BELASTINGPROCEDURES OVER DE TOEPASSING VAN DE ALGEMENE HEFFINGSKORTING (AHK) OP AANSLAGEN VAN BUITENLANDSE BELASTINGPLICHTIGEN IN DE EU
- Inleiding
Dit bericht is van belang voor mensen die fiscaal in een EU-lidstaat buiten Nederland wonen en die inkomsten genieten die in Nederland belastbaar zijn. Onder de term EU-lidstaat dienen in dit verband mede te worden begrepen: Noorwegen, IJsland, Liechtenstein (EER-staten) en Zwitserland. De betreffende personen zijn in Nederland buitenlands belastingplichtig. De inkomsten waar het om gaat zijn bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid die in Nederland wordt verricht (loon of winst uit onderneming) of pensioenen waarover Nederland het heffingsrecht heeft. Dat is het geval bij de meeste ABP-pensioenen (overheidspensioenen). Dit bericht is niet van belang voor de zogenoemde kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen omdat zij worden behandeld als binnenlandse belastingplichtigen en daarom de AHK al ontvangen. - De AHK
Het gaat hier over het inkomstenbelastingdeel van de AHK. Er is ook een premiedeel maar dat is hier niet aan de orde. Voor het gemak hanteren we hierna de afkorting AHK voor het belastingdeel. Sinds 2019 ontvangen buitenlandse belastingplichtigen geen AHK meer op hun aanslag. Het betreft volgens het Ministerie van Financiën ca. 350.000 personen waarvan een flink deel woont in een andere EU-lidstaat. Het weigeren door de fiscus van de AHK aan buitenlandse belastingplichtigen is naar de mening van de VBNGB in strijd met de regelgeving van de EU. Het betreft de in die regelgeving gegarandeerde vrijheid van vestiging in elke lidstaat, het zogenoemde vrije verkeer van personen. De VBNGB ondersteunt dan ook in een aantal belastingprocedures de claim dat de AHK moeten worden toegekend op alle aanslagen opgelegd aan buitenlandse belastingplichtigen die in een andere lidstaat van de EU wonen. De bedoeling van dit bericht is om iedereen die dit aangaat te informeren en desgewenst tot actie te bewegen door een bezwaarschrift in te dienen tegen aanslagen waarin de AHK niet is toegepast. - Bedragen
Voor 2021 bedraagt de AHK tussen de € 0 en de € 723. De korting is degressief dat wil zeggen, hoe hoger het inkomen hoe lager de korting op het te betalen belastingbedrag. Vanaf een belastbaar inkomen in box 1 van ca. € 68.520 (2021) is de AHK nihil. De korting wordt jaarlijks verleend op het te betalen belastingbedrag. - Hoe bereken je de gemiste AHK over de jaren 2019, 2020 en 2021?
De AHK bedraagt voor 2021: € 723, verminderd met 5,977% van het belastbaar inkomen box 1 boven € 21.043, maar niet minder dan nul
De AHK bedraagt voor 2020: € 704, verminderd met 5,672% van het belastbaar inkomen box 1 boven € 20.711, maar niet minder dan nul.
De AHK bedraagt voor 2019: € 608, verminderd met 5,147% van het belastbaar inkomen box 1 boven € 20.384, maar niet minder dan nul
5. Procedures en klacht
Onder begeleiding van de VBNGB heeft een belastingplichtige uit Portugal de claim op de AHK voorgelegd aan de rechtbank Breda. De rechtbank heeft het beroep op de AHK verworpen. De VBNGB heeft hoger beroep ingesteld. Naar de mening van de belastingadviseurs van de VBNGB, Jan de Voogd en Lucas Roos, is de uitspraak van de rechtbank Breda namelijk onjuist en in strijd met het EU-recht. De uitspraak is hier te vinden: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBZWB:2021:1457. Er lopen nog meer procedures waarin het onderhavige geschilpunt aan de orde is of zal worden gesteld. Het zal waarschijnlijk een langlopende kwestie worden want de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën zullen de zaak vermoedelijk tot in de hoogste instantie (Hoge Raad en/of EU-Hof) uitvechten. Inmiddels is overigens deze zaak ook aangekaart bij de Europese Commissie met een klacht over schending van het EU-recht door Nederland. Daarop is nog geen inhoudelijke reactie ontvangen.
6. Model bezwaarschrift
Als de betrokkene(n) de procedure(s) uiteindelijk wint/winnen, zal de Belastingdienst Buitenland in Heerlen niet terugkomen op onherroepelijk vaststaande aanslagen. Daarom is het van belang dat de buitenlandse belastingplichtigen die dat wensen tot behoud van rechten bezwaar maken tegen nog openstaande aanslagen waarin de AHK niet is toegepast. Hierna volgt een model bezwaarschrift dat kan worden gebruikt:
CITAAT:
Aan de Belastingdienst / Buitenland
Postbus 2865
6401 DJ Heerlen
Nederland
Onderwerp: bezwaarschrift inkomstenbelasting 20…, aanslagnummer …., ten name van ….
Geachte heer / mevrouw,
Hierbij maak ik bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 20.. met nummer: ….. Een kopie van de aanslag is als bijlage bij dit bezwaarschrift gevoegd.
De grond voor het bezwaar luidt als volgt:
U heeft op mijn aanslag niet het belastingdeel van de algemene heffingskorting (hierna kortweg: de algemene heffingskorting of AHK) toegepast. Het niet toekennen van de algemene heffingskorting aan buitenlandse belastingplichtigen uit een andere lidstaat van de EU vormt een belemmering voor het vrije verkeer van personen binnen de EU (artikel 21, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)), doordat deze personen bij vestiging in een andere lidstaat dan Nederland deze korting op de heffing over hun binnenlandse inkomen verliezen. Dat kan hen er van weerhouden om te emigreren naar een andere lidstaat. In verband hiermee verzoek ik u mij alsnog de algemene heffingskorting te verlenen.
Ik baseer mijn claim op de (analoge) gecombineerde toepassing van de beslissingen uit de volgende arresten:
– ECLI:EU:C:1996:251 (Asscher): in onderdeel 2 van het dictum heeft het EU-hof beslist dat een lidstaat op een buitenlandse belastingplichtige geen hoger tarief mag toepassen dan op binnenlandse belastingplichtigen wanneer er tussen deze twee groepen geen enkel objectief verschil bestaat dat een dergelijk verschil in behandeling kan rechtvaardigen.
– ECLI:EU:C:2015:608 (Miljoen): in rechtsoverweging 53, slotzin, heeft het EU-Hof beslist dat een voordeel dat los van de persoonlijke situatie wordt toegekend, geen aan de persoonlijke situatie van de belastingplichtige gekoppeld individueel voordeel vormt. Derhalve moet met dat voordeel rekening worden gehouden bij de vergelijking van de belastingdruk bij binnen- en buitenlandse belastingplichtigen.
– ECLI:NL:HR:2019:1221: De Hoge Raad heeft in rechtsoverweging 2.5.1. beslist dat de algemene heffingskorting onderdeel uitmaakt van de tariefstructuur. Het is dus geen aan de belastingplichtige gekoppeld individueel voordeel.
De arresten van het EU-Hof over belastingvrije sommen (De Groot ECLI:EU:C:2002:750, Gerritse ECLI:EU:C:2003:340 en Wallentin ECLI:EU:C:2004:403) zijn niet van toepassing op de AHK omdat de AHK – in tegenstelling tot de hier niet aan de orde zijnde standaardheffingskorting – niet kan worden gezien als opvolger van de voormalige belastingvrije som uit de Wet op de Inkomstenbelasting 1964. De AHK kan hooguit worden gezien als de opvolger van de voormalige – aan iedere belastingplichtige toegekende – basisaftrek en bovenbasisaftrek. De uitspraak van de Rechtbank Breda van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:1457) inzake het derde geschilpunt (recht op AHK of niet, rechtsoverwegingen 2.18 tot en met 2.26) is dan ook onjuist.
