Selecteer een pagina

Conclusie A-G in zaak Zyla inzake heffingskortingen

jul 23, 2018

(verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL M. CAMPOS SÁNCHEZ-BORDONA van 11 juli 2018 , Zaak C‑272/17, K. M. Zyla

in tegenwoordigheid van Staatssecretaris van Financiën

– Vrij verkeer van werknemers – Gelijke behandeling – Inkomstenbelasting – Premie volksverzekeringen – Heffingskorting – Werknemer die tijdens het kalenderjaar van woonplaats verandert – Verdeling van de heffingskorting naar rato van de periode van premieplicht”

1. Het vrije verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 45 VWEU staat in de weg aan maatregelen die tot gevolg hebben dat burgers die hun lidstaat van herkomst willen verlaten, ervan worden weerhouden in een andere lidstaat te gaan werken. Het beschermt ook degenen die terugkeren naar hun herkomstland na arbeid in loondienst te hebben verricht in het land waar zij naartoe zijn gegaan, in ieder geval voor wat betreft de uit het dienstverband ontstane rechtsbetrekking.

2. Van een dergelijke negatieve stimulans kan sprake zijn bij fiscale maatregelen en maatregelen ter zake van sociale verzekeringen. Hoewel de aanslag voor de inkomstenbelasting en de aanslag voor sociale verzekeringspremies doorgaans twee verschillende aanslagen zijn, vindt de jaarlijkse aangifte van de inkomstenbelasting en van de premies voor de volksverzekeringen in Nederland gezamenlijk plaats (net als de berekening van te betalen belasting en te betalen premie volksverzekeringen).

3. K. M. Zyla, met Poolse nationaliteit, heeft in 2013 bijna de helft van het jaar in Nederland gewerkt, waar zij sociaal verzekerd en premieplichtig was en inkomstenbelasting heeft betaald. Na haar terugkeer naar Polen heeft zij blijkens de stukken in de tweede helft van dat jaar onvoldoende inkomsten genoten om aldaar premieplichtig te zijn of inkomstenbelasting te moeten betalen.

4. De Nederlandse belastingdienst heeft, bij de berekening van de wettelijk bepaalde korting op de door Zyla betaalde premie volksverzekeringen, een tijdsevenredige vermindering toegepast naar rato van de periode van premieplicht (zes maanden) in Nederland.

5. In geding voor de Nederlandse rechter is of artikel 45 VWEU, zoals dit door het Hof is uitgelegd met betrekking tot directe belastingen, de Nederlandse autoriteiten verplicht tot het in aanmerking nemen van de persoonlijke en gezinsomstandigheden van Zyla in Polen, teneinde de aan de orde zijnde korting geheel toe te kennen, en niet slechts naar rato van de periode dat zij in Nederland heeft gewerkt.

6. Het geding tussen Zyla (die het niet eens is met de aan haar opgelegde aanslag) en de Nederlandse belastingdienst heeft het tot de Hoge Raad der Nederlanden gebracht, die het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend.

 

V. Conclusie

79. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vraag van de Hoge Raad der Nederlanden als volgt te beantwoorden:

„Wanneer een werknemer gedurende een gedeelte van het kalenderjaar voor de volksverzekeringen was verzekerd in een lidstaat, aldaar nagenoeg zijn gehele inkomen voor dat belastingjaar heeft verworven en daarna naar een andere lidstaat is vertrokken, waar hij het resterende gedeelte van het jaar woonachtig was, staat artikel 45 VWEU niet in de weg aan een regeling als in het hoofdgeding, op grond waarvan de eerstbedoelde lidstaat, bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, het premiedeel van de algemene heffingskorting tijdsevenredig vermindert naar rato van de periode dat de werknemer premieplichtig was.”

