Selecteer een pagina

Geen middeling bij berekening zorgbijdrage aan CAK

ECLI:NL:CRVB:2020:347

 

Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 19-02-2020 Datum publicatie

20-02-2020 Zaaknummer 18/746 ZVW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Vaststelling buitenlandbijdrage. Noch de Zvw, noch de Regeling voorziet in enige vermindering van de buitenlandbijdrage in geval er sprake is van fluctuerende inkomens. Vindplaatsen Rechtspraak.nl

18 746 ZVW, 18/747 ZVW Datum uitspraak: 19 februari 2020 Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 20 december 2017, 17/1707 en 17/1708 (aangevallen uitspraken)

Partijen: [appellant] te [woonplaats], België (appellant) en CAK

 

  1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant betrekking heeft op de berekening van de bijdragen van 2013 en 2015 op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) (de buitenlandbijdragen), in het bijzonder op de vraag of daarbij uit gegaan moet worden van een over de jaren 2013, 2014 en 2015 gemiddeld jaarinkomen.

4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen is in de Zvw en de Regeling zorgverzekering (Regeling) dwingend voorgeschreven op welke wijze de buitenlandbijdrage berekend moet worden (zie de uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2579). In latere uitspraken heeft de Raad de berekeningswijze van de buitenlandbijdrage uiteengezet en toegelicht (zie de uitspraken van 9 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3128, ECLI:NL:CRVB:2015:3129 en ECLI:NL:CRVB:2015:3132). Noch de Zvw, noch de Regeling voorziet in enige vermindering van de buitenlandbijdrage in geval er sprake is van fluctuerende inkomens.

4.3. Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraken worden bevestigd.

2 Reacties

  1. Inkomstenbelasting. Middeling
    Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
    Besluit van 16 december 2020, nr. 2020-226944
    De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
    In dit besluit staat het beleid over middeling.

    2. Opname van het jaar van overlijden in het middelingstijdvak
    Het middelingstijdvak bestaat volgens artikel 3.154, eerste lid, Wet IB 2001 uit drie aaneengesloten gehele kalenderjaren waarin de belastingplichtige binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is geweest. Als een belastingplichtige als gevolg van overlijden niet het gehele kalenderjaar als belastingplichtige wordt aangemerkt, kan dat deeljaar geen onderdeel zijn van een middelingstijdvak. Het doel van middeling is om progressienadelen op te vangen in situaties waarin de hoogte van het inkomen uit werk en woning sterk schommelt. Door het uitsluiten van deeljaren in het middelingstijdvak heeft de wetgever kennelijk willen voorkomen dat middeling van toepassing wordt bij inkomensdalingen die worden veroorzaakt door het gedurende het kalenderjaar beginnen of eindigen van de binnenlandse belastingplicht of kwalificerende buitenlandse belastingplicht.
    In de praktijk doet het zich voor dat een belastingplichtige door overlijden niet het gehele jaar belastingplichtig is, terwijl zijn inkomen in dat deeljaar juist hoger is dan de inkomens in de aan dat deeljaar voorafgaande kalenderjaren. Bijvoorbeeld vanwege een ontslagvergoeding of de ontvangst van een uitkering die ziet op meerdere jaren (nabetaling), maar in één keer wordt uitbetaald. Zo’n deeljaar kan dan op grond van artikel 3.154 Wet IB 2001 niet in een middelingstijdvak worden betrokken, ondanks het feit dat middeling juist voor dergelijke situaties is bedoeld. Dit acht ik ongewenst, voor zover de stijging van het belastbaar inkomen uit werk en woning niet wordt veroorzaakt door het overlijden van belastingplichtige, zoals bijvoorbeeld bij postuum loon of stakingswinst wel het geval is. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.
    Goedkeuring
    Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat voor de toepassing van middeling als bedoeld in artikel 3.154 Wet IB 2001, als geheel kalenderjaar mag worden aangemerkt, het kalenderjaar waarin slechts een deel van dat jaar binnenlandse belastingplicht of kwalificerende buitenlandse belastingplicht bestond.
    Voorwaarden
    Voor deze goedkeuring gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:
    • a.Het belastbare inkomen uit werk en woning dat in het deeljaar is genoten, is hoger dan de belastbare inkomens uit werk en woning van beide andere kalenderjaren die deel uitmaken van het middelingstijdvak.
    • b.De binnenlandse of kwalificerende buitenlandse belastingplicht is geëindigd als gevolg van het overlijden van de belastingplichtige.
    • c.De oorzaak van het hogere belastbare inkomen uit werk en woning in het deeljaar, is niet gelegen in het overlijden van de belastingplichtige. Voor zover dit wel het geval is, kan dat deel van het belastbaar inkomen niet worden meegenomen in de middeling.
    • d.De overige voorwaarden van artikel 3.154 Wet IB 2001 blijven van toepassing.
    Lees verder op: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020-62987.html

    Antwoord
  2. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:279, BRE – 20 _ 9012 Datum uitspraak 20 januari 2022
    Daaruit:

    2.6. In geschil is het antwoord op de vraag of voor de berekening van de middelingsteruggave de “tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning” van € 75 op de verschuldigde inkomstenbelasting over het jaar 2019 in mindering moet worden gebracht. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is niet in geschil dat de middelingsteruggaaf € 4.971 bedraagt. Verder is in geschil of de inspecteur algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
    2.7. In artikel 3.154 van de Wet IB 2001 is opgenomen hoe een middelingsteruggaaf dient te worden berekend. Lid 4 van dat artikel bepaalt (ook voor de onderliggende jaren 2017, 2018 en 2019):
    “ Als over de jaren van het middelingstijdvak geheven belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning wordt aangemerkt de belasting die is geheven vóór toepassing van artikel 2.10, tweede lid, artikel 2.10a, tweede lid, en de heffingskorting. (…)”.
    2.8. Artikel 2.10, tweede lid Wet IB 2001 betreft de door de inspecteur toegepaste “tariefsaanspassing aftrek kosten eigen woning”. Gelet op de wettekst is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht deze tariefsaanpassing van € 75 bij de berekening van de middelingsteruggaaf buiten beschouwing heeft gelaten. De middelingsteruggaaf van € 4.971 is dus op het juiste bedrag vastgesteld.

    Antwoord

Laat een reactie achter voor Jan de Voogd Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.