Kamerbrief over pensioenen defensiepersoneel

jun 23, 2021

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 22 juni 2021 Betreft Verzamelbrief personeel

 

Voorafgaand aan het commissiedebat Personeel van 23 juni aanstaande, wil ik uw Kamer middels deze brief informeren over een viertal onderwerpen.

Gerechtelijke uitspraak procedure pensioenpremie militairen

In mijn antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Van Helvert en Slootweg (beiden CDA) over het bericht ‘militairen betaalden te veel voor pensioen’ van 4 december 2020 (Kamerstuk 2020D50396) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de gerechtelijke uitspraak in de procedure die door zeven (voormalig) militairen is aangespannen over de hoogte van de pensioenpremie die vanaf 2004 tot en met 2018 bij hen is ingehouden.

Op 26 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag, kamer voor kantonzaken, uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2021:5372). Alle vorderingen van eisers jegens Defensie zijn afgewezen. In het vonnis heeft de rechter kort gezegd geoordeeld dat Defensie in alle aan de orde zijnde jaren, op grond van de pensioenovereenkomst, een deugdelijke grondslag had voor het in rekening brengen van de jaarlijks ingehouden werknemerspremie. Tegen deze uitspraak is binnen drie maanden nog hoger beroep mogelijk.

 

 

Brief uitvoering motie-Kerstens/Karabulut

Op 17 mei jl. heeft dhr. Van den Heuvel uw Kamer een brief gestuurd. Deze brief is in afschrift aan de minister en mij gestuurd. In deze brief gaat hij in op de opdracht aan een onafhankelijke commissie inzake het AOW-gat militairen naar aanleiding van de motie van de leden Kerstens en Karabulut van 30 november jl. (Kamerstuk 35570-X nr. 25). Hierbij reageer ik op deze brief.

Op 16 februari 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen uitvoering van deze motie (Kamerstuk 35570-X, nr. 84). Ik heb toen aangegeven dat Defensie ter uitvoering van de motie een onafhankelijke commissie zal vragen om te onderzoeken of in de uitvoering van de regeling AOW-gat geborgd is dat gewezen militairen daadwerkelijk 100% van hetgeen zij gerechtvaardigd konden verwachten, ontvangen. Binnen dit kader onderzoekt de commissie tevens of de uitvoering van deze regeling kan leiden tot schrijnende individuele gevallen. In vervolg hierop heb ik uw Kamer op 19 mei jl. geïnformeerd dat de onafhankelijke commissie onder voorzitterschap van de heer Van Zwol op korte termijn haar werkzaamheden zal aanvangen. Voorzien is dat oplevering van het rapport in het derde kwartaal van 2021 zou kunnen plaatsvinden (Kamerstuk 35570-X, nr. 90). Deze opdracht aan de commissie is in lijn met hetgeen ik tijdens het wetgevingsoverleg op 30 november 2020 en de begrotingsbehandeling Defensie op 3 december 2020 heb aangegeven. Het uitgangspunt van de AOW-gat compensatie is immers dat er wordt gekeken naar hetgeen gewezen militairen op de leeftijd van 65 jaar hadden kunnen verwachten wanneer de AOW-leeftijd niet verhoogd zou zijn geweest. Op de leeftijd van 65 jaar hadden zij kunnen verwachten een AOW-uitkering te krijgen. Nu deze AOW-uitkering voor hen op dat moment ontbrak, compenseert Defensie deze voor 100%.

De heer Van den Heuvel geeft in zijn brief van 17 mei jl. aan dat met de opdracht aan de commissie niet de financiële problemen die voortvloeien uit het niet doorlopen van de UGM tot na de AOW-leeftijd worden geadresseerd. Dit is niet het geval. De commissie zal zich buigen over ieder probleem dat voortvloeit uit het AOW-gat en onder haar aandacht wordt gebracht, waarbij uiteraard ook de aan uw Kamer gestuurde kaarten zullen worden behandeld. In geval er belanghebbenden zijn die aangeven dat er een schrijnende situatie is ontstaan vanwege het feit dat zij na 65 jaar geen UGM uitkering meer genieten, maar een pensioenuitkering en AOW-gat compensatie, dan zal dit verzoek door de Commissie in behandeling worden genomen.

Zoals in mijn eerdere brief aan de Kamer gemeld, zal de commissie op korte termijn van start gaan. De commissie zal secretarieel worden ondersteund vanuit het onafhankelijke Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP). Onderdeel van het secretariaat is de inrichting van een loket waar iedere individuele situatie kan worden gemeld.

