Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Datum 5 februari 2020 Betreft Verzoek om aandacht voor tegenstrijdigheid tussen het Burgerlijk Wetboek en de inkomstenbelastingwetgeving
Geachte voorzitter,
Uw Kamer heeft mij gevraagd om een reactie op het verzoekschrift van de heer K. M. te E. In zijn verzoekschrift vraagt de heer M. hoe de leden van de vaste commissie voor Financiën aankijken tegen de gestelde tegenstrijdigheid tussen het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de inkomstenbelastingwetgeving.
Daaruit:
De fiscaal partnerregeling voor gehuwden Echtgenoten zijn elkaars fiscaal partner. Dat staat met ingang van 1 januari 2011 in artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In de wettelijke regeling van het fiscaal partnerschap zijn voor echtgenoten geen nadere voorwaarden gesteld. Het zijn van echtgenoot is voldoende. Er gelden voor echtgenoten geen materiële voorwaarden voor bijvoorbeeld de wijze waarop de financiën onderling zijn geregeld of voor samenwonen. Het fiscaal partnerschap voor echtgenoten eindigt op het moment dat de echtgenoten niet op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen én een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend. Tot 1 januari 2011 waren in Nederland wonende echtgenoten overigens ook altijd elkaars fiscaal partner, óók als zij niet op hetzelfde woonadres waren ingeschreven.
De wetgever heeft voor het bepalen van fiscaal partnerschap bij echtgenoten met ingang van 1 januari 2011 bewust gekozen voor het uitsluitend hanteren van objectieve criteria.5 Mede hierdoor kon een belangrijke vereenvoudiging worden bereikt. Het werken met materiële criteria zou de controle door de Belastingdienst bemoeilijken.
Fiscale partners met meerdere hoofdverblijven Bij een belastingplichtige en zijn fiscaal partner tezamen wordt niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking genomen. Dat staat in artikel 3.111, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en houdt in dat fiscale partners samen maximaal één woning fiscaal als eigen woning (box 1) kunnen hebben. De wetgever heeft ook hier bewust voor gekozen, hetgeen blijkt uit de hierna opgenomen passage uit de parlementaire behandeling:
“Het kabinetsvoorstel inzake het vervallen van de verplichting tot samenwonen van gehuwden zal geen gevolgen hebben voor het wetsvoorstel Wet inkomstenbelasting 2001. Thans kunnen echtgenoten in onderling overleg reeds afwijken van deze plicht, in zoverre verandert er dus materieel eigenlijk niets. Het vervallen van de verplichting tot samenwonen zal bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij gehuwden met meer dan één eigen woning niet tot gevolg hebben dat zij voor meer dan één van die woningen in aanmerking kunnen komen voor de eigen woningregeling van box 1”6. (…)
De heer M. heeft geen hardheidsclausuleverzoek ingediend, maar mocht hij dit wel hebben gedaan, dan had ik zijn verzoek afgewezen. De wetgever heeft die situatie namelijk onderkend door ook echtgenoten die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd aan te merken als fiscale partners door geen aanvullende materiële voorwaarden te stellen voor het fiscaal partnerschap. Daarnaast heeft zoals hiervoor is weergegeven de wetgever er bewust voor gekozen dat fiscale partners samen maximaal één woning in box 1 kunnen aanmerken als eigen woning. Daarbij is de onderhavige situatie van echtgenoten die ieder afzonderlijk een woning hebben expliciet onderkend en is ook voor die situatie vastgesteld dat geen sprake zal zijn van het in aanmerking nemen van twee eigen woningen in box 1.
Hoogachtend, de minister van Financiën, W.B. Hoekstra
Erwin Olsen zegt
Dit fiscaal partnerschap geldt ook bij wonen in buitenland. Ik (man) woon als gepensioneerde in Spanje. Eenmaal per jaar kom ik 3 weken naar Nederland voor familiebezoek. Mijn vrouw is wegens medische reden blijven wonen in Nederland. Zij komt verschillende malen enige weken per jaar naar Spanje. Wij hebben een hypotheekvrij oud huis in Nederland en en woonhuis in Spanje. Ieder voor de helft.
De Nederlandse belasting zegt dat omdat ik nog kan beschikken over een huis waar ik wonen kan en mijn vrouw daar nog woont ik Nederlands belastingplichtig blijf sinds mijn verhuizing in januari 2017.
Hans Carstens zegt
Verkoop het NL-huis aan een(uw) stichting en huur het daarna “tijdelijk” als vakantiehuis terug en registreer uw echtgenote als wonende in Spanje, als de medische redenen dat toe laten.
Dan kunt u ook gelijk gebruik maken van die idiote regeling dat NL opdraait voor de medische kosten van uw vrouw als ze “op vakantie” is in NL, 49 wkn/jr.