Op grond van het bovenstaande dient artikel 2.7, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001, slot, zodanig te worden toegepast dat ook de AHK onder de heffingskorting wordt begrepen (naast de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting indien van toepassing).
Volgens mijn berekening bedraagt de AHK in mijn geval: € …… Met dit bedrag dient mijn aanslag te worden verminderd.
Over deze kwestie zijn enige procedures aanhangig bij de belastingrechter. Als u niet voornemens bent om volledig aan mijn bezwaar tegemoet te komen, verzoek ik u om uw uitspraak op dit bezwaarschrift aan te houden totdat in hoogste instantie over deze zaak zal zijn beslist. Ik dank u bij voorbaat voor uw medewerking.
Met vriendelijke groeten,
EINDE CITAAT
- Geen aanslag gehad? ‘T-biljet’ indienen
Als geen aanslagen over de betreffende jaren zijn opgelegd en je alsnog (digitaal) aangifte wilt doen (vroeger noemden we dat een T-biljet) om je recht op de AHK veilig te stellen, kijk dan op: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/wonen-of-werken-buiten-nederland/wonen-of-werken-buiten-nederland . Als je de aanslag hebt ontvangen dan kun je alsnog een bezwaarschrift daartegen indienen binnen de termijn van zes weken. Zie onder 6. - Verder verloop
Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 16 mei 2021. Belangrijke ontwikkelingen in deze zaak zullen op deze site worden gemeld.
Bedankt voor dit bericht. Ik ga ook bezwaar maken!
Net een brief binnen gekregen van de belastingdienst, bezwaar is afgewezen voornaamste reden is dat ik mij niet onder de Schumacher doctrine val (?) en ik niet meer belast zou worden dan iemand die in Nederland woont. Natuurlijk wordt ik wel meer belast, want ik heb geen recht op de algemene heffingskorting.
Ook ben ik buitenlands belastingplichtig, dus aftrekposten kan ik ook al niet opvoeren, dwz dubbel gepakt!
Er worden verder allemaal uitspraken aangehaald om te verbloemen dat je uiteindelijk gediscrimineerd wordt tov een Nederlander in Nederland.
De vraag is waar ik de uitspraak heen kan sturen (Jan de Voogd?) en of het zinvol is (eventueel met hulp van de VBNGB) in beroep te gaan?
De afwijzing is in lijn met het stappenplan (punt 29) van het Hof Den Bosch dat in mei bij diverse arresten gepubliceerd is. In een proefprocedure, ondersteund door de VBNGB, is inmiddels cassatie ingesteld. Ik beveel aan als reactie aan de BD daarnaar te verwijzen en te verzoeken het bezwaar alsnog aan te houden totdat in cassatie beslist is. Mocht dit afgewezen worden dan kan overwogen worden in beroep te gaan met eenzelfde verzoek aan de Rechtbank.
Jan, het aanhouden van bezwaar is inderdaad ook afgewezen: “het is niet het beleid binnen de belastingdienst bezwaarschriften aan te houden in afwachting van lopende procedures van andere belastingplichtigen”.
En daar kunnen we het mee doen!
De zekerste weg is dan tijdig in beroep gaan bij de Rechtbank. Ook dan is niet zeker dat deze bereid zal zijn de uitspraak aan te houden.
Andere weg: aanhouden tot cassatieuitspraak er is, en dan verzoek tot ambtshalve vermindering indienen, onder verwijzing naar eerder ingediend bezwaarschrift. Cassatie zal echter pas in 2023 of zelfs later worden gewezen.
Verzoek tot ambtshalve vermindering moet binnen 5 jaren na afloop van het belastingjaar zijn ingediend.
Tekstsuggestie op de site kan worden gebruikt voor beroep.
Dag, wordt er intussen ook al gewerkt aan bezwaarschriften en procedures tbv AHK-gedupeerden BUITEN de EU?
Mijn 4jr en 4x bestoken van alle kamerfracties met vragen over dat onrecht hft niet geholpen. Nooit echte antwworden gehad over het rechtsbeginsel waarop deze roof stoelt. 13k gedupeerden. Geen hond die luistert…
De VBNGB heeft in contacten met de politiek het standpunt ingenomen dat de inperking van de landenkring (van de gehele wereld) naar EU- en EER staten, Zwitserland en BES eilanden bij overgang van de keuzeregeling binnenlandse belastingplicht naar kwalificerende buitenlandse belastingplicht onrechtvaardig uitpakt, met name voor degenen buiten de EU die uitsluitend of vooral aan Nederland belasting betalen. De VBNGB blijft dit herhalen. Anders dan bij dit onderwerp is er echter geen EU recht of ander internationaal recht dat je als drukmiddel kunt hanteren.
Ik ben gestart met een petitie. U kunt nu geen bezwaar maken op Europees niveau omdat u buiten Europa woont. Ik ben een petitie gestart om dit te veranderen. de txt in de Eu wet is nu, u hebt recht op het maken van bezwaar als u woont in een van de lidstaten. Met mijn petitie wil ik bereiken dat de txt in de wet wordt veranderd in recht op maken van bezwaar als u de Nationaliteit heeft van een van de lidstaten. https://www.europarl.europa.eu/petitions/ . Petitie nummer 1055/2020
Mooi. Dank.
Van ganser harte hoop ik succes op uw initiatief nog mee te maken. Persoonlijk ben ik, a) te oud om nog meer papier, enveloppen en postzegels te willen betalen, voor zaken die me al ruim 15 jaar niets opleveren. Ik woon nu in Bolivia sinds 2006 en krijg wel aanslagen en boetes aangeleverd, maar nog nooit enig schriftelijke reactie ontvangen. Bij mijn laatste bezoek aan Nederland werd mondeling toegegeven dat de belastingdienst zich vergist had, maar ook verteld dat dat niet schriftelijk zou gebeuren, om onkosten gemaakt tijdens dat half jaar, ipv de geplande 14 dagen, niet te kunnen claimen.
Mijn echtgenote en ik mogen dus wel meehelpen om de roompotten van Den Haag te blijven vullen, maar mede door het opheffen van een NL Ambassade in La Paz, tellen we verder niet mee als Nederlanders. Het besef en de wetenschap niet de enige te zijn, buiten de landsgrenzen, haalt maar voor een klein deel de vieze smaak van dit alles weg.
Ik heb geprobeerd de petitie te steunen, maar registreren en inloggen op die website lukt niet.
Er gaat steeds wat fout, eisen aan gebruikersnaam en wachtwoord worden te laat bekendgemaakt en correctie dan niet geaccepteerd, mijn correct gespelde emailadres wordt niet als valide gezien, enzovoorts.
Het ligt niet aan mij, ik ben goed bekend met dergelijke procedures.
Ik heb het opgegeven.
Ik zag dat deze petitie al wel één supporter heeft, ik begrijp nu waarschijnlijk waarom er niet meer zijn….
Alvast hartelijk dank
De huidige situatie is onrechtvaardig. Dankzij jullie uitstekende werk is er nu weer hoop dat het wordt gelijkgesteld.
Vriendelijke groet
Jessica van Rooijen
Eindelijk een houvast voor deze onredelijke en ongewenste verandering in mijn helaas toch al niet complete AOW uitkering. Ik voelde mij de enige roepende in de woestijn. Tot overmaat van deze ramp heeft de belastingdienst buitenland mij al sinds begin 2019 totaal verkeerd voorgelicht, de verkeerde formulieren opgestuurd, en tot op dit moment weet ik nog niet waar ik aan toe ben. Wonend op Malta is hulp totaal afwezig op dit gebied. Ik leg de schuld ook deels bij de SVB die ons beter had moeten voorlichten , waarschuwen en moeten begeleiden . Ook de ombudsman bleek een lame duck so to speak. Ik ga dus nu aan de slag met dit bezwaarschrift. Maar als 77 jarige die hoopte op rust op dit gebied ben ik des duivels ! Bij mijn vertrek uit Nederland in 2014 is mij verzekerd door de belastinginspecteur dat ik helemaal klaar was met hun organisatie en nooit meer aangifte behoefde te doen. De emo schade is groot en vertrouwen beschadigd . Dank voor jullie inzet.
