Selecteer een pagina

Conclusie A-G Hoge Raad over verrekening dividendbelasting

aug 20, 2018

ECLI:NL:PHR:2018:831

Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 10-07-2018 Datum publicatie 17-08-2018 Zaaknummer 17/05316 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken –  Inhoudsindicatie

A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 17/05316. In cassatie is in geschil of belanghebbende ter zake van het door hem ontvangen dividend ingevolge artikel 24, lid 3 Verdrag Nederland – Frankrijk recht heeft op verrekening van: i) 15% dividendbelasting of ii) 30% ingehouden Franse dividendbelasting. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar € 15.014 aan dividenden ontvangen uit Frankrijk. Op dit dividend is volgens belanghebbende 30% Franse dividendbelasting ingehouden. Belanghebbende heeft bij de Franse autoriteiten een verzoek om teruggaaf van de teveel ingehouden Franse dividendbelasting ingediend. De Franse autoriteiten hebben op dat verzoek negatief beslist omdat belanghebbende geen informatie heeft verstrekt over de ‘établissement payeur’ (de uitbetaler van de dividenden). De Franse autoriteiten delen hem mede dat zij door het ontbreken van deze informatie niet in staat zijn de initiële betaling van de Franse dividendbelasting te verifiëren, en daarom kunnen zij niet overgaan tot teruggaaf van een deel van de ingehouden Franse dividendbelasting. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2012 slechts 15% buitenlandse bronbelasting verrekend.

Het Hof heeft geoordeeld dat de nationale Nederlandse wetgeving niet de mogelijkheid biedt buitenlandse bronbelasting te verrekenen. De mogelijkheid tot verrekening is voor het onderhavige geval geregeld in het Verdrag Nederland – Frankrijk. Blijkens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, Verdrag mogen dividenden in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden 15 percent van het brutobedrag van de dividenden.

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat ingevolge artikel 24, derde lid, onderdeel a Verdrag Nederland is gehouden tot verrekening van buitenlandse bronbelasting met een maximum van 15% van het brutobedrag van de dividenden. De Inspecteur heeft derhalve op grond van dit artikel terecht niet meer dan een bedrag van € 2.252 aan te verrekenen bronbelasting in aanmerking genomen. Dat belanghebbende, naar hij stelt, het meerdere niet in Frankrijk terug kan krijgen, wat hier de reden ook van is, maakt vorenstaande niet anders. Dergelijke omstandigheden kunnen de maximale verrekening van 15% zoals neergelegd in het Verdrag niet opzij zetten.

Ter zake van belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel heeft het Hof als volgt geoordeeld. Nu belanghebbende stelt dat hem een toezegging is gedaan op grond waarvan hij in afwijking van de bepalingen van de Overeenkomst recht heeft op verrekening van alle Franse bronbelasting, rust op belanghebbende de last te bewijzen dat hem een dergelijke toezegging is gedaan. Belanghebbende baseert de toezegging op de aanhouding van het bezwaar en hetgeen tijdens het hoorgesprek is besproken. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat tijdens het hoorgesprek nimmer met zoveel woorden is gezegd dat eventueel alsnog volledige aftrek zou volgen. Nu dit niet als zodanig is gezegd en blijkens het hoorverslag aan belanghebbende is medegedeeld dat indien de regeling van onderling overleg niet het voor hem gewenste resultaat geeft, hij niet alsnog het recht van teruggaaf bij de Nederlandse fiscus kan claimen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat (impliciet) een toezegging is gedaan. Dat het bezwaar is aangehouden is daarvoor onvoldoende. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaag niet.

De A-G meent dat ingevolge artikel 24, lid 3, onderdeel a Verdrag, Nederland slechts is verplicht 15% bronbelasting te verreken. De door belanghebbende in de procedure overgelegde correspondentie geeft de indruk dat onduidelijkheid bestaat over de persoon die de betaling van de Franse dividendbelasting heeft gedaan (de établissement payeur). Dit is volgens de A-G een aangelegenheid waar de Nederlandse rechter niet in kan treden.

Volledigheidshalve merkt de A-G op dat in artikel 27 Verdrag de regeling voor onderling overleg tussen Nederland en Frankrijk is opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van deze regeling van onderling overleg dient belanghebbende alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak (inclusief informatie over alle bij de zaak betrokken partijen) te verstrekken. Aannemelijk is volgens de A-G dat onder de te verstrekken informatie ook de naam van de ‘établissement payeur’ (de uitbetaler van de dividenden) valt. De mogelijkheid bestaat volgens de A-G dat belanghebbende geen gebruik kan maken van de regeling van onderling overleg van artikel 27 Verdrag omdat hij naar het inzicht van de Franse autoriteiten onvoldoende gegevens had verstrekt.

Ter zake van het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel merkt de A-G op dat de waardering van de door belanghebbende aangedragen bewijsmiddelen ter zake van het beroep op het vertrouwensbeginsel berust op de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Daarvoor is in cassatie geen plaats. Het oordeel van het Hof is volgens de A-G niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 17-08-2018 V-N Vandaag 2018/1739 Conclusie Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. R.E.C.M. Niessen Advocaat-Generaal Conclusie van 10 juli 2018

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.