Selecteer een pagina

Verbeterd voorstel voor verdragsrecht voor nabestaanden

Zie ook deze draad voor een eerder bericht:

https://vbngb.eu/2017/02/20/toezegging-minister-vws-naar-onderzoek-van-de-positie-van-nabestaanden-na-overlijden-van-verdragsgerechtigde-partner/

 

De Minister van VWS gaat de problematiek van verdragsrecht voor nabestaanden als volgt oplossen (via wijziging van Bijlage Vo883/2004). Zie deze brief aan de Eerste Kamer:

Datum 5 september 2018
Betreft Commissiebrief Eerste Kamer inzake Niet- wettelijk nabestaandenpensioen

Geachte voorzitter,

In uw brief van 29 juni met kenmerk 159915.29u vraagt u mij om gehoor te geven aan uw verzoek om een regeling te treffen voor nabestaanden van verdragsgerechtigden die in het buitenland wonen maar nog geen zelfstandig verdragsrecht hebben. Deze personen kunnen na het overlijden van hun partner in de situatie komen dat zij gedurende een relatief korte periode geen verdragsrecht hebben op zorg ten laste van Nederland en voor een vervangende ziektekostendekking moeten zorgen in het land waar zij wonen. Het (afgeleide) verdragsrecht ten laste van Nederland eindigde namelijk met het overlijden van de partner en het (eigen) verdragsrecht op grond van een eigen Nederlands wettelijk – of daarmee gelijkgesteld – pensioen is nog niet van kracht. Dit leidt in een moeilijke periode tot een extra administratieve belasting die als ongewenst wordt gezien.
Ik heb besloten gehoor te geven aan het verzoek van uw Kamer en ik heb dit al in gang gezet. Ik heb besloten om de tweede pijler pensioenen in de zin van de Pensioenwet, inclusief de daarbij behorende nabestaandenpensioenen op Bijlage XI onder 1f van Verordening 883/04 inzake de coördinatie van sociale zekerheid (hierna: de Verordening), te plaatsen. De wijziging van de Bijlage zal meelopen in de door de Commissie voorgestelde wijziging van Verordening waar naar verwachting onder het Oostenrijkse voorzitterschap de triloog tussen de Raad, het Parlement en de Commissie zal worden gestart. De verordening wordt aangenomen wanneer er overeenstemming wordt bereikt in de triloog. Het is helaas niet te voorspellen hoeveel tijd dit proces in beslag zal nemen.
Uw Kamer wees mij terecht op de ondoorzichtigheid van de scheidslijn tussen pensioenen die wel en niet op de bijlage geplaatst worden. In mijn brief aan uw Kamer van 28 mei 20181 ben ik ingegaan op de juridisch-historische redenen van het opnemen van de huidige niet-wettelijke regelingen, zoals de VUT-regelingen op de bijlage van de Verordening. Echter, mede naar aanleiding van signalen uit uw Kamer heb ik moeten vaststellen dat deze scheidslijn moeilijk te verdedigen is en ben ik tot dit voorstel gekomen. De verordening ziet alleen op wettelijke pensioenen maar lidstaten hebben de mogelijkheid om bepaalde pensioenen hiermee gelijk te stellen voor wat betreft de verstrekkingen. In het geval van de tweede pijler pensioenen is er sprake van collectiviteit en is het pensioen met voldoende wettelijke waarborgen omkleed door de Pensioenwet. Deze pensioenen worden op de bijlage geplaatst. Individueel afgesloten pensioen, de zogenoemde derde pijler pensioenen zoals lijfrentes, worden niet op de bijlage opgenomen omdat het kabinet van mening is dat deze te ver afstaan van de wettelijke pensioenen.