De belastingdienst …. al 7 jaar een drama 👎🏼
Ben nog aan het vechten over 2014.
Fijn plan. Al kan ik de ratio ervan nog niet helemaal doorgronden.
U zegt:
De inkomsten waar het om gaat zijn bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid die in Nederland wordt verricht (loon of winst uit onderneming) of pensioenen waarover Nederland het heffingsrecht heeft.
Begrijp ik dan goed, dat het NIET gaat om de AOW?
Het gaat om alle inkomsten waarover Nederland heffingsrecht heeft. Afhankelijk van de woonstaat kan dat ook de AOW zijn (is overigens ook een pensioen – namelijk van sociaalzekerheidsrechtelijke aard)
Oké, dus ook de AOW. Vergeet steeds dat dat per land verschilt. In het belastingverdrag tussen Nederland en Oostenrijk, heeft Oostenrijk niet het recht inkomstenbelasting te heffen over pensioenen en uitkeringen van de staat.
Wat betreft de AOW voor Nederlanders in Oostenrijk past de SVB sinds 1.1.2019 geen heffingskortingen meer toe. De belastingdienst heeft in 2020 aangiftes over 2017 en 2018 opgestuurd en in de daarop volgende aanslagen moesten de ontvangen heffingskortingen over 2017 en 2018 worden terugbetaald mét belastingrente.
De aanslagen vanaf 2019 zijn – natuurlijk – steeds nul euro, omdat geen heffingskortingen meer worden toegepast door de SVB over de ingehouden inkomstenbelasting.
Kan ik nog steeds bezwaar maken tegen de aanslagen 2017 en 2018? En hoe kan ik bezwaar maken tegen “openstaande” aanslagen van nul euro?
Bezwaar maken is gebonden aan de termijn van 6 weken na de (definitieve) aanslag. Anders zal niet-ontvankelijkheid vanwege termijnoverschrijding volgen. Om die reden hebben we geen voorbeelden van jaren voor 2019 opgenomen.
Maar van wie die vroegere jaren nog niet afgehandeld zijn kunnen natuurlijk nog wel bezwaar maken. Opnieuw aangifte doen kan dit jaar nog voor de belastingjaren 2016 en volgende, maar vereist een nieuw feit als de aanslag al definitief is. Onder een nieuw feit wordt niet verstaan dit inzicht omtrent de AHK, ook niet als dit uiteindelijk door de rechter wordt bevestigd. Het moet dan gaan om persoonlijke feiten, zoals: een vergeten aftrekpost of bezit of schuld, waardoor de cijfers van de aangifte veranderen.
P.S. In aanvulling (en in eigen beantwoording op mijn vorige reactie):
Heb zojuist de bezwaarcheck op Mijn Belastingdienst gedaan en ik kan nog steeds bezwaar maken tegen de aanslag van 2019. De aanslag van 2020 heb ik kennelijk nog niet ontvangen. Klinkt gek, maar het boeide niet zo, omdat-ie toch nul euro is. Het boeit mij daarentegen nu helemaal weer wel!
Hou er rekening mee dat de belastingdienst over 5 jaar terug mag navorderen. Kan aardig oplopen. Het is trouwens in strijd met alle afspraken die Nederland heeft tav gelijke behandeling en discriminatie met de Europese Unie.
Groet Antonius
zie hier de belastingdienst over voorwaarden waaronder deze mag navorderen :
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/standaard_functies/prive/contact/rechten_en_plichten_bij_de_belastingdienst/navorderingsaanslag
Ik acht de termijn niet in strijd met internationaal recht. Symmetrisch geldt voor de belastingplichtige dat hij, onder soortgelijke voorwaarden, binnen die termijn ook de aangifte mag herzien.
Ja en Nederland maakt gulzig gebruik van het feit dat als je buiten de Europese Unie woont je geen bezwaar kunt maken op Europees niveau.
Vandaar mijn petitie bij het http://www.europarl.europa.eu/petitions geregistreerd onder nummer 1055/2020 onderwerp constitutional. Het wijzigen van de text in de wetgeving t.a.v. het recht op maken van bezwaar van wonend in een van Eu lidstaten in ..Met de Nationaliteit van een van de Eu lidstaten.
Bedank voor uw steun.
Groet Antonius P.J. Steehouder
ABP pensioen wordt belast in NL: Behalve de AHK….kun je ook naar de ouderenkorting fluiten….
Ouderenkorting vereist dat je kwalificerende buitenlands belastingplichtige bent
Geachte Jan de Voogd,
De term kwalificerend belastingplichtige is mij niet geheel duidelijk. Iedereen met A.O.W en aanvullend pensioen betaalt over dit inkomen belasting in Nederland. Ook allen met de RNI status (dakloos of elders als toerist of met een residentie permit ) al deze mensen uit voornoemde groep verblijven ergens. Soms mogen ze wonen. Maar ze mogen nooit werken in het gastland.
Vraag wanneer ben je kwalificerend belastingplichtig. Is dit als je inkomen volledig uit Nederland komt. Of is dit als je naast je Nederlandse inkomen ook nog inkomsten hebt uit het gastland?
zie bijv. hier voor het begrip “kwalificerend buitenlands belastingplichtige”
https://vbngb.eu/algemene-dossiers/belastingen/kwalificerende-buitenlandse-belastingplicht-vanaf-2015-algemeen/
Beste Jan de Voogd,
vlgs mijn info is de Algemene heffingskorting voor A.O.W gerechtigden in 2019 max. 2477.euro. In 2020 is dit max.2711,- euro. De ouderen korting in 2019 is 1596.- euro. In 2020 is dit 1622.- euro . De alleenstaande ouderen korting is voor 2019 ,429.- euro en voor 2020 is dit 436.- euro
Totaal 2019, 4502.– euro bij alleen A.O.W. betaald u dus 9.75% van 4502,-euro= 438,94 euro meer belasting als uw landgenoten indien u buiten Europa woont.
Voor 2020 is dit 9,75% van 4769.– euro oftewel 464,98 euro
Uw bedragen zijn niet juist. Zie hier voor de definities van de diverse heffingskortingen, en na aanklikken de verdere uitleg over de hoogte ervan:
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/inkomstenbelasting/heffingskortingen_boxen_tarieven/heffingskortingen/heffingskortingen
Deze draad gaat overigens alleen over het belastingdeel in de algemene heffingskorting.
Niet iedereen buiten Nederland betaalt belasting over AOW of aanvullend pensioen aan Nederland. Dat hangt van je woonland af.
Waardoor is er onduidelijkheid over de hoogte en de berekening van de AHK?
Op de website van de Belastingdienst zijn de bedragen toch weer anders dan hierboven genoemd.
Ik citeer:
>>U hebt in 2020 het hele jaar de AOW-leeftijd
Tabel: algemene heffingskorting: in 2021 het hele jaar de AOW-leeftijd
**(NB: dit jaartal zal een vergissing zijn, moet zijn 2020!)**
Belastbaar inkomen uit werk en woning Algemene heffingskorting *
tot € 20.712 € 1.413
vanaf € 20.712 tot € 68.508 € 1.413 – 2,954% x (belastbaar inkomen uit werk en woning – € 20.711)
vanaf € 68.508 € 0
* Door een verschil in afronden, kan de korting op uw belastingaanslag een enkele euro afwijken van de uitkomst van de berekening in deze tabel. De korting op uw aanslag is juist.<<
Einde citaat.
Wat u hier noemt is de algemene heffingskorting inclusief de premiedelen. Deze draad gaat over slechts het belastingdeel in de algemene heffingskorting (in het eerste bericht kort AHK genoemd).
Okay, dank voor deze essentiële toelichting die de Belastingdienst blijkbaar niet belangrijk vindt!