Erwin Olsen zegt
Dank voor uw antwoord. Helaas veel te ingewikkeld voor mij
Hans v.d. Dries zegt
Eenvoudigere optie lijkt me om de bestaande situatie (gescheiden wonen) te formaliseren dmv het indienen van een verzoek tot echtscheiding resp. scheiding van tafel en bed. Daarbij neem ik aan dat de man is uitgeschreven uit de BRP
Man wordt belastingplichtige van Spanje en vrouw blijft belastingplichtig in Nederland.
Bij de boedelverdeling wordt pand Spanje aan de man en pand Nederland aan de man toegescheiden. Overbedeling kan worden geregeld door een vordering, af te lossen na overlijden. Eventuele alimentatie is fiscaal aftrekbaar, beiden vragen AOW voor alleenstaanden aan.
Jan de Voogd zegt
Tja, echtscheiding i.v.m. om medische redenen gescheiden wonen? Is dat een, morele en emotioneel gezien, aanvaardbare oplossing?
Bij opname in verpleeghuis of verzorgingshuis kan een reeds bestaand fiscaal partnerschap behouden blijven, maar dat is hier kennelijk niet aan de orde.
Erwin Olsen zegt
Scheiden doen wij niet. Wij zijn 53 jaar getrouwd. AOW voor alleenstaanden aanvragen en accepteren betekent ook veel erfenis belasting moeten betalen bij overlijden van een van ons.
Jan de Voogd zegt
ECLI:NL:HR:2020:1111
Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 26-06-2020 Datum publicatie 26-06-2020 Zaaknummer 19/04204 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2019:2213 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie
Art. 2.17, leden 2 en 5, Wet IB 2001. Belastbare inkomsten uit eigen woning als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Correctie bij één van de fiscale partners. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 26-06-2020 V-N Vandaag 2020/1676 FutD 2020-1924 met annotatie van Fiscaal up to Date
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN BELASTINGKAMER Nummer 19/04204 Datum 26 juni 2020
ARREST in de zaak van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
Tegen de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 augustus 2019, nr. BK-18/01013, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/2578) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2Beoordeling van de middelen
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1 Op 3 januari 2015 heeft de partner van belanghebbende (hierna: de partner) ter verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 Wet IB 2001 een lening bij zijn ouders afgesloten met een hoofdsom van € 271.556, een looptijd van 30 jaar en een rente van 9% per jaar.
2.1.2 De partner heeft in 2015 € 24.365 rente op de lening betaald en dat bedrag in aanmerking genomen als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. In de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) van belanghebbende en de partner voor het jaar 2015 is het negatieve belastbare inkomen uit eigen woning voor 58% bij belanghebbende en voor 42% bij de partner in aftrek gebracht.
2.1.3 De aanslag IB/PVV 2015 van de partner is opgelegd conform de aangifte. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 aan belanghebbende is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. Hij heeft het rentepercentage van 9 als onzakelijk bestempeld, de aftrekbare rente beperkt tot 4,5% en van het dienovereenkomstig verminderde negatieve inkomen uit eigen woning 58% bij belanghebbende in aanmerking genomen.
2.2.1 Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur bevoegd is de aangifte van belanghebbende te corrigeren.
2.2.2 Het Hof heeft op dit punt geoordeeld dat het de Inspecteur vrijstond de inkomsten uit eigen woning bij belanghebbende te corrigeren. De aanslag van belanghebbende wordt zelfstandig vastgesteld en belanghebbende kan geen rechten ontlenen aan de aan de partner opgelegde aanslag omdat er geen sprake was van een expliciete standpuntbepaling inzake de eigenwoningrente bij het opleggen van de aanslag aan die partner, aldus het Hof.
2.3 Het eerste middel bestrijdt dit oordeel met het betoog dat de hoogte van de inkomsten uit eigen woning bij de aanslagregeling van de partner moet worden vastgesteld en niet bij de aanslagregeling van belanghebbende omdat de woning door de partner is verworven.
2.4.1 Artikel 2.17, lid 2 en lid 5, Wet IB 2001, voor zover hier van belang, merkt de belastbare inkomsten uit eigen woning aan als een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel dat bij de belastingplichtige en zijn partner wordt geacht op te komen in de onderlinge verhouding die zij daarvoor bij het doen van aangifte kiezen. Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling volgt dat die inkomsten dan geacht worden “te zijn genoten conform de verdeling zoals bij aangifte is gedaan”.1 De wettekst noch de parlementaire geschiedenis biedt aanknopingspunten om te veronderstellen dat de hoogte van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel – zoals in dit geval de inkomsten uit eigen woning – uitsluitend kan komen vast te staan door de vaststelling van de aanslag van de partner die de betreffende inkomsten feitelijk heeft genoten.
2.4.2 In het bestreden oordeel is het hiervoor in 2.4.1 overwogene niet miskend. Het middel faalt.