Selecteer een pagina

Bijlage 2 – De buitenlandregeling. Uit het rapport van de Nationale ombudsman 15 december 2016

Bijlage 2 – De buitenlandregeling

Regeling verdragsbijdrage verdragsgerechtigden (buitenlandregeling) De buitenlandregeling zorgt ervoor dat burgers, die in het buitenland wonen, gebruik kunnen maken van medische zorg in hun woonland. Zij kunnen dan zorg krijgen via een internationaal verdrag, en worden daarom verdragsgerechtigden genoemd. Voor deze zorg betalen ze wel een bijdrage aan Nederland, omdat Nederland de kosten voor hun zorg in het woonland betaalt. Deze zogenoemde verdragsbijdrage wordt in opdracht van het Zorginstituut ingehouden op het pensioen of uitkering. De volgende personen hebben met deze regeling te maken:

  • personen met een Nederlands wettelijk pensioen of uitkering en hun gezinsleden die in het buitenland wonen;
  • in het buitenland wonende gezinsleden van mensen die verzekerd zijn volgens de Zorgverzekeringswet (bijvoorbeeld gezinsleden van grensarbeiders).

Voor deze mensen is het Zorginstituut (sinds 1/1/2017 het CAK) het administratiekantoor. Dat betekent onder andere dat het Zorginstituut de documenten afgeeft die nodig zijn om zorg in het woonland te krijgen en dat het Zorginstituut maandelijks de verschuldigde verdragsbijdrage int. Dat is ingewikkeld, want de precieze hoogte van het verschuldigde bedrag is mede afhankelijk van de totale inkomsten, aftrekposten, heffingskortingen en dergelijke. Dat bedrag kan het Zorginstituut pas definitief berekenen, nadat de Belastingdienst een en ander heeft vastgesteld. Dit kan lang duren. Mensen kunnen daardoor na verloop van tijd geconfronteerd worden met – soms forse – naheffingen.

Klachten Nationale ombudsman 2015 en 2016 In 2015 en 2016 hebben burgers de Nationale ombudsman 78 keer benaderd met klachten en vragen over de buitenlandregeling. Medewerkers van de Nationale ombudsman hebben de vragen beantwoord of doorverwezen naar het Zorginstituut. Wat de klachten over de uitvoering van de buitenlandregeling betreft, heeft de Nationale ombudsman meerdere rapporten uitgebracht over verschillende onderwerpen.

Informatieverstrekking over de naheffing

Eind 2015 heeft de Nationale ombudsman een rapport uitgebracht waarin de informatieverstrekking over naheffingen bij jaarafrekeningen aan de orde was.

Ter illustratie hieronder in het kort de casus.

Een gepensioneerde man woont samen met zijn vrouw in Frankrijk. In anderhalf jaar tijd krijgt hij afrekeningen over vijf jaren en moet hij in totaal zo’n €8.400 bijbetalen. Hij kan dit forse bedrag niet zomaar ineens ophoesten. Daarom sluit hij met het Zorginstituut een betalingsregeling af waarmee hij zo’n €200 per maand betaalt. Omdat hij daarna zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, schakelt het Zorginstituut een deurwaarder in. Er wordt een aangepaste betalingsregeling afgesproken, maar de man vindt ook dit bedrag niet redelijk. Ook begrijpt hij niet waarom hij elk jaar zoveel moet nabetalen aan het Zorginstituut.

De Nationale ombudsman achtte de betalingsregeling redelijk. Maar het knelpunt dat de Nationale ombudsman in het rapport naar voren heeft gebracht, is dat de burger niet goed weet waarom hij elk jaar zoveel moet terugbetalen. De Nationale ombudsman beseft dat het Zorginstituut – binnen de vastgestelde wetgeving en beleid – niet de precieze verdragsbijdrage kan vaststellen en (laten) inhouden; meerdere factoren zorgen er namelijk voor dat het Zorginstituut jaarlijks een navordering moet sturen. Maar hij is van oordeel dat het Zorginstituut er in dat kader wél naar dient te streven dat de ingehouden bedragen zo dicht mogelijk bij het uiteindelijke bedrag komen te liggen en daarmee de navordering zo laag mogelijk is. Met name voor de groep burgers waarbij de betaling van de verdragsbijdrage moeizaam verloopt, zoals in deze casus, moet het Zorginstituut zelf actie ondernemen en proactief informeren over de mogelijke oorzaak van een hoge navordering. Dit kan veel onbegrip voorkomen. Voorts is de Nationale ombudsman van mening dat het Zorginstituut de burger, die problemen heeft met betaling van de navorderingen, voorafgaand aan het jaar moet informeren over de gegevens waarover het beschikt en moet verzoeken om aanvulling, indien gewenst.

