Wetsvoorstel aanpassing box 3

sep 18, 2020

Wijziging van enkele wetten houdende aanpassing van de belastingheffing over sparen en beleggen in de inkomstenbelasting (Wet aanpassing box 3)

MEMORIE VAN TOELICHTING

2.1. Materieelrechtelijke wijzigingen in de vermogensrendementsheffing

Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd van € 30.846 (in 2020) naar € 50.000 (in 2021). Deze bedragen gelden per individu, partners mogen het heffingvrije vermogen dus tweemaal in aanmerking nemen in het bepalen van hun gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. De schijfgrenzen worden opnieuw vastgesteld, waarbij de 2e schijf begint bij een box 3 vermogen van € 100.000 en de 3e schijf bij een vermogen van € 1.000.000. Voor alle circa 3 miljoen belastingplichtigen in box 3 daalt het inkomen in box 3. Voor circa 900.000 mensen daalt het box 3-inkomen naar nihil.

Het belastingtarief in box 3 stijgt per 2021 van 30% naar 31%. Met de verhoging van het tarief naar 31% worden de verhoging van het heffingvrije vermogen en het geraamde gedragseffect door de wijzigingen deels gedekt. De combinatie van de verhoging van het heffingvrije vermogen en de verhoging van het tarief leidt tot een lastenverlichting voor het grootste deel van de huidige groep belastingplichtigen in box 3. Van de huidige populatie betalen 900.000 mensen geen belasting meer in box 3. Iedereen met een vermogen dat tussen de € 50.000 en circa € 220.000 (voor partners minder dan € 440.000) ligt gaat minder belasting betalen. Dit zijn circa 1.700.000 mensen. Voor de circa 400.000 mensen met een vermogen van meer dan € 220.000 (voor partners meer dan € 440.000) leidt dit voorstel tot een lastenverzwaring. Hieruit blijkt duidelijk dat voor de effectieve belastingdruk het heffingvrije vermogen en het tarief onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Voor de groep van belastingplichtigen voor wie de belastingdruk stijgt treden naar verwachting gedragseffecten op, zoals het verschuiven van vermogen van box 3 naar box 2.

 

2.2. Formeelrechtelijke wijzigingen

De formeelrechtelijke aanpassingen moeten voorkomen dat een ophoging van het heffingvrije vermogen doorwerkt naar de vermogenstoets die in veel inkomensafhankelijke regelingen wordt gehanteerd. Zonder deze aanpassingen zouden meer betrokkenen in aanmerking komen voor een (hogere) inkomensafhankelijke tegemoetkoming. Gevolg van het voorkomen van deze doorwerking naar inkomensafhankelijke regelingen, is dat belastingplichtigen met een vermogen van € 31.430 (per 2021) nog steeds aangifte inkomstenbelasting over box 3 moeten doen, ook al wordt het heffingvrije vermogen verhoogd tot € 50.000. Daarnaast vergt het voorkomen van deze doorwerking een forse inspanning van de Belastingdienst; vrijwel de gehele uitvoeringslast, zowel incidenteel als structureel is toe te schrijven aan het voorkomen van deze doorwerking. Dit is nader toegelicht in paragraaf 9. Desalniettemin acht het kabinet het doelmatig om deze doorwerking te voorkomen, omdat het achterwege laten ervan forse budgettaire gevolgen zou hebben.

Lees verder op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/09/15/memorie-van-toelichting-wet-aanpassing-box-3

11 Reacties

  1. Noot jdv: Merk op dat de verplichting aangifte van vermogen in box 3 te gaan doen (bij vermogen boven 31340 Euro) ook zal gelden voor buitenlands belastingplichtigen. Degenen van hen die zorgtoeslag ontvangen zullen op basis van de rendementsgrondslag in box 3 getoetst worden of ze voor die zorgtoeslag in aanmerking blijven komen. De MvT bevat overwegingen waarom deze aangifteplicht, die voor een deel van de belastingplichtigen (in het algemeen) nieuw is, ondanks de administratieve rompslomp noodzakelijk is. De verplichting om, ondanks het feit dat soms geen belasting box 3 zal worden geheven, dan toch aangifte te doen (vooral ivm de inkomensafhankelijke regelingen) wordt proportioneel geacht bij toetsing aan het EVRM. Ik verwacht bezwaarschriften, zeker van degenen die geen toeslag aanvragen.