De leden van uw Kamer stellen voor om alleen alle nabestaandenpensioenen op de bijlage te plaatsen. Vanwege de systematiek van de Verordening leidt dit tot onbeoogde gevolgen. Nabestaandenpensioenen zijn vaak gekoppeld aan een tweede pijler pensioen. Het zou vreemd zijn dat een nabestaandenpensioen iemand verdragsgerechtigd maakt, terwijl het tweede pijler pensioen waar dit nabestaandenpensioen bij hoort zelf niet op de bijlage geplaatst wordt. Het zou tot gevolg hebben dat mensen die voorheen niet verdragsgerechtigd waren omdat het aanvullend pensioen niet op de Bijlage stond, bij het overlijden van hun partner ineens wel verdragsgerechtigd worden. Met andere woorden, de omgekeerde situatie van de casus die aanleiding gaf tot het verzoek van uw Kamer. Ik kan mij niet voorstellen dat de leden dit beogen. Om deze reden vind ik het onwenselijk om een scheiding te maken tussen de nabestaandenpensioenen en de daarbij behorende bedrijfspensioenen. Daarom heb ik besloten om meer te regelen dan wat uw leden voorstellen.
Met betrekking tot de uitvoering van de door mij omschreven wijziging kan ik melden dat het CAK als uitvoeringsorgaan betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze wijziging. Op het eerste gezicht lijkt het of een grote groep mensen met deze wijziging verdragsgerechtigd wordt, hetgeen ook mijn aanvankelijke terughoudendheid verklaart. Wanneer men echter kijkt naar de extra verdragsgerechtigden op basis van deze toevoeging dan lijkt deze groep vrij beperkt te zijn. Een ieder die al een wettelijk pensioen of een pensioen van de bijlage ontvangt, is al verdragsgerechtigd. Voor het CAK betekent dit dat zij gegevens zullen moeten ontvangen van de pensioenfondsen om te bepalen welke mensen verdragsgerechtigd zijn. Voor de omvang van het aantal verdragsgerechtigden heeft deze wijziging geen grote gevolgen. Deze mensen zouden namelijk wanneer ze AOW-gerechtigd worden toch al bij het CAK terecht komen als verdragsgerechtigden. Nu gebeurt dit slechts eerder. Wanneer de mensen vervolgens AOW-gerechtigd worden loopt het verdragsrecht gewoon door.
Alles overziend ben ik van mening dat het toevoegen van de tweede pijler pensioenen in de zin van de Pensioenwet aan Bijlage XI van de Verordening een passend sluitstuk vormt voor de discussie rondom verdragsgerechtigden.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
Hoogachtend,
de minister voor Medische Zorg
en Sport,
Bruno Bruins

zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/09/05/kamerbrief-over-niet-wettelijk-nabestaandenpensioen

4 Reacties

  1. De minister heeft met de op 5 september gedateerde brief de problematiek dat sommige nabestaanden van een (gepensioneerde) verdragsgerechtigde geen wettelijke ziektekostenverzekering meer hebben na overlijden van de hoofdverzekerde binnen de EU/EER/Zwitserland op ruimer wijze opgelost dan hem eerst voor ogen stond. En wel door voor te stellen de bijlage van Vo883/2004 waarin onder meer Nederlandse vroegpensioenen opgenomen zijn te wijzigen zodat alle pensioenen die onder de Nederlandse pensioenwet vallen gelijk te stellen met ene wettelijk pensioen. Dat zijn alle pensioenen van een bedrijfstak-, ondernemings- of beroepspensioenfonds (ook ABP), en wel:
    ouderdomspensioen (waaronder vroegpensioen- die dus al opgenomen waren), arbeidsongeschiktheidspensioen, nabestaandenpensioen (d.w.z. weduwe/weduwnaar/wezenpensioen), partnerpensioen en bijzonder partnerpensiooen (voor ex-partners).
    De minister stelt dat hij deze wel zeer ruime regeling nu wel aanvaardbaar acht omdat dit slechts weinig nieuwe gevallen zal toevoegen aan de kring van verdragsgerechtigden ten laste van Nederland. Dit na overleg met het CAK. Cijfers presenteert hij daarover echter niet. Er zijn wel argumenten te vinden dat de uitbreiding beperkt blijft, want bijv. velen met een arbeidsongeschiktheidspensioen zullen al verdragsgerechtigd zijn op basis van een WAO/WIA uitkering. Ook zullen velen na enige vorm van bovengenoemde pensioenen uiteindelijk verdragsgerechtigd worden op basis van een AOW-pensioen, dus in een knipperlichtsituatie verkeren, al kan die wel eens vrij lang zijn in bepaalde gevallen.
    Maar er zullen ongetwijfeld personen met een of ander van de hierboven genoemde Nederlandse pensioenen zijn die geen behoefte hebben aan het verdragsrecht ten laste van Nederland. Het lijkt me wenselijk dat de VBNGB inzicht krijgt in aard en omvang van de uitbreiding van het verdragsrecht door deze voorgestelde wijziging van Vo883/2004.
    Merk verder op dat niet slechts de voorheen ten laste van het CAK medeverdragsgerechtigde partners en andere medeverdragsgerechtigde gezinsleden die na overlijden van de hoofdverzekerde (krachtens de ZVW) of van de hoofdverdragsgerechtigde overblijven in het verdragsrecht betrokken blijven, maar dat ook andere nabestaanden onder het verdragsrecht kunnen komen te vallen.
    Ik vind deze sterke uitbreiding naar alle typen pensioen ongelukkig. Het vorige voorstel waarbij nabestaandenpensioenen van veel bedrijfstak- en andere pensioenfondsen,i.t.t. ABP nabestaandenpensioenen betrokken was, was inderdaad te beperkt. Ik zie echter niet in waarom de uitbreiding niet beperkt zou kunnen blijven tot alleen de nabestaandenpensioenen van de Pensioenwet, en dan liefst slechts tot voorheen al medeverdragsgerechtigde gezinsleden die ten laste van Nederland kwamen.