Dit zou het Zorginstituut proactief moeten doen, los van of er sprake is van klachten van een burger. De naheffing zou hiermee kunnen worden verlaagd. Hierbij dient te worden vermeld dat het Zorginstituut inmiddels heeft uitgezocht wat de mogelijke redenen kunnen zijn voor de jaarlijkse navordering en dat het burgers hierop wil attenderen. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennisgenomen van de folder, die het Zorginstituut hiertoe heeft ontwikkeld.

Juist adres in buitenland

De Nationale ombudsman heeft begin 2016 een rapport uitgebracht, waarin de termijn van invordering naar aanleiding van het laat versturen van de jaarrekeningen aan de orde kwam. Het ging om een man, woonachtig in België, die pas in 2014 de eerdere jaarafrekeningen op het juiste adres ontving. De Nationale ombudsman vond hier dat het Zorginstituut had nagelaten de jaarafrekeningen en betalingsherinneringen naar het juiste adres te sturen en ook had verzuimd om na te gaan of het adres correct was toen er geen reactie werd ontvangen.

Tijdig versturen van jaarafrekeningen

In bovenstaand rapport kwam nog een punt aan de orde. De Nationale ombudsman vond het vijf jaar na dato versturen van jaarafrekeningen vanuit het oogpunt van behoorlijkheid namelijk veel te lang.

Ook uit eerdere jaarbrieven kwam naar voren dat veel klachten betrekking hadden op de jaarafrekeningen. Het ging hierbij eveneens om de late toezendingen ervan. Door een opeenstapeling van de terugvorderingen, kwamen burgers in betalingsproblemen.

Geen beslagvrije voet in het buitenland

Regelmatig wordt er bij de Nationale ombudsman over geklaagd dat bij invordering door de deurwaarder namens het Zorginstituut geen rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet als je woonachtig bent in het buitenland. Voorbeelden van dergelijke klachten luiden als volgt:

Meneer woont in Italië en klaagt over een vordering die hij moet betalen aan het Zorginstituut. Hij had daar een betalingsregeling van €63 getroffen. Dit kon hij sinds januari 2016 niet meer betalen van zijn AOW van €750. Toen hij dit aan de deurwaarder meldde, gaf deze aan over te gaan tot derdenbeslag op zijn gehele AOW om de vordering te voldoen als hij de betalingsregeling niet nakomt. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de beslagvrije voet.

Vader ontving in Spanje bericht van de SVB dat het Zorginstituut beslag had laten leggen op zijn gehele AOW-uitkering. Hij was niet op de hoogte van een vordering. Waarschijnlijk was dit naar een verkeerd adres in Spanje verstuurd. Hoe dan ook, behalve deze AOW-uitkering heeft hij slechts een klein pensioentje van ongeveer €500 per maand. Door het beslag op zijn gehele AOW-uitkering houdt vader net genoeg geld over om de huur voor de komende maand te betalen, maar hij houdt geen geld over om in zijn overige levensonderhoud te voorzien.

De Nationale ombudsman heeft zich eerder, in zijn rapport ‘Met voeten getreden’ uit 2013, uitgesproken over dit onderwerp.10 Uit de klachten bleek toen dat deurwaarders – bij beslag op het pensioen of uitkering van deze doelgroep – de beslagvrije voet standaard op nihil vaststelden. Zij vroegen niet naar gegevens zoals eventuele andere inkomsten van de beslagene of zijn partner en zagen het blijkbaar niet als hun taak om vast te stellen of betrokkene een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet overhield. In de gevallen die de ombudsman als klacht behandelde, gaven de betreffende deurwaarders ook geen informatie over de mogelijkheid om bij de kantonrechter te vragen om toepassing van de beslagvrije voet.

Hoewel voor de periodieke inkomsten van iemand die niet in Nederland woont of vast verblijft in de wet geen expliciet wetsartikel staat dat de beslagvrije voet van toepassing verklaart, is de Nationale ombudsman van oordeel dat ook voor het beslag op deze inkomsten de voorwaarde geldt dat betrokkene voldoende middelen van bestaan moet overhouden. In de gevallen dat de beslagenen grotendeels of geheel afhankelijk zijn van hun Nederlandse inkomsten, heeft het loonbeslag namelijk enorme gevolgen. Zij ontvangen van het ene op het andere moment geen inkomen meer.