    Antwoord
  2. Voor het recht op zorgtoeslag is in 2020 een vermogenstoets vastgesteld van € 147.459 voor een rechthebbende met toeslagpartner. Begrijp ik nu goed dat deze grens in 2021 wordt gesteld op € 62.680.-?

    Antwoord
    • Vermogensgrenzen voor zorgtoeslag 2020 , resp. 2021

      alleenstaande € 116.613 € 117.107
      partners € 147.459 € 148.477

      Max. inkomensgrenzen voor zorgtoeslag 2020, resp. 20921

      alleenstaande € 30.481 € 30.918
      partners € 38.945 € 39.792

      Dit met als bron: https://financieel.infonu.nl/belasting/104675-hogere-zorgtoeslag-2021-bij-laag-inkomen.html

      Voorts uit de Begroting van SZW:

      Beleidsmatige verlaging zorgtoeslag
      Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremie en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. In 2021 wordt het normpercentage van de zorgtoeslag voor alleenstaanden en meerpersoonshuishoudens met 0,055%-punt verhoogd tot respectievelijk 1,885% en 4,195%. De beleidsmaatregel leidt tot een maximaal negatief inkomenseffect van ‒ 0,1% voor lage inkomens. Per saldo stijgt de zorgtoeslag echter vanwege de reguliere compensatie voor de hogere nominale zorgpremie.

      Antwoord
      • De verplichting om, ondanks een vrijstelling van €50.000 pp, bij een vermogen van
        >€ 31430,- Box 3 aangifte te doen heeft dus niets van doen met het recht op zorgtoeslag.
        Is waarschijnlijk dus voor andere toeslagen zoals huurtoeslag etc.

      • Vermoedelijk heeft u gelijk: de vermogenstoets voor een alleenstaande in de huurtoeslag is bijv. 31340 Euro. De doorwerking van de verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 is niet relevant voor de vermogenstoets in de zorgtoeslag.

  3. Uit de beantwoording Kamervragen Miljoenennota 2021:

    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/09/25/beantwoording-kamervragen-over-miljoenennota-2021

    Vraag 15
    Welke maatregelen uit de begrotingen hebben specifiek tot doel om de grote vermogensongelijkheid in Nederland terug te dringen (waarbij de rijkste 1 procent bijna een kwart van het totale Nederlandse vermogen (exclusief pensioenen) in bezit heeft) en kan onderbouwd worden wat de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze maatregelen is om de vermogensongelijkheid terug te dringen?
    Antwoord op vraag 15
    Het kabinet heeft geen doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid. In plaats daarvan stuurt het kabinet op inkomensongelijkheid. Allereerst omdat er een meer directe relatie tussen iemands inkomen en zijn/haar koopkracht is. Daarnaast is vermogen heel verschillend van aard, waardoor een verandering in vermogensongelijkheid kan worden veroorzaakt door veel verschillende factoren (zoals ontwikkelingen op de woning- of kapitaalmarkt) en het vanuit overheidsbeleid niet wenselijk is om op zulke fluctuaties te reageren.
    Het kabinet neemt met deze begroting wel een aantal vermogens gerelateerde maatregelen, namelijk een aanpassing van de vermogensrendementsheffing en een maatregel in de overdrachtsbelasting. Zo wordt er in het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3 voorgesteld de vermogensrendementsheffing in box 3 aan te passen om tegemoet te komen aan de kleine vermogens. Dit wordt gedaan door het heffingvrije vermogen te verhogen. Kleine spaarders worden hierdoor ontzien en grotere vermogens worden zwaarder belast. Daarnaast krijgen koopstarters meer kans door differentiatie in de overdrachtsbelasting waarin zij worden vrijgesteld van deze belasting, terwijl het tarief voor beleggers wordt verhoogd naar acht procent. Op basis van artikel 3.1 in de Comptabiliteitswet (CW 3.1) bevatten de voorstellen een toelichting op nagestreefde doelstellingen, doeltreffendheid, doelmatigheid, ingezette beleidsinstrumenten en financiële gevolgen voor het Rijk en, waar mogelijk, maatschappelijke sectoren. Deze toelichting staat opgenomen in de betreffende memorie van toelichting.