10 Reacties

  1. Recht op heffingskorting als u een deel van het jaar in Nederland verzekerd bent

    Woont u buiten Nederland, en betaalt u maar over een deel van het jaar premie volksverzekeringen in Nederland? Of woont u in Nederland, en betaalt u over een deel van het jaar geen premie volksverzekeringen in Nederland, omdat u die in een ander land betaalt? Dan berekenen wij het premiedeel van de heffingskorting tijdsevenredig. Het inkomstenbelastingdeel van de heffingskorting berekenen wij niet tijdsevenredig, maar per jaar.
    Bij de tijdsevenredige berekening bepalen wij het premiedeel van de heffingskorting waarop u recht hebt. U hebt alleen recht op het premiedeel van de heffingskorting over het tijdvak dat u in Nederland premie volksverzekeringen hebt betaald. Wij berekenen dit tijdvak als volgt:
    Een kalenderjaar is gelijk aan 360 dagen.
    Een maand is gelijk aan 30 dagen.
    De begindatum van het tijdvak telt mee als een hele dag.
    De einddatum van het tijdvak telt niet mee.

    Antwoord
  2. Wat betreft het belastingdeel in de heffingskorting geldt, ter verduidelijking van wat de Belastingdienst nogal onduidelijk stelt, het volgende op basis van art. 2.7. lid 2 van de WetIB2001:

    “Het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting wordt voor belastingplichtigen die, anders dan door overlijden, niet gedurende het gehele kalenderjaar binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 zijn, tijdsevenredig verminderd volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.”

    Indien het EHvJ en de Hoge Raad het bovenstaande oordeel van de Advocaat Generaal volgen, blijft dus bij immigratie en emigratie het principe van tijdsevenredige korting op de premiedelen van de heffingskorting als het belastingdeel bestaan. Wat het laatste betreft dan met uitzondering van de kwalificerende buitenlands belastingplichtigen. Overigens zijn er wat betreft de berekening van de premieinkomensgrondslag (voor de volksverzekeringen) in het jaar van emigratie of immigratie wat keuzemogelijkheden voor de premieplichtige. Soortgelijke gelden voor de fictieve premieinkomensgrondslag WLZ bij het ontstaan van/afbreken van verdragsgerechtigdheid (dus: voor het invullen van het Ninbi-biljet ter wille van de berekening van de bijdrage aan het CAK). Aangezien de verdragsgerechtigdheid per maand wordt vastgesteld is daar bij voorbaat een element van tijdsevenredigheid al ingebouwd.

    Antwoord
  3. Heeft de Hoge Raad van de Europeesche Gemeenschap hierover al een uitspraak gedaan? Jan de Voogd zijn mening is duidelijk, maar hij is niet de Hoge Raad. Tot die een uitspraak doet kan ik neem ik aan op de zelfde manier als de Poolse vrouw bezwaar maken tegen deze beslissing en navordering? (Zit met het zelfde probleem)

    Antwoord
  4. Neen, het oordeel van het EHvJ (dat is niet de Hoge Raad der EG) is er nog niet. Om rechten te behouden, inderdaad : bezwaar maken en evt. in beroep gaan, maar dan wel binnen de wettelijk gestelde termijnen. Dat is zekerder dan later n.a.v. een eventueel gunstige uitspraak van de Hoge Raad per verzoekschrift om (meer) heffingskorting vragen. Overigens wijst deze Conclusie erop dat er voor deze Poolse geen gunstige uitslag komt. Maar inderdaad: het EHvJ moet eerst oordelen.

    Antwoord
  5. ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)
    23 januari 2019
    „Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van werknemers – Gelijke behandeling – Inkomstenbelasting – Premie volksverzekeringen – Werknemer die zijn arbeidslidstaat tijdens het kalenderjaar heeft verlaten – Toepassing van de pro rata temporis regel op de vermindering van de heffingskorting voor die premie”
    In zaak C 272/17,
    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing van 12 mei 2017, ingekomen bij het Hof op 18 mei 2017, in de procedure
    K. M. Zyla
    tegen
    Staatssecretaris van Financiën,

    Dictum: Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:
    Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat die voor de vaststelling van het bedrag van de door een werknemer verschuldigde premie volksverzekeringen bepaalt dat het premiedeel van de heffingskorting waarop een werknemer recht heeft voor een kalenderjaar, evenredig is aan de periode waarin deze werknemer verzekerd is in het stelsel van volksverzekeringen van die lidstaat, en aldus van de jaarlijkse heffingskorting een gedeelte wordt uitgesloten dat evenredig is aan elke periode waarin deze werknemer niet was verzekerd in dat stelsel en in een andere lidstaat woonde zonder daar een beroepsactiviteit uit te oefenen.