Woon sinds 2007 oficieel in Bolivia.Al diverse malen problemen met de belastingdienst gehad, wwarvoor in eerste instantie een half jaar terug gemoeten. Verbaal excuses gekregen voor hun fout, maar niet schriftelijk om te voorkomen dat ik een claim voor onkostenvergoeding kon indien!(letterlijk citaat van de inspoecteur in Amsterdam) Al diverse malen een aanslag gehad voor nooit ingediende aangiften. Ben het zat om steeds met de Belastingdienst en ING te moeten vechten. Daarom ook mijn recht om te stemmen niet meer gebruikt. In Bolivia is recht en rechtvaardigheid een twijfelachtig iets. Maar Nederland doet daar niet veel voor onder. Helaas
De AHK voor 2019 was max. 608 euro.
Hoe kan het dan dat ik er 100 euro op achteruit ging per 1-1-2019? Ik heb dit van meer mensen gelezen.
Ik vul overigens alleen een NINBI formulier in. Geldt de NINBI beschikking ook als een aanslag of is het dan nog mogelijk om een T-biljet in te vullen over 2019.
Bij voorbaat hartelijk dank voor de uitleg.
Er zijn twee trajecten: I. aangifte en aanslag voor inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Bij buitenlands belastingplichtigen betekent dit veelal een C-biljet invullen.
Wie geen aangifte deed kan met het T-biljet dit nog voor 2019 doen. Of men recht heeft op AHK? Dat wordt in dit beginbericht betoogd. Voorts neemt de Belastingdienst het standpunt in dat men er recht op heeft als men kwalificerende buitenlands belastingplichtige is (en legt dat laatste restrictief uit). Niet iedereen kan de maximale AHK krijgen, ook niet het belastingdeel erin, omdat deze gebonden is aan de gecombineerde inkomensheffing (je kunt namelijk niet meer heffingskorting krijgen dan je aan belasting en soms premies moet betalen). Bovendien is de AHK inkomensafhankelijk, zie het afbouwpercentage in het beginbericht: vanaf een bepaald niveau wordt de AHK minder, om bij hoge inkomens nihil te worden.
II. Verder is er de ninbi aangifte voor vaststellen van de CAK bijdrage en het recht op zorgtoeslag voor degenen die in het buitenland wonen. Dit biljet hanteert licht afwijkende inkomensbegrippen. Zie voor de laatste mijn column in 4 delen over de verdragsbijdrage op deze site.
De AHK (hier: het belastingdeel in de algemene heffingskorting) is gedefinieerd in hoofdstuk 8 van de WetIB2001 en speelt een rol indien men belastingplichtig aan Nederland is.
In het kader van de CAK bijdrage speelt deze slechts een rol waar het de toekenning voor de niet- of weinigverdienende partner betreft. De hoofdverdragsgerechtigde heeft slechts recht op het WLZ deel van de heffingskorting.
Ik ben blij met deze post, had nog nooit gehoord van Uw organisatie, ben met de Belastingdienst in overleg. Wanneer ik hulp nodig heb meld ik mij graag.
Geachte heer Voogd,
Ik heb met de modelbrief van de VBNGB bezwaar gemaakt en inmiddels antwoord ontvangen. Het bezwaar is uiteraard afgewezen, maar de belastingdienst is vrij uitgebreid ingegaan op de verschillende arresten. Indien van interesse, dan kan ik de brieven van de belastingdienst scannen en jullie doen toekomen.
Met vriendelijke groet
Ik citeer uit de afwijzing van iemand die van het bovenstaande modelbezwaarschrift gebruik heeft gemaakt hierna. Berichten van dezelfde of andere argumentatie in het afwijzen van de claim op de AHK bij bezwaar van lezers worden op prijs gesteld. Evenals commentaar op de juridische aspecten van deze afwijzing natuurlijk, aangezien dat zou kunnen dienen in het vervolg bij beroepsprocedures:
“Samenvatting van uw verzoek
U bent het niet eens met het niet toe kennen van het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting (AHK). U bent van mening dat het niet toekennen van de algemene heffingskorting aan een inwoner van een andere lidstaat van de EU een belemmering vormt voor het vrije verkeer van personen binnen de EU (artikel 18 lid 1 VEG). Het verliezen van deze korting kan volgens u er toe leiden dat een persoon er van weerhouden wordt om zich in een andere lidstaat vestigen. U baseert uw claim op de volgende arresten:
– ECLI:EU:C: 1996:251 (Asscher);
– ECLI:EU:C:2015:608 (Miljoen)
– ECLI:EU:HR:2019:1221.
Beoordeling van uw verzoek
Ik wijs uw verzoek af. Ik zal dit hieronder toelichten:
U bent van mening dat u recht heeft op de algemene heffingskorting, onder
andere op basis van het arrest Asscher, ECLI:EU:C: 1996:251 en het arrest van de Hoge Raad ECLI:EU:HR:2019:1221. In het arrest Asscher heeft het EU-Hof beslist dat een lidstaat op een buitenlands belastingplichtige geen hoger tarief mag toepassen dan op een binnenlands belastingplichtige wanneer er tussen deze twee groepen geen enkel objectief verschil bestaat dat een dergelijk verschil in behandeling kan rechtvaardigen. In het laatste genoemde arrest van de Hoge Raad is beslist dat de AHK deel uit maakt van de tariefstructuur.
Ik ben het met u eens dat een buitenlands belastingplichtige niet tegen een hoger tarief belast mag worden dan een binnenlands belastingplichtige. Daartoe dient echter een drukvergelijking gemaakt te worden. Uit het niet toekennen van de algemene heffingskorting volgt niet automatisch dat er sprake is van een hoger tarief. Uit punten 48 en 54 van het arrest Gerritse (ECLI:EU:C:2003:340) volgt
dat indien sprake is van een belastingvrije som, en de betrokken niet-ingezetene zich niet in een Schumacker-situatie bevindt, een aangepaste drukvergelijking gemaakt dient te worden:
Wat de belastingvrije som betreft, is het gerechtvaardigd om dit voordeel voor te behouden aan personen die het voornaamste deel van hun belastbare inkomen in de staat van belastingheffing hebben verworven, dus in de regel ingezetenen. Zoals het Finanzgericht Berlin, de Finse regering en de Commissie hebben beklemtoond, dient de belastingvrije som immers een sociaal doel in zoverre zij de mogelijkheid biedt om de belastingplichtige een
bestaansminimum volledig vrij van inkomstenbelasting te waarborgen.
Het staat aan de verwijzende rechter om in casu na te gaan of het op de inkomsten van Gerritse toegepaste belastingtarief van 25 % hoger is dan het percentage dat uit de toepassing van het progressieve tarief zou voortvloeien. Teneinde vergelijkbare situaties te kunnen vergelijken moet in dit verband, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, bij de door de betrokkene in Duitsland ontvangen zuivere inkomsten een bedrag worden opgeteld overeenkomend met de belastingvrije som. Volgens de Commissie, die deze berekening heeft gemaakt, zou toepassing van het progressieve tarief in een geval als het onderhavige leiden tot een belastingpercentage van 26,5 %, wat hoger is dan de werkelijk opgelegde heffing.
Met die aanpassing wordt het voordeel van de belastingvrije som in de vergelijking niet toegekend aan de niet-ingezetene omdat de bronstaat niet is gehouden dat voordeel toe te kennen wanneer geen sprake is van een Schumacker-situatie.
In het geval van Gerritse betekende dit dat voor de drukvergelijking bij de niet- ingezetene een inkomen ter hoogte van de belastingvrije som bij het in de bronstaat belastbaar inkomen werd opgeteld.
Eenzelfde methodiek dient dan ook toepassing te vinden in het geval van de algemene heffingskorting (als opvolger van de belastingvrije som). Bij de drukvergelijking dient u geen rekening te worden gehouden met de algemene heffingskorting nu u zich, net als Gerritse, niet in een Schumacker-situatie bevindt.