    Antwoord
  2. Het is wenselijk dat, voordat de bijlage inderdaad uitgebreid wordt met pensioenen als de minister bij brief van 5 september aan de Eerste Kamer genoemd, nog eens doordacht wordt wat nu precies de gevolgen zijn, niet slechts voor houders van een nabestaandenpensioen vanuit Nederland, maar ook voor houders van andere in de Pensioenwet genoemde pensioenen.
    De nabestaandenpensioenen van de Pensioenwet – partnerpensioenen, bijzondere partnerpensioenen en wezenpensioenen – kwalificeren in de zin van Vo883/2004 namelijk als afgeleide rechten, niet als rechten op zelfstandige titel (arrest C-40/76 punt 7 van het EHvJ) . Dat geldt niet voor ouderdomspensioenen (ook : vervroegd ouderdomspensioen) en arbeidsongeschiktheidspensioenen.
    Zelfstandige rechten gaan volgens titel II, hoofdstuk 1 Vo883/2004 , in beginsel voor op afgeleide rechten. Daarmee is het aanbrengen van Nederlands (bedrijfs)nabestaandenpensioen als wettelijk voor het continueren van verdragsrecht een geschikt doel, afgezien van de hierna te bespreken mogelijke implicaties van art. 32 Vo883/2004. Immers, de verzekeringspositie van iemand die al op eigen titel verdragsgerechtigd was, zoals AOW ‘ers of verzekerd naar enig wettelijk stelsel -waaronder het woonlandstelsel – wordt niet veranderd door het overlijden van de partner of ouder en het daardoor ontvangen van Nederlands nabestaandenpensioen.
    Het gaan ontvangen van Nederland arbeidsongeschiktheidspensioen levert verdragsrecht op, en wel op zelfstandige titel, tenzij men onder uitzonderingen valt, namelijk als men al of tegelijkertijd WAO-of WIA pensioen ontvangt, in het woonland recht heeft op ziekteverzekering op basis van bijv. een invaliditeits- of arbeidsongeschiktheidsuitkering van het woonland, verdragsgerechtigd is of wordt ten laste van een derde staat, e.d.
    Blijft echter nog de invloed van artikel 32 lid 1 Vo883/2004 dat als volgt luidt:
    Artikel 32
    1. Een zelfstandig recht op verstrekkingen krachtens de wetgeving van een lidstaat of krachtens dit hoofdstuk heeft de voorrang boven een afgeleid recht op prestaties voor gezinsleden. Een afgeleid recht op verstrekkingen heeft evenwel voorrang boven zelfstandige rechten indien het zelfstandige recht in de lidstaat van de woonplaats rechtstreeks en alleen berust op het feit dat de betrokkene in deze lidstaat woont.
    De vraag is of voor nabestaanden met een “wettelijk” nabestaandenpensioen uit Nederland in de toekomst de tweede zin uit dit artikellid zou gelden. Dan zou hun verdragsrecht gaan boven een eventueel zelfstandig recht van het woonland op grond van ingezetenschap. Ik lees artikellid 1, gegeven de toevoeging van “echter” in de tweede zin in samenhang met de eerste zin en daarmee als uitsluitend betrekking hebbend op regeling van afgeleid recht voor gezinsleden, niet voor nagelaten betrekkingen. In dat geval blijft mijn bovenstaande interpretatie geldig: zelfstandig recht gaat boven afgeleid recht als nabestaande onder Vo883/2004. Over artikel 32 bestaat echter geen jurisprudentie. Het artikellid is nieuw in Vo883/2004 vergeleken met Vo1408/71. Dus op die oude verordening en bijbehorende jurisprudentie kan ook niet worden teruggevallen. Ik ben als gemachtigde bezig geweest met enkele procedures over artikel 32 (woonland: Frankrijk). Die zijn echter al in de bezwaarfase gestrand doordat betrokkenen zich terugtrokken, en dus kunnen daar ook geen conclusies uit getrokken worden.
    Een complicerende factor kan ook nog zijn dat in sommige woonlanden een wettelijk recht op verstrekkingen wordt toegestaan aan nabestaanden, dus een afgeleid woonlandrecht in de zin van Vo883/2004. Daartoe zou Frankrijk kunnen behoren. Dat afgeleide woonlandrecht gaat dan m.i. voor, krachtens art. 24 Vo883/2004, op het afgeleid recht dat Nederland nu wenst toe te voegen aan (onder meer) nabestaanden met een Nederlands nabestaandenpensioen.
    Hoe dan ook vraag ik me af of in de Nederlandse politiek, en bij het CAK, het bovenstaande voldoende in de overwegingen voor de voorgestelde wijziging van de bijlage is betrokken, naast wat ik me eerder afvroeg over de aantallen personen die in een verruimde kring van verdragsgerechtigden ten laste van Nederland in de toekomst zullen worden betrokken.

    Antwoord
  3. Waarom kan niet gewoon worden bepaald dat iemand die via zijn/haar verdragsgerechtigde partner recht heeft op verstrekkingen, daarop recht behoudt nadat de partner is overleden? Bijvoorbeeld totdat een zelfstandig verdragsrecht is verkregen? Of is dat weer eens veel te simplistisch gedacht?

    Antwoord
    • Theodora

      Je suggestie lijkt me prima al denk ik dat er vooral bij wezen met deze formulering problemen kunnen ontstaan (of mag je aannemen dat deze altijd wel een zelfstandig recht gebaseerd op arbeid of ander inkomen na enige tijd van het woonland zullen krijgen? of moet je een leeftijdsmaximum gerelateerd aan het begrip gezinslid voor hen introduceren?). Als je dit echter als algemene formulering in Vo883/2004 wil invoeren vergt dat veel meer overleg met alle lidstaten. Verwerking in de bijlage voor slechts Nederland zal soortgelijke discussies opleveren met andere lidstaten. In elk geval komt je idee tegemoet aan mijn bezwaar dat de kring van verdragsgerechtigden nu wel erg ruim geformuleerd wordt.

      Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.