    Antwoord
  6. ECLI:NL:HR:2019:588
    Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-04-2019 Datum publicatie 12-04-2019 Zaaknummer 15/04545 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken
    Cassatie Inhoudsindicatie
    Premieheffing. Arrest na prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-272/17, Zyla). Partiële toepassing premiedeel algemene heffingskorting bij werknemer die gedurende een deel van het jaar voor de volksverzekeringen is verzekerd op grond van werkzaamheden in Nederland en gedurende het resterende deel van dat jaar in een andere lidstaat woont en daar (nagenoeg) geen inkomen verwerft. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    Viditax (FutD), 12-04-2019 V-N Vandaag 2019/851
    FutD 2019-1020 met annotatie van Fiscaal up to Date
    V-N 2019/19.4 met annotatie van Redactie
    NLF 2019/0962 met annotatie van Gabriëlle van de Ven
    12 april 2019
    Nr. 15/04545bis
    Arrest
    gewezen op het beroep in cassatie van K.M. Zyla te [Z], Polen (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 september 2015, nr. 15/00684, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.
    1 Geding in cassatie
    Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:849, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.
    Bij arrest van 23 januari 2019, K.M. Zyla, C-272/17, ECLI:EU:C:2019:49, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:
    “Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat die voor de vaststelling van het bedrag van de door een werknemer verschuldigde premie volksverzekeringen bepaalt dat het premiedeel van de heffingskorting waarop een werknemer recht heeft voor een kalenderjaar, evenredig is aan de periode waarin deze werknemer verzekerd is in het stelsel van volksverzekeringen van die lidstaat, en aldus van de jaarlijkse heffingskorting een gedeelte wordt uitgesloten dat evenredig is aan elke periode waarin deze werknemer niet was verzekerd in dat stelsel en in een andere lidstaat woonde zonder daar een beroepsactiviteit uit te oefenen.”
    Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.
    2 Nadere beoordeling van de klacht
    Uit het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie volgt dat belanghebbende alleen aanspraak heeft op een gedeelte van het premiedeel van de algemene heffingskorting dat is bepaald in tijdsevenredigheid naar de periode van verzekering in Nederland. De klacht van belanghebbende dat de algemene heffingskorting aan haar moet worden toegekend zonder toepassing van de tijdsevenredige vermindering van het premiedeel van die heffingskorting faalt daarom.

    Antwoord
  7. Dit verklaart dat ik deze week verzocht werd het teveel terugbetaalde premiedeel alsnog te betalen. Mijn geval was nog iets anders dan dat van de Poolse mevrouw omdat ik de belastingdienst ook nog eens een formulier A1 uit Frankrijk over dezelfde periode had overlegd. Volgens mij had ik dus niets hoeven betalen omdat ik dan in feite dubbel verzekerd was. De piet-leuten bij de belastingdienst verwierpen het A1 formulier om dat de Franse functionaris een vakje niet had aangetikt!

    Als algemeen punt word je er als burger toch ziek van dat ze het in Nederland het belastingrecht zo complex maken dat niemand er nog een moer van begrijpt. Waarom een heffingskorting toepasen op een premie? Waarom de premie niet verlagen zodat er niet gekort hoeft te worden? Een ZZP persoon die in een half jaar genoeg salaris verdient voor het hele jaar zou toch rustig de andere helft op vakantie mogen gaan, niets verdienen maar toch verzekerd zijn? Is dit iets Calvinistisch dat dit kennelijk niet mag?