Aangezien uw inkomsten als niet-ingezetene in Nederland in de reguliere progressieve heffing worden betrokken kan daarmee nooit sprake zijn van een hoger tarief dan voor ingezetenen geldt. Rechtbank Zeeland-West-Brabant kwam onlangs tot dezelfde conclusie in ECLI:NL:RBZWB:2021:1457.
U bent van mening dat deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland – West Brabant niet juist is en dat het arrest Gerritse niet van toepassing is, omdat de AHK niet kan worden gezien als de opvolger van de voormalige belastingvrije som in de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Ik ben echter van mening dat de onderstaande overweging in de uitspraak ECLI:NL:RBZWB:2021:1457 van de Rechtbank juist is.
Ook de Nederlandse belastingvrije som zoals van toepassing onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is in eerdere jurisprudentie aangemerkt als een persoonsgebonden tegemoetkoming. De algemene heffingskorting zoals van toepassing onder de Wet IB 2001 is de opvolger van de belastingvrije som. De overgang van een belastinggrondslagvrijstelling naar een belastingkorting heeft in die zin mede een (heffings)technische achtergrond dat deze overgang verband houdt met de overgang van het zogenoemde synthetische stelsel (alle inkomsten bij elkaar opgeteld en daarop het belastingtarief toegepast) naar het zogenoemde analytische stelsel (inkomsten worden in verschillende boxen belast met elk een eigen tariefstructuur). De keuze voor een belastingkorting in plaats van een belastingvrije som is verder weliswaar mede gemotiveerd met verwijzing naar het verschil in effect tussen een belastingvrije som en een belastingkorting uit oogpunt van de doelstelling van een grotere individuele economische zelfstandigheid, maar er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever met de algemene heffingskorting een ander doel beoogt dan eerder met de belastingvrije som. De heffingskorting is verder expliciet aangemerkt als een persoonsgebonden aftrekpost in de memorie van toelichting._De bedoelde aanwijzingen zijn er ook niet na de invoering van de inkomensafhankelijke afbouw van de algemene heffingskorting in 2014. Gelet op dit een en ander, is de algemene heffingskorting een persoonsgebonden tegemoetkoming, die onder de Schumacker-doctrine valt.”
In tegenstelling tot het arrest Miljoen gaat het bij de algemene heffingskorting volgens vaste jurisprudentie wél om een individueel voordeel dat onder de Schumacker-doctrine valt.”
Ik was van plan bezwaar aan te tekenen over 2020 en 2021. Om alvast een reactie van de Fiscus te verkrijgen, heb ik het modelbezwaarschrift gebruikt m.b.t. 2019 met verzoek om ambtshalve vermindering. Dat verzoek is afgewezen met ruime toelichting 100% gelijk aan bovenvermelde tekst. Het gaat dus om een standaard betoog dat iedereen ontvangt die bezwaar maakt of zal maken via het huidige modelbezwaarschrift, Ik kan vóór 30/7 nog bezwaar maken tegen afwijzing van mijn verzoek. Kort dag, want ingewikkelde materie. Belangrijker is hoe nu verder te gaan, b.v. t.b.v. 2020 en 2021. M.i. moet daarvoor het huidige model bezwaarschrift worden aangepast of, om niet direct ons kruit te veschieten, een beroepschrift worden opgesteld om de huidige argumentatie van de Fiscus te bestrijden. Anders acht ik kans om succes bij de rechter niet erg groot.
Wellicht kunt u aanvoeren dat u in de meeste landen op een residentie permit alleen mag verblijven. Maar niet mag werken. Wat wel nodig kan zijn voor volledig wonen.
Dank voor uw reactie
Beste Jan de Voogd,
Je advies tot bezwaar maken slaat op inkomen, dus box 1, Begrijp ik goed, dat box 3 (belasting over bijv. tweede woning in NL) hier dus niet ter zake is ?
Vriendelijke groeten,
Louis Savelkoul
Dat dient genuanceerd te worden. Onze stelling is dat de buitenlands belastingplichtige recht heeft op het belastingdeel in de AHK, ongeacht of hij wel of niet kwalificeert.
Dat belastingdeel wordt berekend op basis van het (aan Nederland ter heffing toegewezen deel van) het box 1 inkomen.
Het wordt (na toevoeging evt. van nog andere heffingskorting) gemaximeerd door de door Nederland te heffen inkomstenbelasting. Dat bestaat uit belasting over alle drie de boxen. Het kan ook zijn dat iemand geen aan Nederland toegewezen box 1 en/of box 2 inkomen heeft, maar wel aan Nederland toegewezen box 3 inkomen (zoals onroerend goed in Nederland) waarover belasting wordt geheven.
Ter aanvulling. Aangezien we aannemen dat het belastingdeel van de AHK geclaimd kan worden op voet van gelijkstelling met binnenlands belastingplichtigen geldt volgens mij ook volgende bepaling uit art. 2.7.1.c van de WetIB2001, samen met art. 8.8. van die wet:
“Voor belastingplichtigen die gedurende het gehele kalenderjaar of een gedeelte daarvan binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 zijn, wordt het op grond van de eerste zin berekende gezamenlijke bedrag (aan belasting, jdv), na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, verminderd met het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting (artikel 8.3).
Artikel 8.8. Maximum gecombineerde heffingskorting
De gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing.
ECLI:NL:RBZWB:2021:3163
Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak 30-06-2021
Datum publicatie 16-07-2021
Zaaknummer BRE – 20 _ 5976
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Belanghebbende geniet loon verdiend op Aruba en is fictief binnenlands
belastingplichtig. Naar het oordeel van de rechtbank mag de inspecteur, bij de
berekening van de afbouw van het inkomstenbelastingdeel van de algemene
heffingskorting, rekening houden met de inkomsten van belanghebbende die voor
de heffing van inkomstenbelasting toegewezen zijn aan Aruba. Belanghebbendes
beroep op het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019,
ECLI:NL:HR:2019:1221 wordt verworpen. Dit arrest heeft een oordeel gegeven in
het kader van de vrijstelling op basis van artikel 12 van het Protocol betreffende de
voorrechten en immuniteiten van de EU bij het Verdrag betreffende de werking van
de EU, welk artikel ook een indirecte heffing niet toestaat. Uit de bewoordingen
van artikel 15 van de BRK volgt niet dat dit artikel meebrengt dat deze vorm van
indirecte heffing achterwege moet blijven in die zin dat het loon buiten beschouwing
moet blijven bij de berekening van de afbouw van de algemene heffingskorting.
Ook anderszins zijn daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Het beroep is
daarom ongegrond.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/5976
uitspraak van 30 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
en de inspecteur van de Belastingdienst,
Zie vooral punt 5.5. in deze uitspraak, die onze (VBNGB) opvattingen lijkt te onderschrijven
ECLI:NL:RBNNE:2021:4743
Instantie Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak 05-11-2021 Datum publicatie 16-11-2021 Zaaknummer LEE 20/1290 en LEE 20/1291 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig Inhoudsindicatie
Eiseres heeft in 2016 een afkoopsom van een Brits pensioen ontvangen. Volgens het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk komt het heffingsrecht over die afkoopsom in dit geval toe aan de staat waaruit die afkoopsom afkomstig is. Eiseres stelt dat zij dit niet goed in de aangifte heeft kunnen verwerken en dat daardoor onterecht belastingrente in rekening is gebracht, bij zowel de aanslag IB/PVV als Zvw. Daarnaast stelt eiseres dat de afkoopsom buiten beschouwing moet blijven bij de berekening van de hoogte van de algemene heffingskorting. Dit wordt door verweerder betwist.
Tussen partijen zijn verder de volgende zaken in geschil:
– Mocht verweerder belastingrente in rekening brengen vanwege het overhevelen van de grondslag sparen en beleggen naar de fiscale partner;
– Volgens eiseres is verweerder een hogere dwangsom verschuldigd omdat de uitspraken op bezwaar onzorgvuldig tot stand zijn gekomen;
– Subsidiair: Volgens eiseres is verweerder een hogere dwangsom verschuldigd omdat de uitspraken op bezwaar na de dagtekening bekend zijn gemaakt;
– Heeft eiseres recht op een materiële en/of immateriële schadevergoeding en/of op een integrale proceskostenvergoeding.
