belastingheffing sprake is van discriminatie op grond van artikel 24 van het Verdrag. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de reden dat hij stelt dat zijn belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verlaagd, is gelegen in de berekening van de zorgtoeslag van zijn echtgenote. De rechtbank is van oordeel dat ook deze stelling met betrekking tot de toeslagen geen grond kan zijn om een discriminatie als bedoeld in artikel 24 van het Verdrag aan te nemen. Het Verdrag heeft namelijk betrekking op de belastingheffing en niet op de berekening van toeslagen.

2.19. Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen de aanslag IB voor het jaar 2016 ongegrond verklaard.

Verbod op reformatio in peius

2.20. In het belastingrecht geldt het verbod op reformatio in peius. Op grond van dit verbod mag een indiener van een bezwaarschrift door de uitspraak op bezwaar niet in een slechtere positie worden gebracht dan zonder het instellen van het bezwaar mogelijk zou zijn geweest. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het verzamelinkomen in de aanslag IB 2017. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 21c van de AWR volgt dat het verzamelinkomen een voor bezwaar vatbare beschikking is. In de parlementaire geschiedenis is als volgt overwogen2:

“Artikel 21c regelt in het eerste lid dat de formele regels die van toepassing zijn op het heffingsproces van de inkomstenbelasting, dat wil dus zeggen bij de vaststelling van de inkomstenbelastingschuld, overeenkomstig toegepast worden bij het bepalen van het authentieke verzamelinkomen. (…) Ook betekent dit dat het verzamelinkomen zoals dit voor de burger kenbaar wordt op het aanslagbiljet een voor bezwaar vatbare beschikking is. (…)”

Belanghebbende heeft in bezwaar tegen de aanslag IB 2017 verzocht om verlaging van het verzamelinkomen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het verzamelinkomen van belanghebbende juist verhoogd (zie 2.11). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarmee in strijd gehandeld met het verbod op reformatio in peius, omdat belanghebbende hierdoor in een voor hem slechtere positie is gebracht. Het voorgaande is voor de rechtbank aanleiding om de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2017 te vernietigen en het bezwaar van belanghebbende voor dat jaar ongegrond te verklaren.

2.21. Gelet op de schending van het verbod op reformatio in peius is het beroep van belanghebbende tegen de aanslag IB 2017 gegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem te vergoeden.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.