    Antwoord
    • Aan het toepassen van een heffingskorting (op premies) ligt inkomenspolitiek ten grondslag: het is een mogelijkheid om de laagste inkomens in relatieve zin wat minder te laten betalen. Bij het slechts verlagen van het premiepercentage onder afschaffing van de heffingskorting wordt dat doel niet bereikt. Maar inderdaad: complexer is het wel geworden . Vooral ook doordat bepaalde heffingskortingen nog eens inkomensafhankelijk zijn gemaakt.
      De ZZP ‘er die – na genoeg verdiend te hebben – een half jaar op vakantie wil (binnen of buiten Nederland) wordt weinig in de weg gelegd. Hij blijft gewoon binnenlands belastingplichtige en ontvangt heffingskortingen over het gehele belastingjaar. Bij Zyla gaat het om iemand die slechts een deel van het jaar in Nederland woonde. EhvJ en HR bepaalden dat slechts over het deel dat gewoond werd in Nederland recht op (het premiedeel) van de heffingskortingen bestond (tijdsevenredig te bepalen).

      Antwoord
  8. Reuze bedankt voor de uitleg Jan. Ik heb een verzoek tot kwijtschelding ingediend en wacht nu af hoe ze daarop reageren 😉

    Antwoord
  9. zie ook:
    ECLI:NL:GHSHE:2019:3012
    Instantie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Datum uitspraak 08-08-2019 Datum publicatie 30-10-2019 Zaaknummer 18/00298 Formele relaties
    Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:2226, Bekrachtiging/bevestiging Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie
    Belanghebbende woonde tussen 1 januari 2014 en 2 augustus 2014 in Nederland. In die periode is zij premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland. Vanaf 3 augustus 2014 woont belanghebbende in de Verenigde Staten. De Inspecteur heeft het premie-inkomen terecht vastgesteld op het volledige arbeidsinkomen van belanghebbende en heeft het premiedeel van de heffingskorting terecht tijdsevenredig aan belanghebbende toegekend. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer
    Kenmerken: 18/00298 Uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende] ,
    wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten, domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde, te [plaats] , Nederland, hierna: belanghebbende,
    tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 11 april 2018, nummer BRE 16/10230, in het geding tussen belanghebbende,

    en de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de Inspecteur,
    daaruit:

    4.4.
    In artikel 13 van de Wfsv juncto artikel 2.4 van de Regeling Wfsv (tekst per 1 januari 2013) is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende bepaald:
    “Ten aanzien van degene die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar niet premieplichtig is, wordt voor de premieheffing bij wege van aanslag als premie-inkomen geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het premie-inkomen verminderd met het gedeelte daarvan waarop, op grond van een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is (…).”
    4.5.
    Het Hof overweegt dat de hoofdregel voor de berekening van het premie-inkomen voor de premies volksverzekeringen is vastgelegd in artikel 8 van de Wfsv. Ingevolge het bepaalde in dit artikel, dient het premie-inkomen voor de aanslag IB/PVV 2014 van belanghebbende te worden vastgesteld op het belastbaar inkomen uit werk en woning, zijnde een bedrag van € 18.750. De mogelijkheid van een tijdsevenredige berekening van het premie-inkomen naar de periode van binnenlandse belastingplicht is per 1 januari 2013 komen te vervallen. In plaats daarvan is sinds die datum, op grond van artikel 13 van deWsfv en artikel 2.4 van de Regeling Wfsv een vermindering van het premie-inkomen mogelijk met het gedeelte van het inkomen waarop volgens het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika de wetgeving van de Verenigde Staten van toepassing is. Kort gezegd houdt dat in dat het premie-inkomen verminderd wordt met het het inkomen waarvoor in de Verenigde Staten van Amerika premieplicht bestaat. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat voor een gedeelte van het premie-inkomen van € 18.750 premieplicht in de Verenigde Staten van Amerika bestaat. De door belanghebbende overgelegde pro forma aangiften vormen daarvoor onvoldoende bewijs. Het Hof overweegt tot slot dat de in artikel 2.5 van de Regeling Wsfv opgenomen tijdsevenredige herleiding van het maximum premie-inkomen hier geen rol speelt, omdat het premie-inkomen onder dat herleide maximum blijft. Gelet op vorenstaande overwegingen dient vraag I bevestigend te worden beantwoord.