Onderdeel van een cluster van meerdere zaken van een eiser die werkzaam is bij de Belastingdienst en zijn partner. Zie ook de uitspraken in zaaknummers 20/1964, 20/1965, 20/2313, 20/2314, 20/2914, 20/2915, 20/3440, 20/3445, 20/3447, 20/2315, 20/3521 en 20/3522. Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht zaaknummers: LEE 20/1290 en LEE 20/1291
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 5 november 2021 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres (gemachtigde: [X] ), en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam, verweerder
Daaruit:
Algemene heffingskorting
3. Eiseres stelt dat de afkoopsom van het Britse pensioen niet in aanmerking mag worden genomen bij de berekening van de hoogte van de algemene heffingskorting. Zij voert primair aan dat het in aanmerking nemen van de afkoopsom leidt tot een inbreuk op het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk1 (het verdrag) omdat er in dat geval indirect belasting over de afkoopsom wordt geheven. Volledig vrijgestelde inkomsten mogen volgens het verdrag geen invloed hebben op de berekening van het belastingtarief over de overige inkomsten. Eiseres wijst daarbij op een arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019.2 Eiseres wijst er verder op dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet IB 20013 kan worden opgemaakt dat de wetgever de heffingskorting zag als onderdeel van de tariefstructuur. Volgens eiseres is niet gebleken dat dit uitgangspunt is gewijzigd bij het inkomensafhankelijk maken van de heffingskorting in 2014 en dient de afkoopsom om die reden eveneens buiten de berekening van de hoogte van de algemene heffingskorting te blijven. Ook is eiseres van mening dat de vrijgestelde afkoopsom volgens artikel 3.1., tweede lid van de Wet IB 2001 geen deel uitmaakt van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Verder stelt eiseres dat de algemene heffingskorting ingevolge artikel 8.3 van de Wet IB 2001 niet gesplitst mag worden in een belasting- en premiedeel, nu de wet evenmin in deze splitsing voorziet.
4. Verweerder voert aan dat de algemene heffingskorting wel kan worden aangemerkt als een persoonlijke aftrek zoals bedoeld in het verdrag. Omdat het verdrag geen duidelijkheid geeft over de definitie van een persoonlijke aftrek, dient er volgens verweerder naar de Nederlandse wet gekeken te worden. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin is geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis van de Wet IB 2001 valt af de leiden dat de heffingskorting wel persoonsgebonden is.4 Het door eiseres aangehaalde arrest van de Hoge Raad over de indirecte belastingheffing is hier volgens verweerder niet van toepassing, omdat in het protocol bij het verdrag ten aanzien van pensioenen het uitdrukkelijke voorbehoud is gemaakt dat de afkoopsom wel in aanmerking wordt genomen bij het verlenen van persoonlijke aftrekken. 5Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het verdrag slechts de vermindering van de heffingskorting op de inkomstenbelasting kan raken, omdat de premies voor de volksverzekeringen niet onder het verdrag vallen.
5.1. De rechtbank overweegt dat in artikel 17, derde lid van het verdrag is bepaald dat indien een afkoopsom wordt betaald vóór de datum waarop het pensioen ingaat, deze mag worden belast in de staat waaruit die afkoopsom afkomstig is. In de tweede volzin van dit artikel is vervolgens bepaald dat de afkoopsom slechts belastbaar is in de staat waaruit die afkoopsom afkomstig is als de afkoopsom wordt betaald op of rond het tijdstip van aanvang van een periodiek pensioen. In artikel X van het protocol bij het verdrag (het protocol) is ten aanzien van de toepassing van artikel 17, derde lid, tweede volzin van het verdrag, het volgende bepaald:
“Het is wel te verstaan dat indien een afkoopsom wordt betaald aan een inwoner van Nederland, het bedrag van deze afkoopsom in aanmerking wordt genomen bij het verlenen van persoonlijke aftrekken en voordelen uit hoofde van inkomensafhankelijke regelingen van Nederland in het belastingjaar waarin de afkoopsom wordt ontvangen.”
5.2. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag zijn vragen gesteld over de toepassing van artikel X van het protocol. In antwoord op deze vragen heeft de minister van Financiën als volgt gereageerd:
“Met betrekking tot een afkoopsom van pensioenen, vraagt de NOB naar de relatie tussen het exclusieve heffingsrecht voor de zogenoemde bronstaat over betalingen van een afkoopsom op (of rond) het tijdstip van aanvang van het periodiek pensioen – artikel 17, derde lid, tweede volzin – en artikel X van het Protocol. Uit de gehanteerde terminologie in de tweede volzin van artikel 17, derde lid, volgt dat de zogenoemde bronstaat het exclusieve heffingsrecht heeft. In deze tweede volzin wordt namelijk gesproken over ‘is slechts belastbaar in’ in plaats van de gebruikelijke terminologie voor bronstaatheffing ‘mag worden belast in’. Dit heeft tot gevolg dat Nederland geen progressievoorbehoud zal toepassen indien het heffingsrecht over de betaling van de afkoopsom op grond van de tweede volzin aan het VK wordt toegewezen. Dit betekent dat Nederland deze betaling van de afkoopsom niet in de Nederlandse belastinggrondslag mag betrekken voor het bepalen van het belastingtarief. Om echter te voorkomen dat deze inkomsten in het jaar waarin de afkoopsom wordt betaald niet meetellen voor het bepalen van een eventuele gerechtigdheid op persoonsgebonden aftrekposten en/of toeslagen op grond van de Nederlandse inkomensgerelateerde regelingen, is Nederland artikel X van het Protocol overeengekomen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de drempel voor de giftenaftrek en de uitgaven voor specifieke zorgkosten of de zorgtoeslag.”6
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de afkoopsom van het Britse pensioen van eiseres is betaald op of rond het tijdstip van aanvang van het periodieke pensioen van eiseres, zodat de tweede volzin van artikel 17, derde lid, van het verdrag van toepassing is. Dit betekent dat in dit geval het heffingsrecht over de afkoopsom exclusief aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen en Nederland de afkoopsom niet tot het belastbaar inkomen van eiseres mag rekenen teneinde progressievoorbehoud toe te passen. De vraag die partijen vervolgens verdeeld houdt, is of de algemene heffingskorting is aan te merken als een persoonlijke aftrek in de zin van artikel X van het protocol.
5.4. Het verdrag en het protocol bevatten geen omschrijving van de uitdrukking “persoonlijke aftrekken”. Uit de onder 5.2. genoemde wetsgeschiedenis kan uit de gegeven voorbeelden worden afgeleid dat onder “persoonlijke aftrekken” in beginsel wordt verstaan de persoonsgebonden aftrek van hoofdstuk 6 van de Wet IB 2001. Gelet op het gebruik van het begrip persoonlijke aftrekken in plaats van het begrip persoonsgebonden aftrek in de tekst van artikel X van het protocol kan echter niet zonder meer worden geconcludeerd dat de verdragsluitende partijen enkel oog hebben gehad op de persoonsgebonden aftrek van hoofdstuk 6 van de Wet IB 2001. Het ligt daarom voor de hand de uitdrukking persoonlijke aftrekken overeenkomstig de gewone betekenis van die uitdrukking in haar context en in het licht van het voorwerp en het doel van artikel X van het protocol uit te leggen.