Vanuit het buitenland zullen zij zelfstandig informatie over hun rechten moeten inwinnen en de weg naar de Nederlandse kantonrechter moeten vinden. Omdat ook deze groep personen recht heeft op het bestaansminimum, hebben deurwaarders volgens de Nationale ombudsman vanuit hun ambtelijke taak de plicht om ook bij hen de relevante gegevens op te vragen, daarna de beslagvrije voet correct te berekenen en beslagenen hierover adequaat te informeren. Als uit de berekening blijkt, dat het beslagen inkomen (gedeeltelijk) vatbaar is voor beslag, behoort een deurwaarder betrokkene erop te wijzen dat hij zich tot de Nederlandse kantonrechter kan wenden voor een eventuele toetsing van de vastgestelde beslagvrije voet.

In reactie op dit rapport heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechts deurwaarders (KBvG) laten weten van mening te zijn dat de gerechtsdeurwaarder – als hij de beslagvrije voet van de beslagene (die in het buitenland woont) op nihil stelt – beslagene actief moet wijzen op de mogelijkheid om de beslagvrije voet door de kantonrechter te laten vaststellen. De KBvG heeft toegezegd dit onder de aandacht van haar leden te brengen.

Maar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is inmiddels van mening dat er ook in het buitenland recht moet zijn op een beslagvrije voet. Op 13 december 2016 heeft de staatssecretaris van dit departement een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend, waarin de beslagvrije voet ook van toepassing wordt verklaard voor burgers met een woon- of verblijfplaats in het buitenland.

Overlijden

Ook ontving de Nationale ombudsman klachten van nabestaanden van verdragsgerechtigden die door het Zorginstituut zijn benaderd om alsnog de verdragsbijdrage te voldoen. Hieronder een voorbeeld.

Een man ontvangt op 11 december 2014 bericht van het Zorginstituut dat het had vernomen dat zijn vader, die al 10 jaar in Spanje woonde, op 6 oktober 2014 was overleden en dat zijn vader tot de dag van overlijden verdragsbijdrage verschuldigd was. Vervolgens stuurde het Zorginstituut hem jaarafrekeningen van zijn vader over de jaren 2006 t/m 2012 ten bedrage van €9.595,90. De man liet het Zorginstituut hierop weten dat hij al lange tijd geen contact meer had met zijn vader en de vordering niet zou voldoen, omdat hij de erfenis had geweigerd. Aan een akte van verwerping kan hij niet voldoen, omdat de erfenis was nagelaten aan aangetrouwde familie in Spanje. Tot slot bevreemdde het de man dat de Belastingdienst hem had benaderd voor de contactgegevens van de erven van zijn vader in Spanje, maar dat het Zorginstituut hem over de vorderingen op zijn vader bleef benaderen. Het zou toch zo moeten zijn dat overheidsinstanties over dezelfde informatie beschikken?

Omdat uit deze klacht blijkt dat het zo kan zijn dat de nabestaande lange tijd geen contact meer heeft gehad met de persoon die overleden is, en ook niet de erfgenaam is, zou het een eerste effectieve stap kunnen zijn om eerst bij ketenpartners, zoals de Belastingdienst, na te vragen welke informatie er al over de nabestaanden beschikbaar is.

Hieronder een ander voorbeeld.

Een man ontving op 27 november 2015 een betalingsherinnering van €56,52 voor zijn op 25 augustus 2009 in Duitsland overleden stiefmoeder. De betalingsherinnering ging over de jaarafrekening 2009. De beschikkingsdatum van de jaarafrekening was overigens van 29 december 2011, met als vervaldatum 9 februari 2012. De man ergerde zich eraan dat hij jaren na dato, 4 jaar na de jaarafrekening, geconfronteerd werd met een rekening waar hij niets van wist. Hij was ook van mening dat het Zorginstituut beter had moeten nagaan wie als erfgenaam zou moeten worden aangeschreven over deze schuld. De Duitse belangen waren namelijk voor rekening van zijn neef. Daarnaast is de administratie vaak, zoveel jaren later, al weggegooid. Bovendien werd hiermee de afronding van een rouwproces verstoord.

Voorts loont het volgens de Nationale ombudsman in deze situaties meer om eerst persoonlijk contact op te nemen met de eventuele erfgenaam. Het kan namelijk zo zijn dat zij helemaal niet op de hoogte zijn van de financiële situatie van de overleden persoon en de verdragsbijdrage. Ten slotte geeft de Nationale ombudsman nogmaals aan dat het versturen van (een betalingsherinnering van) een jaarrekening jaren na dato vanuit het oogpunt van behoorlijkheid te lang is.

Complexiteit van de regeling

Ten slotte vraagt de Nationale ombudsman hier, net als in zijn rapport ‘Zorgen voor de toekomst’ over de wanbetalersregeling, aandacht voor de complexheid van de regeling verdragsgerechtigden. Eens in de zoveel tijd ontvangt de Nationale ombudsman een klacht waaruit blijkt hoe ingewikkeld de verdragsbijdrage is en wat voor verwarring dit bij de burger teweegbrengt. Zie bijvoorbeeld deze klachten hieronder.