    4.7.
    Bij de Rechtbank was enkel de vraag genoemd onder 4.6 in geschil. De Rechtbank heeft hierover het volgende overwogen.
    “2.3. Ingevolge artikel 12, lid 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) bestaat het recht op het premiedeel van de heffingskorting alleen indien de betrokkene premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Ten aanzien van degene die een gedeelte van het jaar premieplichtig is, kunnen krachtens artikel 13 van de Wfsv bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld voor onder meer de bepaling van de heffingskorting.
    2.4.
    In de artikelen 2.6a en 2.7 van de Regeling Wfsv is het volgende bepaald:
    “Artikel 2.6a Ten aanzien van degene die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar anders dan door overlijden niet premieplichtig is, wordt de heffingskorting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wfsv, tijdsevenredig verminderd naar rato van de periode van premieplicht in het kalenderjaar.
    Artikel 2.7 Ingeval voor de premieheffing bij wege van aanslag het premie-inkomen, het heffingspercentage of de heffingskorting moet worden bepaald door middel van tijdsevenredige vaststelling, wordt daarbij:
    a. een kalenderjaar op 360 dagen gesteld;
    b. een kalendermaand op 30 dagen gesteld;
    c. de dag waarop het tijdvak aanvangt als een gehele dag in aanmerking genomen;
    d. de dag waarop het tijdvak eindigt niet in aanmerking genomen.”.
    2.5.
    Gelet op artikelen 2.6a en 2.7 van de Regeling Wfsv heeft de inspecteur terecht het premiedeel van de heffingskorting slechts tijdsevenredig toegekend.
    De stelling van belanghebbende in het beroepschrift dat zij aanspraak kan maken op de volledige heffingskorting omdat “de regels van binnenlandse belastingplicht kunnen gelden”, faalt. Gelet op de in 2.3 en 2.4 vermelde regelgeving is immers niet de belastingplicht maar de premieplicht leidend voor de vraag in hoeverre aanspraak bestaat op het premiedeel van de heffingskorting. De omstandigheid dat belanghebbende – in de bezwaarfase – heeft gekozen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige voor het gehele jaar, heeft slechts gevolgen voor de inkomstenbelasting, en brengt niet mee dat zij ook voor de volksverzekeringen premieplichtig is voor het gehele jaar (HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:849, rov. 2.6.2, (Hof: bedoeld zal zijn: rov. 2.6.3)).
    Ook de door belanghebbende tijdens de zitting overgelegde – met aangiftesoftware van een advieskantoor gemaakte – “pro-forma aangifte” (waarin tot een andere heffingskorting wordt gekomen) leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat niet duidelijk is op welke uitgangspunten die aangifte is gebaseerd.
    (…)
    2.6.
    Belanghebbende is vanaf 3 augustus 2014 woonachtig in de Verenigde Staten en niet meer premieplichting in Nederland voor de volksverzekeringen. De omstandigheid dat de inspecteur bij de berekening van het premiedeel van de heffingskorting is uitgegaan van een latere datum, te weten van 5 september 2014 en daarmee van een breuk van 244/360, is weliswaar onjuist maar is voor belanghebbende gunstig.”
    Het Hof acht dit oordeel van de Rechtbank juist en op goede gronden genomen en maakt dit tot de zijne. In aanvulling daarop verwijst het Hof naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, nr. 15/04545, ECLI:NL:HR:2019:588, waarin in een vergelijkbare zaak is beslist dat de belastingplichtige alleen aanspraak heeft op een gedeelte van het premiedeel van de algemene heffingskorting dat is bepaald in tijdsevenredigheid naar de periode van verzekering in Nederland. Nu partijen in hoger beroep ten aanzien van vraag II geen andere standpunten hebben ingenomen, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigen. De in hoger beroep aan de stukken toegevoegde pro-forma aangifte leidt, ook op dit punt, niet tot een ander oordeel alleen al niet nu het daarin opgenomen bedrag aan heffingskortingen lager is dan het bedrag dat de Inspecteur in aanmerking heeft genomen. Gelet op vorenstaande overwegingen dient vraag II bevestigend te worden beantwoord.

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.