5.5. Naar het oordeel van de rechtbank moet naar de gewone betekenis de uitdrukking persoonlijke aftrekken in het licht van het voorwerp en doel van artikel 17, derde lid, tweede volzin van het verdrag en artikel X van het protocol worden uitgelegd als ten laste van het belastbaar inkomen komende aftrekbare bedragen. Algemene belastingkortingen die onderdeel zijn van het toepasselijke belastingtarief kunnen niet worden aangemerkt als een persoonlijke aftrek in de zin van artikel X van het protocol, omdat met artikel 17, derde lid, tweede volzin, juist een exclusieve bronstaatheffing is beoogd en dus een progressievoorbehoud door de verdragsluitende partijen niet is beoogd. De algemene heffingskorting is vormgegeven als een belastingkorting waar iedere belastingplichtige recht op heeft. Aangenomen moet worden dat de algemene heffingskorting, ook na de invoering van de inkomensafhankelijke afbouw daarvan in 2014, moet worden beschouwd als onderdeel van het tarief van de IB/PVV., De algemene heffingskorting kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een persoonlijke aftrek in de zin van artikel X van het protocol. Om die reden dient de afkoopsom van het pensioen naar het oordeel van de rechtbank buiten de bepaling van de hoogte van de algemene heffingskorting te blijven.
6. Verweerder heeft subsidiair aangevoerd dat het verdrag slechts ziet op de vermindering van de algemene heffingskorting voor zover deze betrekking heeft op de inkomstenbelasting en niet voor zover deze ziet op de premies volksverzekeringen. De rechtbank overweegt dat uit artikel 8.10, tweede lid van de Wet IB 2001 volgt dat voor de berekening van de afbouw van de algemene heffingskorting het belastbare inkomen uit werk en woning als uitgangspunt dient.7 Zoals hiervoor bij 5.3. overwogen volgt uit artikel 17, derde lid, tweede volzin van het verdrag dat Nederland geen heffingsrecht heeft over de afkoopsom van het pensioen. Het verdrag schakelt daarmee toepassing van de Wet IB 2001 ter zake van de heffing over de afkoop van het pensioen uit. Als gevolg daarvan behoort de afkoopsom van het pensioen niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit, gelet op de systematiek van artikel 12 van de Wet financiering sociale verzekeringen en van de Wet IB 2001, tot gevolg dat de afkoopsom ook niet tot afbouw van de algemene heffingskorting kan leiden voor zover die afbouw betrekking heeft op de premies volksverzekeringen.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep voor zover dat is gericht tegen de hoogte van de algemene heffingskorting in de aanslag IB/PVV 2016 gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank zal de algemene heffingskorting vaststellen op € 1.359 (€ 2.242 – 4,822% van (€ 38.254 – € 19.922)), overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte (zie 1.15.).
Interessante materie!
Ik ontving in de afgelopen maand een aanslag 2019, waarop de heffingskorting (uiteraard) niet was toegepast. Hiertegen digitaal bezwaar ingediend, met berekening van de wel toe te passen heffingskorting (AHK) en onder gebruik making van het standaard bezwaarschrift (dank Jan de Voogd). Afgelopen vrijdag een voornemen tot afwijzen van bezwaar ontvangen, waarin tevens wordt vermeld dat de inspecteur niet voornemens is de beslissing van de belastingrechter af te wachten. De afwijzing was in stellingname gelijk aan de reeds gepubliceerde bij de reactie van Carl Mollee, 22.06.2021, 11:11.
Ik kan wel gehoord worden (zie daarvan de zin niet). Ergo, ik bevestig van die optie geen gebruik te maken en maak alsnog bezwaar tegen het voornemen van de inspecteur de beslissing van de belastingrechter niet af te willen wachten.
Immers, ik zal alsdan geen nieuw feit te berde kunnen brengen en de aanslag 2019 wordt dan echt definitief. Dat is mij tegen het zere been, temeer daar ik verwacht over 2021 (het jaar waarin ik AOW ben gaan krijgen) dan ook de ouderenkorting niet toegekend zal gaan krijgen.
ECLI:NL:RBZWB:2022:2138
Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 21-04-2022 Datum publicatie 04-05-2022 Zaaknummer BRE – 19 _ 183 Rechtsgebieden
Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet van een samenvatting voorzien Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda Zaaknummer BRE 19/183
uitspraak van 21 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende] , de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur, en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister. De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 4 december 2018 op het bezwaar van [naam 1] tegen de aan hem voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 39.810 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.56.01).
1Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500;
veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 33,70;
gelast dat de Minister aan belanghebbenden vergoedt het door hen betaalde griffierecht van € 47.
De derde vraag:
2.22. De rechtbank verwerpt de stelling van de gemachtigde dat de algemene heffingskorting als een object gebonden tegemoetkoming dient te worden gekwalificeerd. Ook de Nederlandse belastingvrije som, zoals van toepassing onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, is in eerdere jurisprudentie aangemerkt als een persoonsgebonden tegemoetkoming.15 De algemene heffingskorting zoals van toepassing onder de Wet IB 2001 is de opvolger van de belastingvrije som. De overgang van een belastinggrondslagvrijstelling naar een belastingkorting heeft in die zin mede een (heffings)technische achtergrond dat deze overgang verband houdt met de overgang van het zogenoemde synthetische stelsel (alle inkomsten bij elkaar opgeteld en daarop het belastingtarief toegepast) naar het zogenoemde analytische stelsel (inkomsten worden in verschillende boxen belast met elk een eigen tariefstructuur). De keuze voor een belastingkorting in plaats van een belastingvrije som is verder weliswaar mede gemotiveerd met verwijzing naar het verschil in effect tussen een belastingvrije som en een belastingkorting uit oogpunt van de doelstelling van een grotere individuele economische zelfstandigheid,16 maar er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever met de algemene heffingskorting een ander doel beoogt dan eerder met de belastingvrije som.17 De heffingskorting is verder expliciet aangemerkt als een persoonsgebonden aftrekpost in de memorie van toelichting.18 De bedoelde aanwijzingen zijn er ook niet na de invoering van de inkomensafhankelijke afbouw van de algemene heffingskorting in 2014. Gelet hierop, is de algemene heffingskorting een persoonsgebonden tegemoetkoming, die onder de Schumacker-doctrine valt.
ECLI:NL:GHSHE:2022:1574
Instantie Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch Datum uitspraak 18-05-2022 Datum publicatie 19-05-2022 Zaaknummer 21/00740 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Bijlage 1. Bij het hof zijn diverse zaken aanhangig waarin de reikwijdte van de zogenoemde Schumackerrechtspraak van het HvJ EU aan de orde is. Bij de behandeling van deze zaken is gebleken dat deze rechtspraak bij de uitwerking vele vragen oproept. Het hof heeft daarom een poging gedaan om deze vragen te benoemen en een lijn uit te zetten waarlangs deze vragen kunnen worden beantwoord. In deze bijlage, die zal worden gevoegd bij de uitspraken waar dit speelt, zal het hof een uiteenzetting geven van de relevante rechtspraak en de vragen die dit oproept. Geschetst wordt welke vragen beantwoord moeten worden, welke keuzes het hof maakt en waarom het hof tot die antwoorden komt. Het hof spreekt hierna van woonlidstaat en werklidstaat, zoals ook het HvJ EU doet, maar in veel gevallen gaat het om gepensioneerden met inkomen uit Nederland die in een andere lidstaat dan Nederland wonen. Waar dus over werklidstaat wordt gesproken, moet hier ook onder worden verstaan bronlidstaat
Overige punten 28. In sommige zaken wordt door de belastingplichtige het standpunt ingenomen dat de algemene heffingskorting geen maatregel is die verband houdt met de persoonlijke en gezinssituatie aangezien iedere belastingplichtige daar recht op heeft. Volgens deze belastingplichtigen leidt het niet toekennen van de algemene heffingskorting aan niet-ingezetenen tot een ongerechtvaardigde discriminatie ten opzichte van ingezetenen. Zij beroepen zich in dit kader op het arrest Miljoen21 waarin het HvJ EU een uitspraak deed over de toekenning van het heffingvrije vermogen binnen box 3. Het hof verwerpt dit standpunt. Uit de rechtspraak van het HvJ EU leidt het hof af dat de belastingvrije som of de heffingskorting wel degelijk wordt gezien als een tegemoetkoming die te maken heeft met draagkracht en uit dien hoofde moet worden gerekend tot de tegemoetkomingen die te maken hebben met de persoonlijke en gezinssituatie. Daaraan doet niet af dat die belastingvrije som of de heffingskorting een vast bedrag is. De achtergrond is immers om tot een bepaald bestaansminimum geen belasting te heffen. Dit kan afgeleid worden uit het arrest Commissie-Estland, maar bijvoorbeeld ook uit het arrest D22 dat ging om de belastingvrije som in de vermogensbelasting. Overigens wijst het hof er op dat de algemene heffingskorting met ingang van 2014 niet meer uit een vast bedrag bestaat, maar mede afhankelijk is van de hoogte van het inkomen uit werk en woning en met ingang van 2016 zelfs tot nihil kan afnemen. Daarmee is duidelijk dat de toekenning van de algemene heffingskorting wel degelijk verband houdt met de draagkracht van de belastingplichtige. Het heffingvrije vermogen in box 3 heeft een geheel andere achtergrond. Deze vrijstelling heeft niet zozeer als achtergrond om een bepaald bestaansminimum te garanderen, maar vormt veelal een praktische tegemoetkoming om een bepaald minimumvermogen buiten de belastingheffing te laten. In zoverre lijkt deze tegemoetkoming op de rente- en dividendvrijstelling zoals deze gold onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964.23 Het beroep van belanghebbenden op het arrest Miljoen faalt derhalve.