 

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE  Drs. B. Visser

Lees verder op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/06/22/kamerbrief-over-pensioenpremie-en-aow-gat-militairen-beloning-stafadjudanten-en-digitaal-patientendossier

 

Lees verder op: DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Drs. B. Visser

2 Reacties

  1. ECLI:NL:RBDHA:2021:5372
    Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 26-05-2021 Datum publicatie 09-06-2021 Zaaknummer 8525237 RL EXPL 20-8964 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie
    Eindloonregeling militairen ABP periode 2004-2018. Hoe komt de vaststelling van de in die periode op het salaris van de militairen ingehouden premie tot stand; heeft Defensie steeds de juiste bedragen ingehouden op de juiste gronden? Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    AR-Updates.nl 2021-0748 RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats ’s-Gravenhage
    nv+hvb/dd Rolnr.: 8525237 RL EXPL 20-8964 26 mei 2021

    daaruit:

    3.2. Eisers leggen aan hun vorderingen, kort samengevat, het navolgende ten grondslag.
    In 2004 zijn alle deelnemers aan de ABP-pensioenregeling, met uitzondering van de militairen, overgestapt van een eindloonregeling naar een middelloonregeling. Voor militairen bleef tot 2019 de eindloonregeling gehandhaafd. Gelet hierop is in 2004 tussen Defensie en de vakcentrales in het Sectoroverleg Defensie (hierna: het SOD) een koppelafspraak gemaakt. Op basis van deze koppelafspraak zou de werknemerspremie voor militairen worden verhoogd met afzonderlijke premieopslagen, wanneer handhaving van de eindloonregeling zou leiden tot meerkosten voor de Defensie. Als gevolg van de handhaving van de eindloonregeling voor militairen mochten immers geen meerkosten ontstaan voor andere overheidssectoren. Om te beoordelen of sprake is van meerkosten moeten de werkelijke eindloonkosten voor de militairen worden vergeleken met de middelloonkosten, bij de berekening waarvan moet worden uitgegaan dat de militairen deelnemen aan dezelfde middelloonregeling als die voor burgerpersoneel geldt. Dat de premieopslag is gekoppeld aan meerkosten blijkt zowel uit de tekst van de koppelafspraak uit 2004 als uit de objectief kenbare bedoeling, die volgt uit de verslagen van het SOD waarin telkenjare overleg is gepleegd over de vaststelling van de door Defensie in te houden premie in verband met de door Defensie af te dragen bedragen aan ABP vanwege de door ABP aan de militairen uit te keren ouderdomspensioenen op basis van de voor militairen geldende eindloonregeling.
    Gebleken is, aldus eisers, dat er geheel geen meerkosten waren, behoudens het jaar 2014. Dat volgt uit het als productie 1 bij dagvaarding overgelegde rapport van [X] . Defensie wist ook dat er geen meerkosten waren, althans had dit moeten weten. Defensie heeft nagelaten de vakcentrales te informeren over de omstandigheid dat er geen meerkosten waren. De vakcentrales verkeerden dus ten onrechte in de veronderstelling dat telkens een premieopslag werd toegepast wegens hogere kosten van de eindloonregeling. Wanneer de vakcentrales dit wel hadden geweten dan waren de regelingen in het SOD nimmer tot stand gekomen op de wijze als zij daar zijn overeengekomen.
    Defensie heeft wanprestatie gepleegd en/of onrechtmatig gehandeld, door ondanks de wetenschap dat er geen meerkosten waren toch premieopslagen te incasseren bij de militairen, onder wie eisers. Door deze wanprestatie en/of dit onrechtmatig handelen hebben eisers schade geleden. Deze schade bestaat uit de afzonderlijke premieopslagen die Defensie ten onrechte heeft ingehouden en de structurele premieopslag van 5% (de stijging van 25 naar 30%) die vanaf 2006 is ingehouden op het loon van eisers. Tot slot is Defensie schadeplichtig omdat – ondanks de lagere pensioenlasten voor militairen in de eindloonregeling – geen premieafslag is toegepast.
    3.3.
    Voorts leggen eisers aan hun vordering te grondslag dat Defensie zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van de militairen door premieopslagen in te houden voor niet bestaande meerkosten.
    En voorts: Samengevatte beoordeling van de Rechtbank:

    Conclusie
    5.17.
    De vorderingen van eisers moeten worden afgewezen en eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
    5.18.
    Uit de door eisers ingenomen standpunten op basis van hun overgelegde cijfermatige inzichten leidt de kantonrechter af dat zij van mening zijn dat Defensie bij de financiering van de voor eisers geldende eindloonregeling in de periode van 2004 tot en 2018 andere (beleids)keuzes had moeten maken en/of andere regelingen had moeten treffen dan Defensie heeft gedaan. Defensie zou dan wellicht zelfs goedkoper uit zijn geweest.
    Het is evenwel in de Nederlandse verhoudingen niet aan de rechter om de innerlijke waarde of de billijkheid van vastgestelde wettelijke regelingen te toetsen. Die beoordeling is aan andere organen van Defensie voorbehouden.

    Antwoord
  2. Wat een ´slappe´ uitspraak in eerste aanleg. Hopelijk gaan eisers in beroep.

    Antwoord

Laat een reactie achter voor Jan de Voogd Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.