    Vraag 17
    Waarom is ervoor gekozen beleggingen door geleend geld in box 3 niet zwaarder te belasten, in lijn met het op dit punt eerder aangekondigde plan?
    Antwoord op vraag 17
    Een belangrijk verschil tussen het huidige wetsvoorstel Aanpassing box 3 en het eerder aangekondigde plan is dat dit wetsvoorstel in werking treedt per 1 januari 2021, waar het eerder aangekondigde plan pas per 1 januari 2022 in werking zou treden. Voor aanpassingen op korte termijn (per 1 januari 2021) zijn alleen aanpassingen binnen de kaders van het huidige stelsel mogelijk. De aftrekbaarheid van schulden in box 3 beperken is een structuurwijziging die niet per 1 januari 2021 gerealiseerd kan worden.
    Vraag 104
    Hoeveel levert het op wanneer de eigen woning in box 3 wordt geplaatst met een vrijstelling van 5 ton eigenwoningschuld?
    Antwoord op vraag 104
    In het rapport Brede Maatschappelijke Heroverwegingen-wonen is een variant berekend van het verplaatsen naar box 3 met een vrijstelling van 3 ton eigenwoningschuld, met een geschatte budgettaire opbrengst van structureel € 4,8 miljard. Het volledig uitfaseren van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait in box 1 was een andere variant, met een budgettaire opbrengst van structureel € 3,1 miljard. Verplaatsing in box 3 met een vrijstelling van 5 ton zal qua budgettaire opbrengst tussen deze twee bedragen liggen.

    Antwoord
  4. Betreft Beantwoording vragen wetgevingsoverleg pakket BP 2021
    Voor de vraag of de box 3-heffing in de periode 2013 tot en met 2016 in strijd was met het EVRM-recht is het bepalen van het gemiddelde van de drie categorieën niet aan de orde. Zoals ik in mijn brief van 16 oktober 2020 heb aangegeven concludeert het kabinet op basis van de arresten van de Hoge Raad dat pas sprake is van een schending van het EVRM-recht als het gemiddeld haalbare rendement op iedere risicoarme vermogenscategorie afzonderlijk lager is dan 1,2%.
    (..)
    Tot slot vind ik het wel belangrijk om hierbij nog op te merken dat de vraag of de box 3-heffing wel of niet in strijd was met het EVRM-recht niet een op een gelijk staat aan de vraag of financiële compensatie zou moeten plaatsvinden. Het is niet per definitie zo dat financiële compensatie moet volgen op het moment dat een schending op stelselniveau wordt vastgesteld. Volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de Mens kan aanpassing van de wetgeving voldoende rechtsherstel bieden in het geval van vaststelling van een schending, zonder dat daarnaast de belastingplichtigen zelf financiële compensatie moet worden geboden.5 De Nederlandse wetgever heeft in 2015 bij vaststelling van het Belastingplan 2016 besloten om per 1 januari 2017 het stelsel te herzien. Verschillende rechtbanken hebben inmiddels geoordeeld dat het stelsel vanaf 2017 niet is strijd is met het EVRM-recht.
    Lees verder op:
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/11/05/brief-beantwoording-vragen-wgo-pakket-belastingplan-2021

    Antwoord
  5. II 35572-81 – Brief d.d. 04-12-2020, staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief – Reactie op opiniestuk inzake rendementen box 3
    De leden van de fracties van de VVD, SGP en D66 vragen naar de status van het onderzoek naar de praktische mogelijkheden voor een heffing over werkelijk rendement in box 3. Daarnaast vragen zij wanneer de resultaten van dit onderzoek kunnen worden verwacht. De leden van de fracties van de VVD en de SGP vragen tevens naar de status van het onderzoek naar de tegenbewijsregeling, waarbij zij ook vragen wanneer de resultaten van dit onderzoek kunnen worden verwacht.
    Het onderzoek naar praktische mogelijkheden voor een heffing op basis van werkelijk rendement wordt op dit moment uitgevoerd. Ondanks dat het een groot en complex onderzoek betreft verwacht de opdrachtnemer het onderzoek conform afspraak in het vroege voorjaar af te ronden. Vervolgens zal ik de resultaten van het onderzoek, zoals toegezegd, in het voorjaar van 2021 aan uw Kamer sturen, zodat deze gebruikt kunnen worden tijdens de formatie. Daarnaast zijn recent deskundigen gestart met een inventarisatie van juridische mogelijkheden voor een eventuele tegenbewijsregeling. De resultaten hiervan zullen eveneens in het voorjaar aan uw Kamer worden gestuurd.
    De wijze van herijking van de forfaitaire rendementspercentages box 3 vormt een belangrijk onderdeel van de vermogensrendementsheffing. Door de herijking sluiten de rendementspercentages immers zo goed mogelijk aan bij het werkelijk behaalde rendement. Voor een controle van de berekening kunnen mensen echter niet gemakkelijk gebruikmaken van een tabel of vaststaande berekening, maar moeten zij de onderbouwing/berekening opzoeken in het Belastingplan 2016 (of in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001)) met aanvullend de toelichting in de fiscale moties- en toezeggingenbrief. Het lid Lodders heeft bij het algemeen overleg Belastingdienst en belastingen de toezegging ontvangen om meer transparantie in de jaarlijks vastgestelde forfaitaire box 3-berekening plus een aparte verificatie door het Centraal Planbureau (CPB). Hierna wordt hier nader op ingegaan.