Ik kreeg van de belastingdienst uitleg dat ik, woonachtig in Frankrijk, al zoveel voordelen had, dat ik de AHK ten opzichte van iemand die in Nederland woont, niet nodig had omdat mijn ‘voordelen (welke voordelen??) ruim opwegen tegen de verstrekking van de AHK.
Rechtvaardiging voor deze uitspraak was een procedure die de belastingdienst had aangespannen tegen een persoon die in DUITSLAND woont.
het is soms lachwekkend, en eigenlijk triest, hoe de belastingdienst Nederland te werk gaat om geld binnen te harken.
ECLI:NL:RBNHO:2022:10632
Instantie Rechtbank Noord-Holland Datum uitspraak 23-11-2022 Datum publicatie 20-12-2022 Zaaknummer HAA 21/3447 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Bodemzaak Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie Eiser is inwoner van Nederland en ontvangt een (van belastingheffing vrijgstelde) pensioenuitkering van een instelling van de Europese Unie. In geschil is de vraag of het vrijgestelde EU-inkomen terecht is meegenomen in het verzamelinkomen voor het bepalen van de inkomensgrens voor de ouderenkorting. De rechtbank oordeelt dat de ouderenkorting (net als de algemene heffingskorting), gezien de wijze van vormgeving, een onlosmakelijk onderdeel van de tariefstructuur – en dus van het inkomstenbelastingtarief – is. Rekening houden met het vrijgestelde EU-inkomen van eiser voor de bepaling van de hoogte van de ouderenkorting, betekent een indirecte heffing van belasting door Nederland over het vrijgestelde EU-inkomen, welke in strijd is met artikel 12 van het Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese unie bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het beroep is gegrond. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht zaaknummers: HAA 21/3447 en HAA 22/414 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaken tussen [eiser] , wonende te [woonplaats] (NH), eiser (gemachtigde [gemachtigde] ) Rechtbank noord-holland en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag, verweerder
ECLI:NL:GHARL:2023:1303
Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 14-02-2023 Datum publicatie 24-02-2023 Zaaknummer 21/01650, 21/01651, 21/01704 en 21/01705 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:4743, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie IB/PVV. Afkoop buitenlands pensioen. Afbouw algemene heffingskorting. Belastingrente. Dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 24-2-2023 Uitspraak locatie Leeuwarden nummers BK-ARN 21/01650, 21/01651, 21/01704 en 21/01705 uitspraakdatum: 14 februari 2023 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep in de zaken BK-ARN 21/01650 en 21/0651
Daaruit:
4.8. De Rechtbank overwoog dienaangaande: “Naar het oordeel van de rechtbank moet naar de gewone betekenis de uitdrukking persoonlijke aftrekken in het licht van het voorwerp en doel van artikel 17, derde lid, tweede volzin van het verdrag en artikel X van het protocol worden uitgelegd als ten laste van het belastbaar inkomen komende aftrekbare bedragen. Algemene belastingkortingen die onderdeel zijn van het toepasselijke belastingtarief kunnen niet worden aangemerkt als een persoonlijke aftrek in de zin van artikel X van het protocol, omdat met artikel 17, derde lid, tweede volzin, juist een exclusieve bronstaatheffing is beoogd en dus een progressievoorbehoud door de verdragsluitende partijen niet is beoogd. De algemene heffingskorting is vormgegeven als een belastingkorting waar iedere belastingplichtige recht op heeft. Aangenomen moet worden dat de algemene heffingskorting, ook na de invoering van de inkomensafhankelijke afbouw daarvan in 2014, moet worden beschouwd als onderdeel van het tarief van de IB/PVV. De algemene heffingskorting kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een persoonlijke aftrek in de zin van artikel X van het protocol. Om die reden dient de afkoopsom van het pensioen naar het oordeel van de rechtbank buiten de bepaling van de hoogte van de algemene heffingskorting te blijven.”. Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met haar hiervoor – onder 4.8 – aangehaalde overweging op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overweging dan ook over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de Inspecteur daartegen in hoger beroep nog heeft aangevoerd, maakt dat oordeel niet anders. Dat de Engelse tekst van het Protocol spreekt van “personal allowances”, dat taalkundig meer kan omvatten dan aftrekposten, betekent, naar het oordeel van het Hof, gelet op de context van artikel X van het Protocol, nog niet dat dat artikel mede zou zien op de van de tariefstructuur van de Wet IB 2001 deel uitmakende (afbouw van de) algemene heffingskorting (vgl. HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1221). De Rechtbank heeft aan de omstandigheid dat artikel 17, derde lid, tweede volzin, van het Verdrag het heffingsrecht over de gereleveerde afkoopsom exclusief toewijst aan het VK en die afkoopsom derhalve voor de heffing van inkomstenbelasting niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoort, de gevolgtrekking verbonden dat, gelet op de systematiek van artikel 12 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de afkoopsom ook niet tot afbouw van de algemene heffingskorting kan leiden voor zover die afbouw betrekking heeft op de premies volksverzekeringen. Dat oordeel acht het Hof onjuist. Nu het Verdrag uitsluitend ziet op belastingen en niet op premies volksverzekeringen, is het in zoverre niet van toepassing. De nationale bepalingen van de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet IB 2001, in samenhang met elkaar gelezen, leiden zonder toepassing van het Verdrag tot afbouw van de algemene heffingskorting voor het premiedeel (vgl. HR 7 januari 1970, ECLI:NL:HR:1970:AX5281, BNB 1970/38). Voor die situatie is tussen partijen niet in geschil dat de algemene heffingskorting moet worden vastgesteld op € 779. Het hoger beroep van de Inspecteur is in zoverre gegrond.
ECLI:NL:RBZWB:2023:5027
5.6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de algemene heffingskorting en de ouderenkorting ook aan te merken als tegemoetkomingen die te maken hebben met de persoonlijke situatie van
belanghebbende. 11
Voetnoot 11:
Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1574.
zie alhier op WOO verzoek openbaar gemaakte documenten hoe Belastingdienst de uitspraak van juli 2019 van de Hoge Raad tot uitvoering brengt. Duidelijk is wel dat, anders dan de VBNGB bepleit, slechts voor vrijgestelde EU salaris genieters (en een aantal daarmee gelijkgestelden) de uitspraak implementeert, en dan slechts uitdrukkelijk voor het belastingdeel van de AHK, niet het premiedeel. Over het laatste lopen kennelijk nog rechtszaken.
https://open.overheid.nl/documenten/d0aa9cbc-eef6-41f4-ae4d-14cb01d107d5/file