Op onze site staan twee berichten die leidden tot reacties en verdere vragen.
- De fiscale behandeling van pensioen in Portugal, met twee ogenschijnlijk tegenstrijdige Nederlandse rechterlijke uitspraken, met een aantal deskundige reacties er onder.
- De fiscale behandeling van het staatspensioen AOW in België, met uiteenlopende visies in beide landen, leidend tot een “pensioenakkoord” op 5 maart 2018. Dit bericht is na plaatsing aangevuld met de recente ontwikkelingen – leest u het daar gerust nog een keer op na (stukken toegevoegd onderaan het bericht).
De vragen werden opgeroepen door het fiscale criterium “(on)voldoende in de belastingheffing betrekken door het woonland”. De vragen zijn
- Is dat in beide landen nu dezelfde discussie?
- En kan/mag NL dat wel? Hoezo: voldoende in de belastingheffing betrekken?? Wat is dan “voldoende? En wie bepaalt dat?
- Wat is dat voor een toets? Als een woonland een aan haar toegekende inkomstenbron vrijstelt dan kan NL dat toch niet “overrulen”? Tenzij het expliciet in het belastingverdrag is bepaald natuurlijk.
VBNGB adviseur Jan de Voogd reageerde met de volgende kanttekening:
Het begrip “onvoldoende in de belastingheffing van de woonstaat betrokken” is kennelijk aan verschillende interpretaties van Nederlandse rechters onderhevig. Verdere rechtszaken zijn nodig om dit helder te krijgen. Bij Portugal en België spelen (onder condities en voor bepaalde groepen gepensioneerden ) dezelfde methodieken om de belasting te berekenen (namelijk via aftrek van de ingelegde pensioentermijnen, al dan niet forfaitaire berekeningen). En dat kan ook wel bij andere woonstaten voorkomen. Duitsland kent ook een (wat andere) kortingsmethodiek om vrij te stellen pensioen te berekenen. Overigens zijn sommige verdragen concreter op dit punt, zoals “niet aan hetzelfde tarief van belasting onderhevig als werknemers”.
Een column hierover te zijner tijd zou misschien wel goed zijn.
VBNGB Denktank lid fiscaliste Louise Schokking bracht het volgende naar voren:
1. De discussie in beide zaken is niet dezelfde, de discussie omtrent het verdrag met België gaat over de verdeling van heffingsrechten tussen de beide Staten, NL en B, waarbij NL, naar aanleiding van in België gewezen arresten, meent aanvullende pensioenen van grensarbeiders alsnog te moeten belasten, ofschoon het Verdrag uitgaat van belastingheffing in de woonstaat, B in dit geval. Dit zou tot dubbele heffing kunnen leiden. Uiteindelijk zijn de Staten na overleg tot een akkoord gekomen, NL treedt terug en heft niet. Deze discussie heeft wel paralellen met die over Portugal, omdat NL blijkbaar van mening is, dat zodra een bron van inkomen (tijdelijk) vrijgesteld is van heffing in een verdragsland, NL mag heffen, hoewel de betreffende bron aan de woonstaat ter heffing is toegewezen. In de oude verdragen staat NL zwak, bij al dan niet tijdelijke vrijstellingen, omdat de heffingsrechten over de bron pensioenen, zonder verdere voorwaarden aan de woonstaat, zijn toegewezen. Dit kan alleen in het verdrag aangepast worden na overleg/heronderhandeling (zie onder 3).
2. Het Hof zegt in 2015, samengevat, dat; of er daadwerkelijk geheven wordt (in het woonland) is niet relevant, relevant is dat pensioenen volgens de Portugese wet op de inkomsten belasting als bron van inkomen in de belastingheffing wordt betrokken. Echter in dit verdrag mag NL onder bepaalde voorwaarden toch heffen. (anders dan in het verdrag met B). In Portugal is relevant de zgn. “Golden Visa” regeling ingevoerd in 2013. Deze regeling geeft onder bepaalde voorwaarden een volledige vrijstelling van heffing over een pensioen afkomstig uit het buitenland gedurende 10 jaar, bij vestiging in Portugal, een tax holiday. (meerdere landen kennen inmiddels een dergelijke regeling, bijv. Griekenland). De interpretatie van het Hof DH 2015 volgend, zou dit niet betekenen dat NL mag gaan heffen, immers de Wet IB in Portugal is niet veranderd, de buitenlandse pensioenen zijn nog steeds onderworpen, de heffing is slechts opgeschort. Zoals Jan ook schrijft, verdere jurisprudentie zal uit moeten wijzen hoe de NL heffingsrechten in de verschillende nieuwere verdragen moeten worden geïnterpreteerd.