    Antwoord
  6. Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

    Datum21 juni 2021
    BetreftBox 3

    Onderzoek werkelijk rendement
    Uit de tot op heden intern uitgevoerde onderzoeken naar een moderne en uitvoerbare box 3-heffing naar werkelijk rendement is de beschikbaarheid van (digitale) informatie als een belangrijke voorwaarde geïdentificeerd. De huidige informatiepositie van de Belastingdienst is niet voldoende om een heffing naar werkelijk rendement op een moderne en uitvoerbare wijze vorm te geven. Om die reden heeft het kabinet extern onderzoek laten uitvoeren naar de beschikbaarheid van data met de focus op de aanwezigheid van data bij de ketenpartners, de werkwijze van innovatieve partijen in de fintech-sector ten aanzien van de verwerking van data, en hoe de informatie door de Belastingdienst verwerkt kan worden. Het onderzoek, uitgevoerd door PwC, biedt inzicht in de praktische mogelijkheden om over de benodigde data te beschikken.
    Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2021 heb ik aan uw Kamer toegezegd dit onderzoek zo snel als mogelijk aan uw Kamer te sturen, zodat de uitkomsten kunnen worden gebruikt tijdens de formatie.1 Met het versturen van het rapport aan uw Kamer wordt ook voldaan aan de in november 2020 aangenomen motie van de leden Van Haga en Baudet.2 In deze motie wordt het kabinet namelijk verzocht om te onderzoeken of en hoe belastingplichtigen de mogelijkheid kan worden geboden om te kiezen voor een heffing op basis van het werkelijke rendement. In het vervolg van deze brief zal ik kort ingaan op de opzet van en bevindingen uit het onderzoek en zal ik de nodige vervolgstappen benoemen.
    (..)
    Vervolgstappen
    De uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van een stelsel naar werkelijk rendement zijn onder meer afhankelijk van de beschikbaarheid van de benodigde data, de aanpassingen en waarborgen die noodzakelijk zijn om de informatie-infrastructuur in te richten bij zowel de Belastingdienst als bij ketenpartners, de beheersing van eventuele ontwijkingsmogelijkheden en de wijze waarop een dergelijke heffing kan worden ingepast in een digitaal aangifteproces zonder een forse toename van administratieve lasten voor de belastingplichtige en risico’s op fouten. De resultaten van dit onderzoek bieden waardevolle informatie over het belangrijke element van de beschikbaarheid van data. Het onderzoek biedt daarmee goede aanknopingspunten die kunnen bijdragen aan een nadere uitwerking van een stelsel naar werkelijk rendement. Het is daarbij aan het volgende kabinet om de uitkomsten van dit rapport, in samenhang met alle andere belangrijke elementen, nader in kaart te brengen en desgewenst een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.

    Antwoord
  7. UIt deze brief voorts:

    Inventarisatie tegenbewijsregeling
    In uw Kamer is met enige regelmaat ter sprake gekomen dat belastingplichtigen de bestaande box 3-heffing als te hoog ervaren. Dit geldt met name voor belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld in box 3. Om die reden heb ik, onder andere naar aanleiding van vragen van het lid Lodders3, aangegeven zo snel mogelijk juridisch advies in te winnen bij deskundigen over de eventuele mogelijkheid van een (tijdelijke) tegenbewijsregeling voor een afgebakende groep belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld.4 Dit advies is bijgevoegd bij deze brief.
    (>>)
    De deskundigen komen tot de conclusie dat een tegenbewijsregeling die uitsluitend toegankelijk is voor een afgebakende groep spaarders met vooral of uitsluitend spaargeld in juridisch opzicht tot grote spanning leidt met het gelijkheidsbeginsel. Het niet kunnen toepassen van de tegenbewijsregeling door andere groepen belastingplichtigen kan leiden tot een disproportionele ongelijke behandeling van de verschillende groepen belastingplichtigen. Dit leidt ertoe dat zeker niet kan worden uitgesloten dat belastingplichtigen die niet in aanmerking komen voor de tegenbewijsregeling, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, alsnog in aanmerking kunnen komen voor toepassing van de tegenbewijsregeling. De deskundigen bestempelen de juridische houdbaarheid van een tegenbewijsregeling, die alleen open staat voor een afgebakende groep belastingplichtigen als ‘twijfelachtig’.
    (..)
    Conclusie van het kabinet
    Op basis van het advies van deze deskundigen komt het kabinet tot de conclusie dat het juridisch niet mogelijk is en maatschappelijk onwenselijk is om een tegenbewijsregeling in box 3 te introduceren voor een afgebakende groep belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld. Om die reden adviseer ik een volgend kabinet geen stappen in deze richting te zetten en de focus te leggen bij het verder uitwerken van de mogelijkheden voor een uitvoerbare heffing naar werkelijk rendement, mede op basis van de onderzoeksresultaten van PwC.
    Met betrekking tot het ongevraagde advies van de deskundigen is het kabinet van mening dat die denkrichting vergelijkbaar is met de contourenschets die mijn voorganger aan uw Kamer had voorgelegd.5 Daarover werd eerder al geconcludeerd dat dit zou leiden tot een herverdeling ten nadele van belastingplichtigen die relatief veel overige bezittingen of schulden hebben in box 3 en tegelijkertijd relatief lage werkelijke rendementen behalen. Tegemoetkomen aan deze kritiek zou leiden tot een complexer stelsel dat bovendien gevoeliger wordt voor arbitrage.6 Daarom werd dit voorstel als onevenwichtig beoordeeld. De overwegingen die daarbij speelden zijn naar mening van het kabinet ook van toepassing op de door de deskundigen meegegeven andere denkrichting.
    Tot slot
    Zoals gezegd bestaat er in uw Kamer een brede wens om de huidige forfaitaire box 3-heffing om te zetten in een heffing over het werkelijk behaalde rendement. Daarbij is in uw Kamer ook vaak aangegeven dat een heffing over het werkelijk behaalde rendement niet op korte termijn haalbaar is. Eventuele tijdelijke regelingen of aanpassingen om tegemoet te komen aan (een deel van) de belastingplichtigen in box 3 blijken juridisch niet houdbaar of zijn als onevenwichtig beoordeeld. Positief is wel dat de resultaten uit het onderzoek van PwC een beter perspectief bieden op de mogelijkheden voor een stelsel naar werkelijk rendement. Het volgende kabinet zou daarom – in lijn met de wens van uw Kamer en mede op basis van de recente onderzoeksresultaten – een stelsel naar werkelijk rendement nader uit kunnen werken en doorlichten op alle relevante aspecten zoals haalbaarheid, uitvoerbaarheid, complexiteit en beheersing van ontwijkingsmogelijkheden. Op basis daarvan zou vervolgens het gesprek met uw Kamer verder gevoerd kunnen worden. Op deze wijze kan deze breed gedragen wens wellicht ook uitmonden in een breed gedragen voorstel.
    Hoogachtend,
    de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
    J.A. Vijlbrief

    lees verder op : https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/06/21/kamerbrief-box-3

    Antwoord
  8. Deze 2de Kamer motie is aangenomen:

    Nr.
    93 MOTIE VAN HET LID IDSINGA C.S.
    Voorgesteld 8 juli 2021
    De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat met name spaarders met geld op de spaarrekening, waaronder pensioengeld, momenteel onevenredig hard worden getroffen door een combinatie van negatieve rente, inflatie en de huidige heffing van box 3 op basis van een fictief positief rendement; verzoekt de regering, om, in afwachting van een nieuwe definitieve regeling op basis van heffing op reëel rendement, tussentijdse oplos-singen voor spaargeld binnen box 3 te verkennen, en de Kamer daarover te berichten, en gaat over tot de orde van de dag. Idsinga Inge van Dijk Grinwis

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.