Meneer heeft een onderbeenamputatie gehad bij een ziekenhuis in Hoorn en revalideert in Nederland. Hij woont in Duitsland en wil in Duitsland verder revalideren. Dit, omdat zijn Filipijnse verloofde wel een visum voor Duitsland kan krijgen, maar niet voor Nederland. Zij kan hem verzorgen waardoor hij waarschijnlijk niet eens in het revalidatiecentrum hoeft te wonen. Hij is via het Zorginstituut verzekerd bij het Zilveren Kruis (Groep Buitenlands Recht). Het Zilveren Kruis geeft aan dat revalidatie in Duitsland niet vergoed wordt. In Duitsland is verzoeker verzekerd bij de Deutsche Angestellte Krankenkasse (DAK) in Duitsland. Volgens DAK moeten ziekenhuis en verzekering dan een officiële aanvraag doen. Dat heeft het ziekenhuis gedaan met een brief aan DAK, maar het Zorginstituut en het Zilveren Kruis weigeren het aan te vragen. Verzoeker ziet het verschil niet of het revalidatiecentrum in Nederland nu bij het Zilveren Kruis gaat declareren of dat het Duitse DAK dat gaat doen. Hij is immers bij beide verzekerd, aldus meneer.

Deze klacht geeft aan dat de regeling voor burgers zeer complex kan zijn, welke problemen zij kunnen ervaren, en de onduidelijkheid die bestaat over bij wie zij met hun probleem terecht kunnen; bij het Zorginstituut of de instantie in het woonland? Zij voelen zich – zoals deze meneer ook omschrijft – van het kastje naar de muur gestuurd of in de steek gelaten.

Meneer klaagt erover dat ZINL hem heeft geïnformeerd niet de kosten te vergoeden die hij naar zijn mening noodgedwongen (privékliniek) heeft moeten maken in 2013 en die niet worden vergoed door zijn Spaanse ziektekostenverzekeraar, de Generalitat Valenciana. Hij vraagt zich af wat voor rol of taak ZINL dan heeft nu hij buitenlandbijdrage betaalt aan ZINL en daar niets voor terugkrijgt, en ZINL ook niets onderneemt richting Spaanse ziektekostenverzekeraar.

Ook dit is een voorbeeld van problemen die mensen kunnen ervaren in hun verdragsland en waarbij naar voren komt dat zij hulp missen of zich in de steek gelaten voelen (al dan niet terecht en al dan niet gebaseerd op gerechtvaardigde verwachtingen).

Verder weten veel mensen niet dat zij in het buitenland niet verzekerd zijn voor langdurige zorg vanuit de Wet langdurige zorg. Zie hieronder enkele voorbeelden.

Een man is gepensioneerd en woont al een aantal jaren in Duitsland. Hij komt erachter dat hij in Duitsland niet verzekerd is voor zware zorg zoals dat in Nederland via de Wet langdurige zorg (Wlz) is geregeld. Hij betaalt echter wel premie aan het Zorginstituut, waarin een deel van de Wlz-premie is verwerkt. Hij vindt dat oneerlijk. De man had dit willen weten voordat hij de beslissing nam om naar Duitsland te verhuizen. Hij had dan misschien een andere beslissing genomen. Hij is van mening dat veel gepensioneerden niet op de hoogte zijn hiervan.

Ten slotte nog een laatste voorbeeld waaruit blijkt dat de regeling soms moeilijk te begrijpen is voor iemand die tijdelijk in Nederland verblijft. In dit geval had het Zorginstituut zelf overigens ook geen pasklaar antwoord.

Ouders zijn verzekerd via de buitenlandregeling. Maar omdat hun zoon ook een periode volledig werkte is een zelfstandig recht op verzekering in het woonland Oostenrijk van toepassing, en is hij niet meeverzekerd met de ouders. Wat verwarring schept en waar mevrouw over mailt naar de Nationale ombudsman is dat parttime werk volgens Oostenrijkse regelgeving geen zelfstandig recht tot verzekeren geeft en dat dan de regel schoolgaand weer van toepassing is. Volgens de Krankenkasse in Oostenrijk ben je gratis meeverzekerd met je ouders als je nog schoolgaand bent. Waarvoor moeten zij dan toch nominale premie afdragen aan het Zorginstituut voor hun zoon, aldus de ouders?

Bron: rapport Nationale ombudsman Overdrachtsdocument burgerregelingen, 15 december 2016, blz. 7-12

0 reacties