3. NL probeert in vele verdragen via heronderhandeling van het woonland/staat uitgangspunt te komen tot bronstaat. Ergo, NL probeert de heffingsrechten over pensioenen naar zich toe te halen. In hoeverre zij daarin zal slagen zal natuurlijk ook afhangen van de verdragspartners. Feit is dat in de nieuwere (heronderhandelde) verdragen hiermee een begin is gemaakt.
Ik ben het eens met Jan dat een verslag van de landenvertegenwoordigers over specifieke regelingen en dan een column een goede toevoeging aan de website zou zijn.
In het huidige verdrag met Duitsland is het, in de meeste gevallen duidelijk welk land over welk inkomen mag heffen. Maar: helaas hebben de Nederlandse onderhandelaars de toepassing door Duitsland van het Progressionsvorbehalt toegestaan. Dit betekent dat D over de aan NL toegewezen inkomsten indirect toch heft door het brutobedrag (onzuiver inkomen) daarvan mee te nemen in de bepaling van het belastingpercentage over de aan D toegewezen inkomsten.
Onrechtvaardig vind ik daarin, dat de in NL geheven belasting, die meestal hoger is dan in D zou zijn, geheel buiten beschouwing blijft.
Hoewel de genoemde drie arresten ( 2 voor Portugal) en 1 voor België op niet helemaal gelijke situaties, maar wel sterk vergelijkbare, betrekking hebben, gaan ze alle drie in essentie over (vrijwel) dezelfde voorwaarden uit de belastingverdragen met Portugal en België, met name dus over het onvoldoende in de belastingheffing betrekken van Nederlandse pensioenen en sociale zekerheidsuitkeringen door het woonland. Ik vroeg aandacht voor de evident uiteenlopende rechterlijke interpretaties, die mijns inziens niet voortkomen uit feitelijke situatie verschillen van de betrokken gepensioneerden, maar dus betrekking hebben op verschillen in uitleg van dezelfde /soortgelijke bepalingen. Daarbij gaat het in wezen om de vraag hoe dat “onvoldoende onderworpen” moet worden uitgelegd: is dat antwoord negatief op het moment dat vastgesteld is dat de onderworpenheidseis voor Nederlandse pensioenen (aan woonstaatheffing) geldt, en zo neen, hoe moet het dan wel worden uitgelegd. Ik voorzie dus verdere rechtszaken. Ik neem aan dat ook zonder inbreng van de VBNGB die er zullen komen, zeker wat Portugal betreft.
X, zie daartoe het volgende:
Gerechtshof Den Haag, 25 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:965
“Punt 7.3.
Tussen partijen is niet – langer – in geschil dat de pensioenuitkering krachtens de nationale wetgeving van Portugal, meer in het bijzonder artikel 54, derde lid, van de CIRS, voor het geheel in Portugal belastbaar is. Naar het oordeel van het Hof staat daarmee vast dat de pensioenuitkering in Portugal voor meer dan 90 percent in de belastingheffing wordt betrokken. Derhalve wijst het Verdrag de heffingsbevoegdheid niet toe aan Nederland. Anders dan de Inspecteur betoogt is daarbij niet relevant of in Portugal over nagenoeg de gehele pensioenuitkering daadwerkelijk belasting is geheven. Op dit punt sluit het Hof zich aan bij het standpunt dat de staatssecretaris van Financiën inneemt in zijn toelichting, V-N 2007/7.8., bij de uitspraak van Hof Arnhem van 3 oktober 2007, ECLI:NL:GHARN:2007: BB6073:”
Dat Is strijdig met:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant:ECLI:NL:RBZWB:2017:1157
“Toepassing van het Verdrag
4.8.
Zoals volgt uit artikel 18 van het Verdrag (zie 4.3) heeft Nederland eveneens een heffingsrecht indien wordt voldaan aan de drie in het tweede lid van dat artikel opgenomen voorwaarden. Tussen partijen is, naar het oordeel van de rechtbank terecht, niet in geschil dat is voldaan aan de onderdelen a en c van artikel 18, tweede lid, van het Verdrag. Tussen partijen is in geschil of het brutobedrag van het pensioen voor minder dan 90 percent in Portugal in de belastingheffing wordt betrokken. De rechtbank is van oordeel dat ook wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 18, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag. Het brutobedrag van het pensioen wordt immers voor minder dan 90 percent, namelijk voor 15 percent, in de heffing in Portugal betrokken. ”
,terwijl de feitelijke omstandigheden van beide gevallen weinig verschillen.
In de zaak ECLI:NL:RBZWB:2017:1157 is er een hoger beroep geweest op 25-05-2018, waarin de uitspraak van de rechtbank is vernietigd. De belastingdienst heeft die zaak nu dus ook verloren: ECLI:NL:GHSHE:2018:2263